Jan van Nassaustraat 21, 2596 BL Den Haag
Ma – Vr 8:30 – 17:30
post@driessenaccountancy.nl

Belastingdienst hoeft verstuurde aanslag niet in te brengen

Zodra de inspecteur een belastingaanslag heeft verstuurd, behoort deze aanslag niet meer tot de stukken die hij moet in brengen in een beroepsprocedure.

De Belastingdienst heeft aan een fiscale eenheid (FE) voor de omzetbelasting een naheffingsaanslag omzetbelasting en een vergrijpboete opgelegd. De FE gaat in beroep tegen deze naheffingsaanslag. In de procedure brengt de inspecteur de naheffingsaanslag niet in. Volgens Hof Den Haag heeft de inspecteur daarmee niet zijn verplichting geschonden om de relevante stukken in te brengen. De Hoge Raad onderschrijft dat oordeel. Zodra het aanslagbiljet is verzonden aan de belastingschuldige, beschikt de inspecteur immers niet meer over dat biljet. Daardoor kan hij dit stuk ook niet inbrengen. In dit geval heeft de inspecteur evenmin een kopie van het aanslagbiljet gemaakt. Daardoor heeft hij met het niet overleggen van een kopie evenmin zijn plicht geschonden om de relevante stukken in te brengen. Verder overweegt de Hoge Raad dat de omstandigheid dat een aanslagbiljet niet op de juist wijze is bekendgemaakt, geen grond is voor vernietiging van de daarop vermelde aanslag of boetebeschikking.

Geen sprake van opzet Wat betreft de boetebeschikking, slaagt het cassatieberoep wel. De Hoge Raad merkt op dat opzet of grove schuld moet bestaan op het tijdstip waarop de FE elke maand uiterlijk de verschuldigde omzetbelasting moest voldoen. Het hof heeft dit miskend. Bovendien is uit de omstandigheid dat de niet-betaalde omzetbelasting zowel absoluut als relatief omvangrijk is, niet af te leiden dat de FE met (voorwaardelijk) opzet heeft gehandeld. Opzet is zelfs niet te concluderen als stelselmatig en langdurig te weinig omzetbelasting op aangifte is voldaan. Ook de omstandigheid dat de FE zich ervan bewust had moeten zijn dat de betaling op aangifte onjuist was, levert geen opzet op. Omdat de inspecteur subsidiair grove schuld heeft verweten, verwijst de Hoge Raad de zaak naar Hof Amsterdam.

Bron: Hoge Raad 31-03-2023

Geen bron van inkomen ondanks kleine winst in twee jaren

Gedurende twee jaren een beperkte winst genieten betekent nog niet dat sprake is van een bron van inkomen en dus evenmin van een recht op verliesaftrek.

Een man drijft sinds 15 juli 2009 een eenmanszaak. De activiteiten van de eenmanszaak bestaan uit het al dan niet in opdracht ontwikkelen van ideeën en producten op het vlak van elektrisch vervoer. In zijn aangifte over het jaar 2015 geeft de man een negatieve winst uit onderneming op van € 9.401. Hierbij is de MKB-winstvrijstelling nog niet toegepast. De inspecteur weigert echter de aftrek van het ondernemingsverlies omdat hij meent dat geen sprake is van een bron van inkomen. Hof Den Bosch vindt dat ook. De man heeft 1.930 van de 2.217 voor de eenmanszaak gewerkte uren besteed aan een evenement. Dit evenement is bedoeld om diverse spelers op de energiemarkt bij elkaar te brengen. Het is niet primair bedoeld om bestaande projecten van de man te promoten. Bovendien heeft het evenement niet plaatsgevonden en zijn er geen concrete plannen om het evenement in de nabije toekomst te organiseren.
Met betrekking tot de andere projecten weet de man evenmin aannemelijk te maken dat een objectieve voordeelsverwachting bestaat. In 2020 en 2021 heeft de man positieve fiscale resultaten behaald van in totaal € 11.633. Maar het hof vindt dat niet in verhouding staan tot de verliezen over de jaren 2010 tot en met 2017 van in totaal € 106.792. Dat zou overigens anders zijn als de winsten in 2020 en 2021 zouden voortvloeien uit de normale exploitatie en voortkomen uit projecten waaraan al in 2015 is gewerkt. Maar de man heeft te weinig inzicht gegeven in de herkomst van de winsten. Omdat een objectieve voordeelsverwachting ontbreekt, is hier geen sprake van een bron van inkomen. Het hof verklaart het hoger beroep van de man ongegrond.

