Jan van Nassaustraat 21, 2596 BL Den Haag
Ma – Vr 8:30 – 17:30
post@driessenaccountancy.nl

Vergoeding wegens ernstig verwijtbaar handelen werkgever belast

Een ontslagvergoeding is onbelast als de ontslagvergoeding onvoldoende verband houdt met de dienstbetrekking.

Een aan de TU Delft afgestudeerde ingenieur is in 1991 als statutair bestuurder benoemd bij een bedrijf. Deze bestuurder meldt zich in 2017 ziek vanwege een psychiatrische aandoening. Op 26 november 2018 heeft de aandeelhouder van de onderneming besloten tot benoeming van een andere bestuurder en de ingenieur eervol ontslag als bestuurder verleend. De ingenieur vecht het ontslagbesluit succesvol aan bij de kantonrechter. De kantonrechter heeft een billijke vergoeding van € 400.000 aan de ingenieur toegekend. De rechtbank is tot het oordeel gekomen dat het bedrijf als werkgever ernstig verwijtbaar heeft gehandeld. Het bedrijf heeft bij de uitbetaling van de billijke vergoeding loonheffingen ingehouden. De bestuurder is het hier niet mee eens en gaat in beroep bij Rechtbank Gelderland

Oordeel De gedragingen die hebben geleid tot het oordeel van de kantonrechter dat sprake is van ernstig verwijtbaar handelen, betreffen gedragingen die het bedrijf heeft verricht in de hoedanigheid van werkgever en in de verhouding tussen werkgever en werknemer. Dit geldt ook voor de handelingen van het bedrijf voor het ontslagbesluit als bestuurder, hoewel deze handelingen als werkgever laakbaar zijn. Daarom kan niet worden geoordeeld dat de aan de bestuurder toegekende billijke vergoeding onvoldoende verband houdt met de dienstbetrekking. Het bedrijf heeft terecht loonheffingen ingehouden op de uitgekeerde ontslagvergoeding.

Bron: Rb. Gelderland 02-06-2021 (gepubl. 12-03-2024).

Geen startersvrijstelling voor gekochte woning van € 395.000

Overdrachtsbelasting wordt geheven over de waarde van de onroerende zaak op het moment van verkrijging. Die waarde is de waarde in het economische verkeer, maar ten minste het bedrag van de tegenprestatie.

Een man en vrouw kopen op 18 mei 2022 gezamenlijk een woning voor € 395.000. De man en vrouw zijn in 2022 jonger dan 35 jaar. Een taxateur heeft de woning op 11 mei 2022 getaxeerd op € 430.000. Op 1 augustus 2022 is de woning geleverd. De man en vrouw hebben € 8.600 (2% over € 430.000) overdrachtsbelasting voldaan, maar hebben bezwaar gemaakt tegen de voldoening van deze overdrachtsbelasting. Het bezwaar is afgewezen. Bij Rechtbank Den Haag is in geschil wat de maatstaf van heffing is en of de startersvrijstelling van toepassing is.

Taxatierapport betrouwbaar De inspecteur wijst allereerst naar het taxatierapport. Volgens de rechtbank biedt het taxatierapport overtuigend steun voor het oordeel dat de waarde van de woning in het economische verkeer hoger is dan de overeengekomen koopsom. De waarde is drie maanden voor de datum waarop de woning is verkregen bepaald, in een stijgende woningmarkt. De getaxeerde waarde is € 35.000 hoger dan de koopsom, dit is geen marginale afwijking. Verder zijn er volgens de rechtbank geen aanwijzingen dat het taxatierapport onzorgvuldig tot stand zou zijn gekomen.

Woning niet in het openbaar aangeboden Ook is de woning niet door tussenkomst van een aankoop- of verkoopmakelaar in het openbaar aangeboden. De woning is dus niet op de meest geschikte wijze na de beste voorbereiding verkocht aan de meestbiedende gegadigde. Het gelijk is aan de inspecteur. De startersvrijstelling overdrachtsbelasting is niet van toepassing.

Bron: Rb. Den Haag 23-11-2023 (gepubl. 11-03-2024).

