Geen aftrek voor btw bij herkwalificatie, maar teruggaaf moet wél mogelijk zijn
Tussen november 2015 en juli 2016 kreeg het Roemeense bedrijf Greentech een belastingcontrole. De controle leidde tot een naheffingsaanslag van ruim 4,3 miljoen Roemeense leu (ongeveer € 882.000) aan btw en bijkomende kosten.
De aanleiding was de aankoop van apparatuur van het zusterbedrijf Greenfiber International SA. In eerste instantie werd deze overdracht gezien als een gewone levering van goederen met btw, waardoor Greentech recht had op aftrek van voorbelasting. Later oordeelde de belastingdienst echter dat het ging om een overdracht van een bedrijfsdeel tussen verbonden bedrijven, een handeling die volgens de Roemeense wet niet belast is met btw.
Opvallend is dat de Roemeense belastingdienst eerder bij Greenfiber bij een soortgelijke controle in 2015 wél had geoordeeld dat er sprake was van een btw-plichtige levering.
De hoogste Roemeense rechter legde de zaak voor aan het Hof van Justitie van de EU (HvJ EU). De vraag:
Mag een belastingdienst eenzelfde handeling op twee totaal verschillende manieren behandelen? En mag btw-aftrek dan worden geweigerd, terwijl de belasting wel is afgedragen?
Oordeel van het Hof van Justitie
Volgens het HvJ EU mogen lidstaten weigeren om btw-aftrek toe te staan als een handeling achteraf wordt herzien en blijkt dat deze niet btw-plichtig is. Dat geldt ook als het voor het bedrijf moeilijk of onmogelijk is om de ten onrechte betaalde btw terug te vragen bij de leverancier.
Wel zegt het Hof:
In zo’n geval moet het bedrijf rechtstreeks bij de belastingdienst om teruggaaf kunnen vragen.
Samengevat
Als een transactie na controle anders wordt beoordeeld, mag btw-aftrek geweigerd worden.
Zelfs als btw is betaald en afgedragen, hoeft die niet per se terug te komen via de aftrek.
Maar dan moet er een andere route zijn: het bedrijf moet bij de belastingdienst zelf een teruggaafverzoek kunnen indienen.
Het Hof beschermt zo het belang van rechtszekerheid én zorgt ervoor dat bedrijven niet dubbel de dupe worden van administratieve herzieningen.
Naheffingsaanslag kansspelbelasting blijft in stand
Een besloten vennootschap die kansspelautomaten verhuurt aan gelieerde speelautomatenhallen, kreeg een naheffingsaanslag kansspelbelasting voor de maand februari 2020. De belasting over die periode was te laat of onjuist betaald. Hoewel de onderneming over de periode 2017 tot en met 2023 steeds belasting heeft voldaan, werd juist voor deze maand een correctie opgelegd.
Bij Rechtbank Den Haag verzette de onderneming zich tegen de naheffingsaanslag, maar zonder succes.
Geen verboden belasting volgens Europese regels
De onderneming voerde aan dat de kansspelbelasting eigenlijk een verboden omzetbelasting zou zijn, op grond van artikel 401 van de Btw-richtlijn. De rechtbank verwierp dit argument. Volgens haar heeft de kansspelbelasting niet de kenmerken van een omzetbelasting, en is deze dus toegestaan.
Rechtsbeginselen niet geschonden
De onderneming stelde ook dat de heffing in strijd zou zijn met algemene rechtsbeginselen, zoals het evenredigheidsbeginsel en het motiveringsbeginsel. Ook dat werd afgewezen. De rechtbank gaf aan dat de wetgever bewust heeft gekozen voor het belasten van kansspelautomaten en hierbij rekening heeft gehouden met de financiële impact voor exploitanten.
Geen ongelijke behandeling
Het beroep op ongelijke behandeling en discriminatie werd eveneens verworpen. De rechtbank vond dat speelautomaten in hallen niet op dezelfde manier opereren als kermisautomaten. Ook het verschil met horeca-exploitanten is gerechtvaardigd, gezien de verschillen in gebruik, locatie en toezicht.
Geen sprake van verboden staatssteun
Tot slot wees de rechtbank ook het beroep op verboden staatssteun af. Zelfs als kermisautomaten ten onrechte vrijgesteld zouden zijn van belasting, betekent dit niet dat andere exploitanten daardoor vrijgesteld worden van hun eigen verplichtingen.