Bron: Hof Den Bosch 26-10-2022 (gepubl. 09-03- 2023)

Aanschafsubsidie Zero-Emissie Trucks (AanZET) bijna open

Vanaf 4 april 2023, 09.00 uur kunnen ondernemers en non-profitorganisaties subsidie krijgen als zijn een nieuwe, volledig emissieloze (uitstootvrije) vrachtauto willen kopen of financial-leasen.

Voor het aanvragen van de AanZET-subsidie moet aan alle onderstaande voorwaarden worden voldaan.

Aanvragers

Ondernemers of non-profitinstellingen. Publiekrechtelijke zelfstandige bestuursorganen met rechtspersoonlijkheid, provincies, gemeenten, waterschappen of openbare lichamen komen niet in aanmerking.

Leasemaatschappijen die vrachtwagens verhuren op basis van operational lease

KVK-nummer en BSN-nummer De Rijksdienst voor Wegverkeer (RDW) registreert de vrachtwagen op naam van een natuurlijk persoon bij: eenmanszaken, rederijen en maatschappen. Daarom moet het burgerservicenummer (BSN) worden aangegeven van de natuurlijke persoon op wiens naam de vrachtwagen wordt geregistreerd in het kentekenregister (RDW).

Vrachtwagens Alleen een nieuwe, volledig emissieloze (uitstootvrije) vrachtauto – in voertuigcategorie N3 of N2 vanaf een gewicht van 4.250 kg – komt in aanmerking voor subsidie.

De vrachtwagen moet nieuw zijn. Een vrachtwagen is nieuw volgens de AanZET als in het kentekenregister RDW gelijk zijn:

de datum eerste toelating;

de datum tenaamstelling (de tenaamstelling moet op naam van de subsidieaanvrager zijn)

én de datum waarop de vrachtwagen voor het eerst op kenteken is geregistreerd. Bij operational lease is het de datum van registratie van het verstrekkingsvoorbehoud.

De vrachtwagen is volledig emissieloos. Brandstofcode E en W komen in aanmerking.

De vrachtwagen rijdt alleen met een elektromotor.

De vrachtwagen valt onder de voertuigclassificaties N2 met een gewicht gelijk aan of groter dan 4.250 kg of N3.

Het batterijpakket van de vrachtwagen mag geen lood bevatten.

Koop- of financial lease De ondernemer of non-profitinstelling vraagt subsidie aan, nadat een koop- of financial-leaseovereenkomst zonder onherroepelijke verplichtingen is afgesloten. Deze overeenkomst is op het moment dat men subsidie aanvraagt nog niet definitief. Deze voorwaarde wordt gesteld omdat dat steun stimulerend moet werken. In de overeenkomst moet men een bepaling opnemen, waarin staat dat de overeenkomst op een latere (af te spreken) datum pas definitief wordt. Houd er wel rekening mee dat die datum later moet zijn dan de datum waarop men subsidie aanvraagt.
Het is ook mogelijk dat u in de overeenkomst opneemt dat deze pas definitief wordt, zodra u deze subsidieaanvraag indient of uw subsidieaanvraag positief beoordeeld is. U kunt bijvoorbeeld de volgende voorwaarde in de overeenkomst opnemen: ‘Order wordt definitief na indiening aanvraag AanZET’.

Voor de aanvraag

Men sluit eerst een niet-definitieve koop- of financial-leaseovereenkomst af voor één of meerdere emissieloze vrachtwagens.

Wanneer men de subsidie aanvraagt, staat de vrachtwagen nog niet op naam in het RDW-kentekenregister.

Men vraagt via ons digitale loket een subsidieverlening aan.