Lange navorderingstermijn voor in het buitenland opgekomen dividend

Hof Arnhem-Leeuwarden oordeelt dat een echtpaar dat woonachtig was in Zwitserland, fiscaal gezien in Nederland woonachtig is. Omdat de ontvangen dividenduitkering in het buitenland is opgekomen, is daarop de verlengde navorderingstermijn van toepassing.

Tot 15 december 2009 staat een echtpaar ingeschreven in een Nederlandse gemeente. Vanaf 17 december 2009 staan ze ingeschreven in Zwitserland. De man is dga en heeft vastgoed in Nederland. Tot het vastgoed behoort ook de woning waarin het stel heeft gewoond voordat ze naar Zwitserland zijn verhuisd. Het was de bedoeling om de woning te verkopen. Dat is echter niet gelukt en sinds 2021 woont het echtpaar weer in de woning in Nederland. Na een boekenonderzoek neemt de inspecteur voor het jaar 2011 het standpunt in dat het echtpaar in Nederland woont en vordert na vanwege een ontvangen dividenduitkering van € 10 miljoen. Bij Hof Arnhem-Leeuwarden is onder meer in geschil of de woonplaats van het echtpaar in Zwitserland is en of de inspecteur kan navorderen met toepassing van de verlengde navorderingstermijn.

Woonplaats Het hof stelt vast dat het echtpaar in ieder geval tot eind 2009 in een woning in Nederland heeft gewoond. Deze woning heeft het echtpaar tot en met 2011 gemeubileerd ter beschikking gestaan. Ook staat vast dat het echtpaar tot en met 2011 daadwerkelijk regelmatig in deze woning verbleef. Verder beschikt het echtpaar in 2011 over bankrekeningen in Nederland en over auto’s. De echtelieden hebben de Nederlandse nationaliteit en zijn tot eind 2009 onbeperkt binnenlands belastingplichtig. Verder heeft de vrouw een Nederlandse zorgverzekering en ze heeft meerdere keren een Nederlandse huisarts of tandarts bezocht. Ook voor het belastingverdrag Nederland-Zwitserland moet worden aangenomen dat het echtpaar in 2011 in Nederland een duurzame woonplaats heeft gehad. Het hof acht aannemelijk dat eventueel na 2011 de duurzame woonplaats in Zwitserland is, maar in 2011 is die woonplaats nog in Nederland.

Giraal uitgekeerd dividend Het giraal uitbetaalde dividend aan het echtpaar is in het buitenland opgekomen. Het dividend is namelijk rechtstreeks op een Zwitserse bankrekening ten name van de man uitgekeerd. Dat de uitkerende bv haar vestigingsplaats in Nederland heeft is irrelevant. Anders dan de rechtbank oordeelt het hof dat ook het dividend dat is verrekend met de rekening-courantvordering, in het buitenland is opgekomen. Dit gedeelte van de dividenduitkering kan ook met de verlengde navorderingstermijn worden nagevorderd. De reden is dat de formele en enige voor derden kenbare beslissing om dividend uit te keren en met de rekening-courantvordering te verrekenen, is genomen door het statutair bestuur dat in Luxemburg zit.

Bron: Hof Arnhem-Leeuwarden 27-02-2024 (gepubl. 08-03-2024).

Huurder zonder belang bij WOZ-waarde kan geen bezwaar maken

De Hoge Raad komt terug op zijn oordeel dat aan iedereen aan wie een WOZ-beschikking bekend is gemaakt, een belang heeft bij de vastgestelde waarde.

Een man is huurder van een (geliberaliseerde) huurwoning. Hij heeft bezwaar en beroep ingesteld tegen de op zijn naam gestelde WOZ-beschikking. Volgens Hof Arnhem-Leeuwarden heeft de rechtbank het beroep terecht ongegrond verklaard.

Iedereen die WOZ-beschikking heeft gehad heeft procesbelang Volgens een arrest van de Hoge Raad uit maart 2020 is het uitgangspunt dat iedereen aan wie een WOZ-beschikking is opgelegd, geacht wordt een procesbelang te hebben en dus ontvankelijk is in zijn bezwaar en beroep. Maar volgens het hof staat art. 8:69a Awb aan vermindering of verhoging van de WOZ-waarde in de weg als de indiener van het bezwaar of beroep daarvan geen direct financieel gevolg ondervindt. Dan strekt de rechtsregel van art. 17 Wet WOZ (waardebegrip WOZ) niet tot bescherming van het belang van deze indiener. In dit geval ondervindt de man geen financieel gevolg bij wijziging van de WOZ-waarde zodat toepassing van art. 8:69a Awb leidt tot een ongegrondverklaring van het beroep, aldus het hof.

