Jan van Nassaustraat 21, 2596 BL Den Haag
Ma – Vr 8:30 – 17:30
post@driessenaccountancy.nl

Minder hypotheekrenteaftrek door buitenlands inkomen partner

Een kwalificerend buitenlandse belastingplichtige heeft een echtgenoot die geen kwalificerende buitenlandse belastingplichtige is. Deze echtgenoot heeft in beginsel genoeg inkomen om de hypotheekrenteaftrek te benutten. In die situatie hoeft Nederland geen rekening te houden met de hypotheekrente van die andere echtgenoot.

Een vrouw woont met haar echtgenoot in België en heeft met hem daar een ‘eigen woning’. Deze vrouw geniet in 2015 een loon uit een dienstbetrekking in Nederland. Het gaat om een bedrag van € 71.605. Haar gepensioneerde echtgenoot geniet in 2015 een inkomen van € 21.601. Zijn inkomsten zijn uitsluitend belast in België. De vrouw vermeldt in haar aangifte IB/PVV 2015 dat zij een kwalificerende buitenlandse belastingplichtige is. Daarom trekt zij 100% van de hypotheekrente af. Maar de Belastingdienst accepteert slechts 50% van het opgegeven bedrag. In België heeft de echtgenoot geen hypotheekrente kunnen aftrekken. De vrouw gaat in beroep. Maar Hof Den Bosch oordeelt dat de beperking van de aftrek bij de vrouw tot 50% van de hypotheekrente niet in strijd met het Unierecht. De vrouw gaat daarop in cassatie bij de Hoge Raad.
De Hoge Raad past de volgende redenering toe. De partijen zijn het erover eens dat het gezinsinkomen in 2015 voor minder dan 90% in Nederland is verdiend. Ook staat vast dat de echtgenoot in België genoeg inkomen heeft genoten om de aftrek van zijn deel van de hypotheekrente in België ten gelde te kunnen maken. Het uitgangspunt is dat de woonstaat rekening dient te houden met de persoonlijke en gezinsomstandigheden van de belastingplichtige. Alleen in uitzonderingsgevallen gaat die verantwoordelijkheid over op de werkstaat. Dan gaat het om situaties waarin de belastingplichtigen het gezinsinkomen voor 90% of meer in de werkstaat verdienen. Daardoor kan de woonstaat geen rekening houden met die aftrekposten. Maar deze situatie is niet aan de orde in de desbetreffende casus. De vrouw kan zich daarom niet beroepen op de rechtspraak over de uitzonderingssituaties.
De vrouw werpt nog tegen dat de Belgische belastingwetgeving niet toelaat dat haar echtgenoot zijn deel van de hypotheekrente aftrekt. Maar de Hoge Raad kent daar geen verdere betekenis aan toe. Hier is sprake van een dispariteit tussen de belastingstelsels van Nederland en België. Het cassatieberoep van de vrouw is ongegrond.

Bron: Hoge Raad 08-10-2021 (ECLI:NL:HR:2021:1472)

Fiscus mag camerabeelden gebruiken voor (na)heffing MRB

De Belastingdienst is bevoegd om camerabeelden van de politie te gebruiken voor het (na)heffen van MRB, zo oordeelt Rechtbank Zeeland-West-Brabant.

De zaak betreft een autohandelaar die de handelaarsregeling in de motorrijtuigenbelasting (MRB) toepast. Deze handelaar rekent onder meer een Land Rover tot zijn handelsvoorraad. Hij voorziet deze auto niet van een kenteken en betaalt er evenmin MRB voor. Toch ontdekt de fiscus dat iemand op 24 april 2020 met de Land Rover op de Nederlandse weg heeft gereden. De inspecteur legt daarom de autohandelaar een naheffingsaanslag MRB op van € 428. Daarnaast krijgt de autohandelaar een boete opgelegd van eveneens € 428.
De autohandelaar tekent beroep aan tegen de naheffingsaanslag en de boete. Hij benadrukt dat de inspecteur zijn gedragingen heeft waargenomen met Elektronische Camerabeelden (ECB). De fiscus kreeg deze ECB aangeleverd van de politie. De autohandelaar beweert dat de camerabeelden zelf onrechtmatig zijn omdat zij een persoon fotograferen bij een waarneming op kenteken. Daarnaast stelt hij dat de inspecteur niet bevoegd is om de ECB te gebruiken.
De rechtbank redeneert als volgt. Voor het opleggen van een naheffingsaanslag is alleen de constatering van het kenteken op de openbare weg van belang. Deze constatering is niet gekoppeld aan een persoonlijke gedraging van de bestuurder van de auto. Daarnaast merkt de rechtbank op dat de controlefoto in het dossier inderdaad het kenteken van de auto toont. Maar de bestuurder is niet herkenbaar in beeld. Daardoor is geen sprake van een schending van privacy. Ten slotte regelt de wet sinds 1 januari 2019 expliciet de bevoegdheid van de Belastingdienst om camerabeelden van de politie te gebruiken voor het (na)heffen van MRB. De autohandelaar draagt nog wat argumenten aan, maar zonder succes. De rechtbank verklaart het beroep van de autohandelaar ongegrond.