Uitkomst
De naheffingsaanslag blijft in stand.
Alle bezwaren van de onderneming zijn verworpen.
Het beroep is ongegrond verklaard.
Rechter vernietigt tweede informatiebeschikking over bitcoins
ijdens een boekenonderzoek naar de inkomstenbelasting en omzetbelasting vroeg de Belastingdienst een belastingplichtige om informatie over zijn bezit van bitcoins in de jaren 2016 tot en met 2018. Er werd gevraagd hoe hij de bitcoins had verkregen, bewaard en verkocht.
De eerste keer dat dit verzoek werd gedaan, leidde dit tot een informatiebeschikking, omdat de gevraagde gegevens volgens de Belastingdienst onvoldoende waren. Deze beschikking werd echter vernietigd na bezwaar.
Daarna vroeg de Belastingdienst opnieuw om informatie over de bitcoins. De belastingplichtige gaf aan dat hij alle beschikbare informatie al had verstrekt. Toch stelde de Belastingdienst een tweede informatiebeschikking vast, nu specifiek voor de controle van de inkomstenbelasting over 2018 (en mogelijk ook met gevolgen voor de omzetbelasting over dat jaar).
Oordeel van de rechtbank
Rechtbank Noord-Holland vernietigde ook deze tweede beschikking. Volgens de rechtbank ging het opnieuw om dezelfde vragen als bij de eerste beschikking: hoe de bitcoins waren verkregen, bewaard en verkocht.
De Belastingdienst mocht niet opnieuw een beschikking vaststellen over dezelfde informatie die eerder al onderwerp van bezwaar en beoordeling was.
Uitkomst
De tweede informatiebeschikking is vernietigd.
De Belastingdienst mag geen herhaald verzoek doen over dezelfde informatie, tenzij er nieuwe omstandigheden zijn.
Deze uitspraak onderstreept dat de Belastingdienst zorgvuldig moet omgaan met herhaalde informatieverzoeken binnen dezelfde controleperiode.
Navorderingsaanslagen blijven staan, boete verlaagd bij vrijwillige inkeer buitenlands vermogen
Een man met de Italiaanse nationaliteit is in 2006 naar Nederland verhuisd. In zijn belastingaangiften over de jaren 2010 tot en met 2016 heeft hij niet al zijn buitenlandse vermogen opgegeven. Het ging om bankrekeningen, aandelen en een onroerende zaak in landen zoals Australië, Jersey en de Verenigde Staten.
Later meldde hij dit alsnog via de vrijwillige inkeerregeling bij de Belastingdienst.
Navorderingsaanslagen en boetes
De Belastingdienst legde hem daarop navorderingsaanslagen op voor de gemiste belasting over die jaren, en daarnaast ook vergrijpboetes van 60%, met een totaalbedrag van € 172.250.
Bij de Rechtbank Gelderland draaide het om twee vragen:
Was de Belastingdienst wel voortvarend genoeg te werk gegaan?
Waren de boetes te hoog gezien de omstandigheden?
Oordeel van de rechtbank
De Rechtbank vond dat de Belastingdienst voldoende voortvarend had gehandeld.
De zogenaamde ‘voortvarendheidseis’ geldt niet voor vermogen in derde landen zoals Australië en de VS. De navorderingsaanslagen blijven daarom in stand.
De boetes werden wel te hoog gevonden. Hoewel er sprake was van grove schuld, vond de rechtbank dat er een wanverhouding bestond tussen de hoogte van de boetes en de ernst van het vergrijp.
De boetes werden verlaagd tot een totaalbedrag van € 50.000.
Tot slot werd hierop nog een extra vermindering van 10% toegepast vanwege vertraging in de procedure (undue delay).
Samengevat
De belastingaanslagen blijven volledig in stand.
De boetes zijn flink verlaagd, van € 172.250 naar € 50.000 minus 10%.
De vrijwillige inkeer heeft geen volledige bescherming tegen boetes opgeleverd, maar wel geleid tot matiging.
Geen schending eigendomsrecht bij terugwerkende kracht verhuurderheffing
Deze zaak maakt deel uit van een cluster van 24 procedures over de verhuurderheffing voor de jaren 2019 en 2020, samen goed voor een betwist bedrag van ruim € 613 miljoen.