HR: oordeel hof onjuist maar gevolgen blijven intact De Hoge Raad acht voornoemd oordeel over art. 8:69a Awb niet juist. Tot cassatie leidt dit echter niet. De Hoge Raad komt namelijk terug van zijn voornoemd arrest van 20 maart 2020. De Hoge Raad hanteert niet langer als uitgangspunt dat iedereen aan wie een WOZ-beschikking is bekendgemaakt, geacht wordt een belang te hebben bij de daarin vastgestelde WOZ-waarde. Als iemand door een wijziging van de vastgestelde WOZ-waarde niet in een gunstiger positie kan komen, dient het daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk te worden verklaard.

Bezwaar niet-ontvankelijk in plaats van ongegrond Volgens de Hoge Raad betekent dit dat de heffingsambtenaar het bezwaar van de man in plaats van ongegrond, niet-ontvankelijk had moeten verklaren. Dit onjuiste dictum leidt echter niet tot vernietiging van de uitspraak op bezwaar nu de man geen belang heeft bij wijziging van het dictum. Dit blijkt uit een arrest van de Hoge Raad uit 2022.

Bron: Hoge Raad 08-03-2024, Hoge Raad 20-03-2020, Hoge Raad 08-07-2022.

Doorschuiven in overlijdensaangifte voor hele onderneming

Wil iemand de fiscale claim op het ondernemingsvermogen van zijn overleden echtgenoot doorschuiven? Dan moet hij daarom verzoeken in de overlijdensaangifte inkomstenbelasting. Dit verzoek ziet ook op buitenvennootschappelijk ondernemingsvermogen.

En vrouw drijft samen met haar echtgenoot en haar zwager een agrarische onderneming in de vorm van een maatschap. Op 1 januari 2008 vindt de ontbinding van de maatschap plaats. Vanaf die datum drijft de vrouw samen met haar echtgenoot de agrarische onderneming in de vorm van een maatschap. De activiteiten van de nieuwe maatschap bestaan uit het fokken en houden van melkvee en de teelt van eenjarige gewassen. De echtgenoot van de vrouw heeft naast zijn aandeel in de maatschap ook buitenvennootschappelijk ondernemingsvermogen. Dit buitenvennootschappelijke ondernemingsvermogen bestaat uit cultuurgronden. In het boekjaar 2000/2001 is een herinvesteringsreserve (HIR) van € 1.150.748 afgeboekt van de aankoopprijs van de cultuurgronden. Per 2008 laten de maten een nieuwe accountant de jaarrekeningen opstellen. Omdat deze accountant niet bekend is de afboeking van de HIR, zet hij de cultuurgronden tegen commerciële waarde op de fiscale balans. Naderhand komt de echtgenoot te overlijden.

Wel en niet aanvinken van vakjes De vrouw zet de gehele agrarische onderneming, inclusief het maatschapsaandeel en het buitenvennootschappelijke ondernemingsvermogen van de echtgenoot, voort in de vorm van een eenmanszaak. Daarbij gaat de vrouw verder met de fiscale boekwaarden volgens de overlijdensaangifte inkomstenbelasting van haar echtgenoot. In deze aangifte is het vakje voor doorschuiven van de fiscale claim in het maatschapsvermogen bij overlijden aangevinkt. Maar het vakje voor doorschuiving van de claim op het buitenvennootschappelijke vermogen is niet aangevinkt. Evenmin is een boekwinst gemeld op de cultuurgronden. Wanneer de vrouw in 2015 haar onderneming verkoopt, stelt de Belastingdienst dat de vrouw een boekwinst op de cultuurgronden heeft behaald. De vrouw betwist de correctie en stapt naar Rechtbank Noord-Nederland. Zij stelt dat zij niet heeft verzocht om doorschuiving van de fiscale claim op de cultuurgronden. Daardoor had de fiscus de boekwinst in aanmerking moeten nemen bij het opleggen van overlijdensaanslag inkomstenbelasting van haar echtgenoot, aldus de vrouw.