Bron: Rb. Zeeland-West-Brabant 24-09-2021

Opgewekt vertrouwen geeft drie jaar 100% hypotheekrenteaftrek

De inspecteur die het vertrouwen heeft opgewekt dat hypotheekrente aftrekbaar is, moet deze aftrek toestaan totdat hij zijn standpuntwijziging kenbaar maakt.

In de praktijk blijft na een echtscheiding geregeld een van de ex-partners de voormalige echtelijke woning bewonen. Hoewel zo’n achterblijvende partner in beginsel maar voor 50% eigenaar van de woning zal zijn, betaalt hij vaak de volledige hypotheekrente. De helft van de hypotheekrente is dan aftrekbaar als financieringskosten van de eigen woning. Het andere deel van de hypotheekrente kan ook aftrekbaar zijn, maar dan als partneralimentatie. De achterblijvende partner moet dan wel verplicht zijn om de rente van zijn ex-partner te betalen. Anders is het voor de ex-partner betaalde deel van de hypotheekrente in beginsel niet aftrekbaar. De verplichting tot het betalen van de hypotheekrente van de ex-echtgenoot kan men bijvoorbeeld vastleggen in een echtscheidingsconvenant.
Hof Den Bosch heeft een uitspraak gedaan in een zaak waarin deze problematiek aan de orde is. Een gescheiden man wil de hypotheekrente aftrekken die hij voor zijn vetrokken ex-echtgenote heeft betaald over de jaren 2010 – 2014. De ex-echtgenoten hebben echter geen echtscheidingsconvenant afgesloten. De fiscus staat daarom in eerste instantie in alle jaren maar 50% renteaftrek toe: het eigen deel van de man. De man gaat in bezwaar tegen zijn aanslag over 2011. Tot zijn verrassing komt de Belastingdienst zonder nadere motivering volledig aan zijn bezwaar tegemoet.
Op 17 juli 2015 laat de inspecteur weten dat hij ten onrechte aan het bezwaar van de man tegemoet is gekomen. Het hof oordeelt echter dat de fiscus te eerbiedigen vertrouwen heeft opgewekt door volledig aan het bezwaarschrift van de man tegemoet te komen. Dit vertrouwen blijft bestaan totdat de inspecteur zijn standpuntwijziging duidelijk kenbaar heeft gemaakt. In deze zaak is 17 juli 2015 de datum waarop de fiscus de standpuntwijziging kenbaar maakt. Op die datum zijn de jaren 2012, 2013 en 2014 inmiddels verstreken tijdvakken. Het hof oordeelt daarom dat de man over die jaren alle hypotheekrente kan aftrekken.

Bron: Hof Den Bosch 09-09-2021 (gepubl. 30-09-2021)

BOR ook voor uit ruziesplitsing verkregen onderneming

Een dga schenkt een aanmerkelijk belang in een bv die een 100% belang in een materiële onderneming heeft verkregen uit een ruziesplitsing. Hof Den Bosch bevestigt dat de bedrijfsopvolgingsregeling van toepassing kan zijn op zo’n schenking.

Een vrouw schenkt al haar aandelen in een bv aan haar zoon. Moeder en zoon willen de bedrijfsopvolgingsregeling (BOR) toepassen op de schenking van de aandelen. Daartoe moet de moeder onder andere voldoen aan de zogeheten bezitseis. Dat betekent dat zij als schenker van een aanmerkelijk belang (ab) in de vijf jaren vóór de schenking een ab hield in een lichaam dat in die vijf jaar een materiële onderneming heeft gedreven. De inspecteur kijkt naar de bezittingen van de bv en de manier waarop zij deze heeft verkregen.
Op het moment van de schenking bestaat het vermogen van de bv uit een 100% deelneming in een dochtervennootschap en een bedrijfspand. De bv stelt dat bedrijfspand ter beschikking aan haar dochtervennootschap. De bv heeft in het kader van een reorganisatie haar activa verkregen van een oudere holding van de vrouw. Deze oude holding heeft vóór deze reorganisatie 49% van de aandelen in een tussenhoudstervennootschap in eigendom gehad. Deze tussenhoudstervennootschap heeft weer diverse deelnemingen met ondernemingen aangehouden. Deze ondernemingen waren grofweg in twee segmenten te verdelen. Na de reorganisatie heeft de moeder het volledige belang in één segment van de onderneming. Voor het toepassen van de BOR sluit de inspecteur aan bij het belang van de oude holding in de tussenhoudstervennootschap van 49%. De fiscus meent dat de moeder voor maar 49% voldoet aan de bezitseis. Rechtbank Zeeland-West-Brabant is het met de Belastingdienst eens.
Maar de zoon gaat in hoger beroep. Volgens het hof is voor de toepassing van de BOR de situatie op het tijdstip van de verkrijging beslissend. In deze zaak drijft de bv op het moment van de schenking een materiële onderneming. Niet relevant is of in die onderneming (zelfstandige) gedeelten zijn te onderscheiden. Dat zou anders zijn als men in de onderneming van de bv meerdere ondernemingen kan onderscheiden. Maar deze omstandigheid is hier niet aan de orde. Het feit dat het ab door middel van de ruziesplitsing de gehele onderneming omvat, houdt de toepassing van de BOR niet tegen. Het oorspronkelijke 49%-belang is door de ruziesplitsing namelijk een 100%-belang geworden in de onderneming. En die onderneming wordt als zodanig al vijf jaar in die vorm gedreven.