In deze zaak gaat het om een stichting die sociale huurwoningen verhuurt en daarbij zowel enige eigenaar als mede-eigenaar is. Deze situatie komt in het cluster slechts één keer voor.
De stichting procedeert alleen over het jaar 2020. Daardoor gaat de zaak niet over mogelijke discriminatie van enige eigenaren in 2019, maar draait het volledig om de terugwerkende kracht van artikel 1.6a van de Wet maatregelen woningmarkt 2014 (Wmw).
Wat ligt er voor?
In hoger beroep stonden drie vragen centraal:
Schendt de terugwerkende kracht van artikel 1.6a Wmw het eigendomsrecht?
Leidt dit in 2020 tot discriminatie van enige eigenaren?
Schendt de regeling het eigendomsrecht van mede-eigenaren, en zou de verhuurderheffing daarom terugbetaald moeten worden?
Oordeel van Hof Den Haag
Het Hof beoordeelde als eerste de terugwerkende kracht van de wet en oordeelde dat die niet onrechtmatig is.
Er was geen sprake van geschonden gerechtvaardigde verwachtingen.
Er was ook geen verstoorde balans tussen het algemeen belang en het individuele belang.
Daarom zijn mede-eigenaren ook in 2020 gewoon verhuurderheffing verschuldigd.
Er is dus geen sprake van ongelijke behandeling van enige eigenaren ten opzichte van mede-eigenaren.
Cassatie en conclusie A-G
De stichting stelde cassatie in bij de Hoge Raad en betoogde dat het Hof de terugwerkende kracht ten onrechte toelaatbaar had geacht.
Volgens de advocaat-generaal (A-G) is dat niet het geval. Hij vindt het cassatieberoep ongegrond.
Samenvatting
Terugwerkende kracht van artikel 1.6a Wmw is volgens het Hof wettelijk toelaatbaar.
Er is geen sprake van schending van eigendomsrechten of discriminatie.
De advocaat-generaal adviseert de Hoge Raad om het cassatieberoep af te wijzen.
Indeling wallbox in douanetarief blijft staan
Rechtbank Noord-Holland heeft geoordeeld over de douanetechnische indeling van een wallbox (laadstation voor elektrische auto’s) in de Gecombineerde Nomenclatuur (GN). De Douane gaf op 9 december 2022 een bindende tariefinlichting (bti) af en deelde het product in onder Taric-code 8537 1091 99.
De leverancier van de wallbox was het hier niet mee eens. Volgens haar hoort de wallbox onder een andere tariefcode te vallen, die zou zorgen voor een lager invoertarief.
Vertrouwensbeginsel: geen toezegging gedaan
De leverancier stelde dat ze mocht vertrouwen op een eerdere beslissing van de Douane, waarbij een vergelijkbaar product anders werd ingedeeld. De Rechtbank ging daar niet in mee. Er was geen toezegging gedaan die duidelijk en onvoorwaardelijk was.
Gelijkheidsbeginsel: geen bewijs voor identiek product
Ook het beroep op het gelijkheidsbeginsel slaagde niet. De leverancier had niet kunnen aantonen dat het andere, eerder beoordeelde product precies hetzelfde was als deze wallbox.
Uitspraak
De indeling onder Taric-code 8537 1091 99 blijft van kracht.
Het beroep is ongegrond verklaard.
Er is geen proceskostenvergoeding toegekend.
De leverancier moet zich dus houden aan de oorspronkelijke tariefindeling zoals vastgesteld door de Douane.
Vanaf 2026: digitale afhandeling btw-teruggaaf aan niet-EU-reizigers
Het proces voor de btw-teruggaaf aan reizigers van buiten de EU wordt vanaf 1 januari 2026 volledig digitaal.
Niet-EU-reizigers die goederen in Nederland kopen en deze meenemen in hun persoonlijke bagage naar een land buiten de EU, kunnen de btw op die aankopen terugvragen. Op dit moment kan de uitvoer van die goederen nog worden bevestigd met een fysiek stempel van de Douane, of via een digitaal systeem.
Vanaf 2026 vervalt de mogelijkheid om goederen fysiek te laten afstempelen bij vertrek vanuit Nederland. Dit gebeurt om lange wachtrijen op bijvoorbeeld luchthavens te voorkomen en het proces sneller en efficiënter te maken.
Wat verandert er?