Ontvangt men al subsidie van een andere overheidsinstelling voor de koop van één of meerdere vrachtwagens? Dan vermindert RVO het bedrag dat men ontvangt met de andere overheidssubsidie. Een uitzondering hierop is de Milieu-investeringsaftrek (MIA).

De vaststelling van de subsidie vraagt men uiterlijk 12 maanden na datum van verlening van de subsidie aan. Loopt de levertijd van de vrachtwagen vertraging op? Dien dan bij RVO een onderbouwd verzoek in tot uitstel van deze vaststelling met nog eens (maximaal) 12 maanden.

Is/zijn de vrachtwagen(s) geleverd en ten naam gesteld? Dan dient men een verzoek in tot vaststelling. Op de vaststelling volgt de uitbetaling van de rest van de subsidie.

De vrachtwagen mag geen subsidie hebben ontvangen op basis van de Subsidieregeling Schoon en Emissieloos Bouwmaterieel (SSEB)

Subsidieverplichtingen

De vrachtwagen waarvoor men subsidie ontvangt, moet op naam komen. Bij operational lease kan de leasemaatschappij de vrachtwagen registreren met een verstrekkingsvoorbehoud en de vrachtwagen op naam van de klant (de lessee) zetten.

De vrachtwagen moet vier jaar zonder onderbreking op naam staan. Of met een verstrekkingsvoorbehoud op naam van de leasemaatschappij zijn geregistreerd in het kentekenregister. Dat is vanaf de datum van de eerste inschrijving en tenaamstelling. Is dit niet het geval, dan betaalt men de subsidie naar verhouding terug.

Men moet de overeenkomst kunnen tonen. Bewaar die tot 4 jaar na de datum van de eerste inschrijving en tenaamstelling van de vrachtwagen.

Vervangt men de emissieloze vrachtwagen door een andere nieuwe emissieloze vrachtwagen te kopen? Dan hoeft de vrachtwagen niet vier jaar op naam te staan. Deze vervangende vrachtwagen moet dan wel voldoen aan de voorwaarden van de regeling. De vaststellingsbeschikking wordt dan na het ontvangen van het kenteken en aankoopbewijs van de vervangende vrachtwagen aangepast.

Het subsidiebedrag is een percentage van de verkoopprijs. Dat is de prijs van het emissieloze vrachtautochassis. Inclusief af-fabriekopties zoals die op de overeenkomst staat, exclusief btw.
In de tabel staan de vastgestelde percentages en het maximum subsidiebedrag per categorie. Het genoemde gewicht is de technisch toegestane maximum massa. In het RDW-kentekenregister staat dit geregistreerd onder de code F1.

Grote onderneming

Middelgrote onderneming

Kleine onderneming + non-profitinstelling

Voertuigcategorie

% subsidie

Max. subsidie-bedrag

% subsidie

Max. subsidie-bedrag

% subsidie

Max. subsidie-bedrag

N2 bakwagen-chassis vanaf 4.250 kg

12,5%

€ 17.800

25%

€ 26.800

25%

€ 35.700

N3 bakwagen-chassis tot en met 18.000 kg

15%

€ 43.600

28,5%

€ 63.700

28,5%

€ 84.000

N3 bakwagen-chassis vanaf 18.000 kg

16,9%

€ 56.700

31,7%

€ 81.500

31,7%

€ 106.300

N3 trekker

20%

€ 72.700

37%

€ 102.300

37%

€ 131.900

Vanaf dinsdag 4 april 2023 9:00 uur kan men AanZET weer aanvragen. Om de aanvraag online te regelen, heeft men eHerkenning niveau 2+ of een hoger niveau met de juiste machtiging nodig.

Bron: RVO – Aanschafsubsidie Zero-Emissie Trucks (AanZET) (https://www.rvo.nl/subsidies-financiering/aanzet)

Fiscus moet actief lager BPM-tarief gebruikte auto hanteren

Is de BPM op enig tijdstip na twee maanden vóór de eerste ingebruikname lager dan die volgens de normale regels? Dan moet de fiscus de gunstigere berekening toepassen.