Bron: Hof Den Bosch 17-09-2021

Termijn voor dwangsom begint bij ontvangst ingebrekestelling

Als een bestuursorgaan na een ingebrekestelling niet tijdig een beslissing neemt op een bezwaarschrift, kan de belanghebbende een dwangsom vorderen. De beslistermijn gaat echter pas in wanneer de ingebrekestelling het bevoegde bestuursorgaan bereikt.

De gemeente Haarlem legt aan een vrouw een naheffingsaanslag parkeerbelasting op. De vrouw tekent bezwaar aan tegen deze naheffingsaanslag. Haar gemachtigde stuurt op 2 mei 2017 een ingebrekestelling naar de gemeente Haarlemmermeer. Op 8 mei 2017 ontvangt de gemeente Haarlem deze ingebrekestelling. Zij doet op 24 mei 2017 uitspraak op het bezwaarschrift. De gemeente gaat hierbij uit van een datum van ingebrekestelling van 8 mei 2017 en kent de vrouw een dwangsom toe van slechts € 40. De vrouw meent echter dat zij recht heeft op een hogere dwangsom. Daarom tekent zij beroep aan tegen de beslissing van de gemeente. De Hoge Raad bevestigt dat het bezwaarschrift van de vrouw eerst bij een onbevoegde gemeente is ingediend. De termijn begint dan te lopen vanaf de datum dat het bevoegde bestuursorgaan de ingebrekestelling na doorzending heeft ontvangen. De gemeente hoeft geen hogere dwangsom te betalen, zo oordeelt de Hoge Raad.

Bron: Hoge Raad 24-09-2021

Rekening-courant-verrekening telt niet als betaling voor btw

Onder voorwaarden kan een verrekening in de rekening-courant voor de omzetbelasting tellen als een betaling. Men moet dan wel duidelijk maken dat de schuldeiser afstand doet van zijn vordering in ruil voor een nieuw vorderingsrecht.

In een zaak voor Rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft de inspecteur een vennootschap diverse naheffingsaanslagen omzetbelasting opgelegd vanwege te weinig opgeven btw. De vennootschap vindt echter dat de naheffingsaanslagen te hoog zijn. Zij beweert onder meer recht te hebben op aftrek van voorbelasting ten aanzien van facturen van een gelieerde vennootschap. De inspecteur gelooft niet dat de vennootschap deze facturen heeft betaald. Maar de vennootschap voert aan dat de facturen door verrekening in rekening-courant (r-c) zijn voldaan. De rechtbank redeneert dat de verrekening in r-c kan tellen als een betaling mits sprake is van schuldvernieuwing. Daarvoor is het nodig dat de schuldeiser in een overeenkomst afstand doet van een vorderingsrecht. Vervolgens moet een nieuwe verbintenis ontstaan, zodat de schuldeiser een nieuw vorderingsrecht verkrijgt op de schuldenaar.
De rechtbank haalt uit de summiere r-c-overeenkomsten niet dat is voldaan aan deze voorwaarden. Op grond van deze overeenkomsten kunnen de vorderingen wijzigen via bankmutaties of via een vastlegging op andere wijze. Een bankmutatie van de transacties tussen de vennootschap en de wederpartij leidt dus niet per definitie tot de vereiste schuldvernieuwing. De vennootschap maakt evenmin met een vastlegging op andere wijze aannemelijk dat schuldvernieuwing heeft plaatsgevonden. Op dit punt stelt de rechtbank de Belastingdienst in het gelijk. Overigens verklaart de rechtbank het beroep tegen een aantal naheffingsaanslagen wel gegrond.

Bron: Rb. Zeeland-West-Brabant 22-09-2021