Alleen digitale uitvoervalidatie is nog toegestaan voor goederen die in Nederland zijn gekocht en ook vanuit Nederland worden uitgevoerd.
De Douane en Belastingdienst kunnen hiermee beter controleren of goederen de EU echt verlaten.
Dit helpt ook leveranciers om het btw-nultarief correct toe te passen.
De nieuwe werkwijze vermindert de administratieve lasten voor reizigers en betrokken instanties.
De wijziging is vastgelegd in Staatscourant 2025, nummer 6959, en geldt vanaf 1 januari 2026.
Vanaf 12 maart 2025: online teruggaaf milieubelasting aanvragen mogelijk
Vanaf 12 maart 2025 kunnen aanvragen voor teruggaaf van milieubelasting online worden ingediend bij de Belastingdienst.
De online aanvraag biedt veel voordelen:
Het is gebruiksvriendelijk
De aanvraag wordt sneller verwerkt
De gegevens komen direct binnen bij de Belastingdienst
Voor wie?
Organisaties, bedrijven en instellingen kunnen inloggen met eHerkenning
Als een fiscaal dienstverlener de aanvraag doet, is eHerkenning niet nodig. Dan moet wel een ketenmachtiging geregeld zijn.
Particulieren kunnen inloggen met DigiD
Particulieren kunnen ook een fiscaal dienstverlener machtigen via DigiD
Met deze nieuwe online mogelijkheid wordt het aanvragen van milieubelastingteruggave eenvoudiger en sneller voor iedereen.
Btw-teruggaaf voor verhuur werkkamer aan eigen bv terecht toegekend
In 2018 kochten twee particulieren een nieuwbouwwoning in [Z], inclusief erfpachtrechten op een appartement en parkeerplaats. De woning is 137 m² groot. Bij de oplevering werd btw in rekening gebracht op facturen die op naam van beide kopers stonden.
Een van hen is directeur-grootaandeelhouder (dga) van een bv die actief is in fiscale dienstverlening. De bv heeft een huurovereenkomst gesloten voor het gebruik van een werkkamer van 9,8 m² in de woning. Deze kamer is bereikbaar via de hal en heeft geen eigen toilet of keuken. De verhuur begon op 1 april 2020 voor een periode van vijf jaar, met automatische verlenging. De huur bedraagt € 600 per kwartaal, exclusief btw.
De verhuur is belast met omzetbelasting. In de btw-aangifte over het eerste kwartaal van 2020 vroegen de eigenaren een btw-teruggaaf aan voor 7,15% van de voorbelasting, overeenkomstig het aandeel van de woning dat werd verhuurd.
De Belastingdienst weigerde deze teruggaaf, maar de Rechtbank Noord-Holland gaf de belastingplichtigen gelijk. In hoger beroep oordeelde ook Hof Amsterdam in hun voordeel.
Het Hof vond voldoende aannemelijk dat de bv de huur daadwerkelijk heeft betaald, dat de kamer alleen zakelijk wordt gebruikt en dat de huur niet symbolisch is. Omdat er sprake is van een duurzame verhuur tegen een reële vergoeding, is dit volgens het Hof een economische activiteit: het exploiteren van een vermogensbestanddeel met het doel om er blijvend opbrengst uit te halen (artikel 7, lid 2, onderdeel b, Wet OB 1968).
De gevraagde btw-teruggaaf is dus terecht toegekend.
Ruim half miljoen ondernemers kan niet rondkomen van eigen bedrijf
Uit het onderzoek ‘Ondernemen in 2024’ van de Kamer van Koophandel blijkt dat ongeveer 500.000 ondernemers in Nederland niet kunnen rondkomen van hun eigen bedrijf. Dit komt neer op meer dan één op de vijf ondernemers.
Van deze groep heeft één op de drie (bijna 170.000 ondernemers) nu al financiële problemen of verwacht die binnen zes maanden. Zij geven aan moeite te hebben met het betalen van hun zakelijke rekeningen en belastingen. Sommigen hebben zelfs al betaalachterstanden of schulden.
Een ongeveer even grote groep is ontevreden over de eigen bedrijfssituatie en geeft die een onvoldoende.
Niet bij iedereen is de situatie direct dringend. Twee derde van de ondernemers die zeggen niet rond te kunnen komen, heeft daarnaast nog ander inkomen, bijvoorbeeld uit loondienst, of ontvangt steun van een partner met inkomen.