Op 27 februari 2018 heeft een vennootschap een bedrag van € 404 aan BPM op aangifte voldaan vanwege de registratie in het Nederlandse kentekenregister van een personenauto die is overgebracht vanuit een andere EU-lidstaat. Deze auto is op 17 oktober 2011 voor het eerst toegelaten tot het verkeer op de weg. De vennootschap heeft vanwege de gebruikte staat van de auto een afschrijving toegepast op de BPM-grondslag. De Belastingdienst vindt dat de vennootschap een te hoge afschrijving heeft toegepast. Daarom legt de inspecteur de vennootschap een naheffingsaanslag BPM op. De vennootschap begint een beroepsprocedure tegen deze naheffingsaanslag. Voor Hof Den Haag stelt de vennootschap dat de fiscus bij het vaststellen van de naheffingsaanslag het BPM-tarief van 2015 had moeten hanteren. Alleen dan is namelijk gewaarborgd dat men ter zake van de auto niet meer BPM heft dan de belasting die nog rust op soortgelijke, binnenlands geregistreerde voertuigen, aldus de vennootschap. De vennootschap heeft dit standpunt pas voor het hof aangevoerd. De inspecteur neemt daarop het standpunt in dat hij de navorderingsaanslag met € 23 moet verminderen. Het hof verlaagt de naheffingsaanslag vervolgens met dit bedrag. Omdat de Belastingdienst een onverplichte nieuwe berekening heeft gemaakt, kent het hof de vennootschap geen proceskostenvergoeding toe. Volgens het hof is het aan de belanghebbende die de benodigde gegevens heeft om aannemelijk te maken dat te veel BPM is geheven.

Nieuwe berekening is verplicht In cassatie oordeelt de Hoge Raad dat de Belastingdienst zich bij het opleggen van een naheffingsaanslag BPM aan het Unierecht moet houden. De nieuwe berekening was dus wel degelijk verplicht. Dat de wetgever in de desbetreffende wettelijke bepaling het woord ‘kan’ in de mond neemt, suggereert een vrijblijvendheid die er niet is. Kan de inspecteur bij het opleggen van een naheffingsaanslag aan de hand van de hem op dat moment bekende gegevens een BPM-tarief dat of BPM-maatstaf toepassen die gunstiger is voor de belastingplichtige? Dan moet hij uit eigen beweging dat meest gunstige tarief of die meest gunstige heffingsmaatstaf toepassen. Als de fiscus dat nalaat, is een beroepsprocedure niet alleen te wijten aan de belanghebbende. Daarom heeft de vennootschap recht op een proceskostenvergoeding.

Bron: Hoge Raad 24-03-2023

Rechtsherstel box 3 voor niet-verhuurde tweede woning

Hof Den Bosch heeft in afwijking van de wet rechtsherstel geboden aan de eigenares van een tweede woning waarover zij geen rendement heeft gerealiseerd.

Een vrouw woont in Duitsland maar beschikt daarnaast over een tweede woning in Nederland. De Belastingdienst neemt deze woning mee bij het berekenen van het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen in Nederland over de jaren 2017 en 2018. De inspecteur berekent dit inkomen voor 2017 en 2018 op € 8.454 respectievelijk € 7.014. Onder de Wet rechtsherstel box 3 zouden deze inkomens € 11.426 (2017) en € 10.760 (2018) bedragen. De fiscus wil daarom de vrouw geen compensatie bieden. Maar het hof oordeelt dat de vrouw wel recht heeft op compensatie. Bij het berekenen van de compensatie in het kader van rechtsherstel op basis van het Kerstarrest moet men namelijk in principe aansluiten bij het werkelijk behaalde rendement.
In de zaak voor het hof heeft de vrouw echter de woning in Nederland niet verhuurd. Zij heeft daardoor geen inkomen met deze woning gerealiseerd. Het hof gaat voorbij aan de vraag of nog sprake is van een ongerealiseerde waardestijging. Zo’n ongerealiseerde waardestijging behoort namelijk niet tot het werkelijke rendement. Het hof oordeelt vervolgens dat de vrouw recht heeft op rechtsherstel. In haar geval komt dat neer op een vernietiging van de navorderingsaanslagen over 2017 en 2018.