Ook doorschuiving van buitenvennootschappelijk vermogen De rechtbank stelt ten eerste dat voor doorschuiving vereist is dat degene die de onderneming voortzet hierom verzoekt in de overlijdensaangifte inkomstenbelasting van de overledene. Vervolgens oordeelt de rechtbank dat een doorschuivingsverzoek alleen betrekking kan hebben op het gehele ondernemingsvermogen van de overledene. Het is niet mogelijk om op bepaalde vermogensbestanddelen van een onderneming de doorschuifregeling wel toe te passen en op andere vermogensbestanddelen niet. Dat betekent dat de cultuurgronden ook tot het doorgeschoven ondernemingsvermogen behoren. Daarom verklaart de rechtbank het beroep van de vrouw ongegrond.

Bron: Rb. Noord-Nederland 22-02-2024 (gepubl. 08-03-2024).

Dankzij managementovereenkomst geen arbeidsovereenkomst

Directeuren die op grond van een managementovereenkomst tussen hun holding en een bv werkzaamheden verrichten, zijn in beginsel niet in dienstbetrekking bij de bv.

Een bv houdt zich bezig met het ontwikkelen, verkopen, leveren, onderhouden en exploiteren van systeem- en gebruikerssoftware, hardware- en softwareapplicaties. Ongeveer elf personen werken bij de bv. Op 8 en 9 oktober 2008 sluit de bv managementovereenkomsten met twee persoonlijke holdings van twee dga’s. Deze managementovereenkomsten bepalen dat de holdings de opdracht krijgen om samen de dagelijkse leiding van de bv uit te oefenen. De partijen geven uitdrukkelijk aan dat de overeenkomsten geen arbeidsovereenkomsten zijn. Toch merkt de fiscus de dga’s van de holdings aan als werknemers van de bv voor wat betreft de sociale verzekeringen. De inspecteur wijst er daarbij op dat de dga’s de enige werknemers zijn van hun persoonlijke holdings. Het geschil belandt uiteindelijk voor Hof Den Bosch.

Verplichtingen vloeien voort uit managementovereenkomst Het hof redeneert als volgt. De werkzaamheden van de dga’s voor de bv zijn gebaseerd op hun arbeidsovereenkomsten met de holdings en de managementovereenkomst tussen de bv en de holdings. De dga’s hebben zich tegenover de holding niet verplicht om werkzaamheden te verrichten. Ook blijkt dat de dga’s elkaar soms over en weer vervangen. Het is ook de managementovereenkomst waardoor de bv verplicht is een managementvergoeding te betalen. De Belastingdienst maakt evenmin aannemelijk dat de algemene vergadering van de bv toezicht houdt op de dga’s. Al met al is niet voldaan aan de voorwaarden van een privaatrechtelijke dienstbetrekking. Volgens het hof is evenmin sprake van een fictieve dienstbetrekking.

Bron: Hof Den Bosch 13-12-2023 (gepubl. 01-03-2024).

Bouwterrein kan nutteloze fundering hebben

De aanwezigheid van een oude fundering en riolering, die snel te verwijderen zijn en de nieuwe bebouwing niet dienen, maakt van grond geen bebouwde grond.

Een gemeente bezit een voormalige recreatieterrein waarop diverse onroerende zaken staan. Het betreft hoofdgebouwen, houten garages, toiletgebouwen, wegen en circa vijftig vrijstaande stenen recreatiewoningen met fundering en riolering. Tot medio 2007 is het recreatieterrein als asielzoekerscentrum gebruikt. De gemeente sluit op 6 december 2007 met een woningstichting een koopovereenkomst. Deze overeenkomst houdt kort gezegd in dat de woningstichting de voor woningbouw uitgeefbare kavels en vier voor openbare bostuin bestemde middengebieden koopt. De koopsom omvat onder andere een bijdrage voor de aanneemsom die de gemeente de woningstichting moet betalen voor het bouw- en woonrijp maken van het openbaar gebied. Het uitgangspunt is dat de gemeente de percelen in de huidige staat met bebouwing levert. Maar in 2014 ontbinden de partijen formeel de koopovereenkomst. De gemeente zal meewerken aan de rechtstreekse verkoop en levering aan de kopers. De opstallen worden gesloopt, maar de fundering en riolering blijven achter.

Eenvoudig te verwijderen fundering De gemeente levert diverse terreinen vrij van omzetbelasting. De inspecteur is het daar niet mee eens, omdat hij meent dat bepaalde terreinen kwalificeren als bouwterrein. Het geschil dat voor Hof Arnhem-Leeuwarden belandt, ziet op 18 percelen. Op 16 van deze percelen bevonden zich op het moment van levering slechts delen van de fundering en riolering. Op de andere twee percelen maakten de fundering en riolering slechts 12% respectievelijk 13% uit van het totaal. Bovendien bestonden de funderingen uit betonnen platen die eenvoudig en snel waren te verwijderen. Ook de riolering was eenvoudig te verwijderen. De betonnen platen en riolering konden evenmin dienstbaar zijn aan de nieuwe bebouwing. Daardoor konden zij niet de functie van gebouw vervullen en kwalificeerde de percelen als bouwterrein.

Bron: Hof Arnhem-Leeuwarden 20-02-2024 (gepubl. 1-03-2024).

Bewezen werkelijk rendement is uitgangspunt rechtsherstel

Hof Den Haag oordeelt dat het rechtsherstel voor de vermogensrendementsheffing moet zijn gebaseerd op het werkelijke, gerealiseerde rendement. De belastingplichtige moet wel de hoogte van dit rendement aannemelijk maken.

Het hof heeft twee zaken behandeld waarin de hoogte van de vermogensrendementsheffing in geschil was. In de ene zaak stelt een man dat hij ten onrechte geen rechtsherstel heeft gekregen. De rechtbank heeft namelijk geen rekening gehouden met een verlies op zijn aandeel in het vermogen van een beleggingsclub van € 163.226,48. Maar het hof stelt dat wie het gebruik van het werkelijk rendement bepleit, de hoogte van het werkelijk rendement moet bewijzen. In dit geval zou de man daarom moeten aantonen wat zijn aandeel is in de winst van de beleggingsclub, een fiscaal transparant fonds voor gemene rekening. De man verklaart echter geen overzicht van dit resultaat te hebben. Omdat het aandeel in de beleggingsclub een substantieel deel van het box 3-vermogen van de man is, geeft hij onvoldoende inzicht in het werkelijk rendement. Het hof verklaart het hoger beroep van de man ongegrond.

Geen ongerealiseerd rendement meenemen In de andere zaak stelt de Belastingdienst dat Rechtbank Den Haag een te hoog bedrag aan rechtsherstel heeft geboden. Het hof verwerpt de stelling van de inspecteur dat de Wet rechtsherstel box 3 voldoende compensatie biedt. De compensatie moet in beginsel aansluiten het werkelijk behaalde rendement. De fiscus dient niet meer te belasten dan de feitelijk genoten rente, dividend, huur, royalty’s en mogelijk andere vormen van direct gerealiseerde vermogensopbrengst. Volgens het hof vallen ongerealiseerde vermogenswinsten niet binnen de term ‘werkelijk behaald rendement’. Maar de rechtbank heeft wel een ongerealiseerde waardestijging van een baar goud in aanmerking genomen. De berekening van de rechtbank is daardoor eerder te hoog dan te laag. Omdat echter geen incidenteel hoger beroep is ingesteld, bevestigt het hof de uitspraak van de rechtbank.

Bron: Hof Den Haag 03-01-2024 (gepubl. 04-03-2024).

Geen hogere boete voor rijden met zware geschorste auto

Rechtbank Gelderland ziet geen reden waarom het rijden met een relatief zware auto met een geschorst kenteken tot een hogere boete moet leiden dan bij een lichtere auto.

Een man krijgt een naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting (MRB) van € 1.379 opgelegd. Hij heeft namelijk op de openbare weg gereden met een auto met een geschorst kenteken. Daarnaast moet hij € 1.379 aan verzuimboete betalen. De man gaat in beroep tegen zowel de naheffingsaanslag als de verzuimboete. Hij erkent in een auto met een geschorst kenteken te hebben gereden, maar stelt dat dit slechts een vergissing was. De man heeft namelijk verschillende auto’s die hij als hobby aanhoudt. Van sommige auto’s zijn de kentekens geschorst en van andere niet. Volgens de man heeft hij strikt genomen voldoende MRB betaald, alleen net niet voor de op dat specifieke moment gebruikte auto. De rechtbank gelooft dat hier geen opzet in het spel was, maar handhaaft toch de naheffingsaanslag. De voorwaarden voor de MRB-vrijstelling bij schorsing zijn immers erg strikt. Een eenmalige schending van die voorwaarden levert in principe al een naheffingsaanslag op.

Disproportionele verzuimboete Vervolgens oordeelt de rechtbank dat in beginsel de verzuimboete terecht is opgelegd. De man heeft toegegeven onachtzaam te zijn geweest, zodat geen sprake is van afwezigheid van alle schuld. Maar de boete is wel te hoog. De inspecteur verklaart de boete te willen verlagen naar 50% van de naheffingsaanslag. De rechtbank vindt een boete van 50% evenmin proportioneel. De desbetreffende auto is relatief zwaar. Dit beïnvloedt de hoogte van de MRB, wat past binnen de doelstelling van de wet. Maar de rechtbank ziet niet in waarom het gebruikmaken van een geschorste auto met een hoger gewicht moet leiden tot een hogere boete dan het gebruikmaken van een geschorste auto met een relatief laag gewicht. Het verzuim en het verwijt zijn immers vergelijkbaar. Daarom verlaagt de rechtbank hier de verzuimboete naar 25% van het nageheven bedrag.

Bron: Rb. Gelderland 21-02-2024 (gepubl. 26-02-2024).

Celstraf voor verduisterende executeur-testamentair

Een executeur-testamentair die geld van een erflater zonder toestemming overboekt op zijn eigen privérekening, riskeert een veroordeling vanwege verduistering.

Het Openbaar Ministerie beschuldigt een advocaat onder andere ervan dat hij in zijn hoedanigheid van executeur-testamentair in totaal ruim € 50.000 heeft verduisterd. De man verklaart hierop het volgende. Hij kende de erflaatster en haar eerder overleden echtgenoot al sinds het einde van zijn middelbare schooltijd. Zij waren een tweede vader en moeder voor hem. Na het overlijden van de echtgenoot heeft de man de kinderloze weduwe geregeld bezocht. Naderhand kreeg hij de bevoegdheid over haar bankrekeningen. De vrouw wilde de advocaat tot haar erfgenaam maken. Dit wilde hij niet, omdat het fiscaal oninteressant was. Vervolgens wilde de erflaatster dat haar spaargeld naar hem zou gaan voordat zij werd opgenomen in een verzorgingstehuis. Hij heeft daarom geld van haar bankrekening naar zijn rekening overgeboekt. Maar over de manier waarop dat ging, heeft hij verschillende verklaringen afgelegd.

Tegenstrijdige verklaringen Tegenover de FIOD heeft de advocaat verklaard dat de vrouw tot op het laatste moment haar bankzaken zelf heeft geregeld. Maar tijdens de zitting voor de rechtbank heeft de man verklaard dat hij vóór het overlijden van de echtgenoot al formeel was gemachtigd om hun belangen te behartigen. Ook had hij diverse bedragen van de rekening van de vrouw overgeboekt in verband werkzaamheden aan een pand dat zij wilden verhuren. Door de verschillen in deze verklaringen hecht Hof Den Bosch hier weinig waarde aan. Verder heeft de man na de overboekingen privé-uitgaven gedaan die anders niet mogelijk waren. Bovendien beschikt hij niet over een schriftelijke overeenkomst waarin de vrouw hem onbeperkte bevoegdheden geeft voor het doen van overboekingen. De manier waarop de advocaat hier heeft gehandeld, kwalificeert als verduistering. Het hof veroordeelt hem tot een gevangenisstraf van acht maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk. De proeftijd is twee jaar.

Bron: Hof Den Bosch 27-02-2024 (gepubl. 29-02-2024).