Bron: Hof Den Bosch 22-03-2023

Maaltijdbezorgers Deliveroo in dienstbetrekking

De Hoge Raad heeft geoordeeld dat een maaltijdbezorger bij Deliveroo in dienstbetrekking werkzaam is. Aan de voorwaarden voor het bestaan van een arbeidsovereenkomst is voldaan. Irrelevant is dat de bezorger een zekere vrijheid heeft om opdrachten te aanvaarden en dat een bezorgers zich incidenteel kan laten vervangen.

Deliveroo heeft vanaf 2015 in Nederland een digitaal platform waarop consumenten bij onafhankelijke restaurants maaltijden konden bestellen en betalen. Bezorgers halen de maaltijden op van de restaurants en bezorgen deze bij de consument. De bezorgers zijn aanvankelijk werkzaam op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd. Vanaf juli 2018 werken de bezorgers alleen op basis van een overeenkomst van opdracht. Deliveroo heeft vanaf juli 2018 de bezorgers betaald per afgeleverde bezorging.
In geschil bij de Hoge Raad is of in afwijking van de afspraken, de overeenkomsten die de bezorgers met Deliveroo hebben zijn aan te merken als arbeidsovereenkomsten. De Hoge Raad gaat aan de hand van de wettelijke omschrijving van een arbeidsovereenkomst van art. 7:610 BW, na of bij de bezorgers ook sprake is van een arbeidsovereenkomst. Kortom het gaat erom of de bezorgers arbeid verrichten, waarvoor zij loon krijgen en dat gedurende een zekere tijd doen. De Hoge Raad verwijst voor het bestaan van een arbeidsovereenkomst naar de motivering van het arrest van Hof Amsterdam. Het hof heeft geoordeeld dat de bezorgers arbeid hebben verricht, Deliveroo loon heeft betaald en de bezorgers onder gezag staan van Deliveroo. Aan de voorwaarden voor het bestaan van een arbeidsovereenkomst is voldaan.
Over de vrijheid van bezorgers om op het werk en verschijnen en opdrachten te aanvaarden, oordeelt de Hoge Raad als volgt. De vrijheid van de bezorgers om al dan niet opdrachten te aanvaarden, sluit op zichzelf een arbeidsovereenkomst niet uit. Het gaat erom wat geldt als een bezorger wel verschijnt op zijn werk. Ook de mogelijkheid dat bezorgers zich kunnen laten vervangen, sluit een arbeidsovereenkomst tussen de bezorgers en Deliveroo niet uit.
De Hoge Raad geeft nog aan dat er op dit moment geen aanleiding bestaat om nadere regels te geven voor de vraag of er al dan niet een arbeidsovereenkomst bestaat. Zowel de Nederlandse wetgever als de Europese wetgever hebben nu aandacht voor dit vraagstuk.

Bron: HR 24-03-2023

Vernietiging aanslag erfbelasting vanwege talmende fiscus

Hof Den Haag ziet in een onverklaarde vertraging in het opleggen van een navorderingsaanslag erfbelasting reden om deze hele aanslag te vernietigen.

De Belastingdienst is erachter gekomen dat een vrouw € 1,5 miljoen op een Zwitserse bankrekening heeft geërfd van haar vader, die in 2001 is overleden. De vrouw heeft deze bankrekening niet opgegeven in haar aangifte successierecht (de voorloper van de erfbelasting). Daarom heeft de inspecteur op 24 oktober 2018 aangekondigd de vrouw een navorderingsaanslag successierecht op te leggen. Uiteindelijk komt de navorderingsaanslag binnen bij de vrouw op 3 mei 2019. Daarop gaat zij in bezwaar en beroep. Rechtbank Den Haag verklaart echter haar beroep ongegrond. Vervolgens gaat de vrouw in hoger beroep.
Het hof bevestigt dat de onbeperkte navorderingstermijn met betrekking tot buitenlandse onderdelen van de nalatenschap is toegestaan. Maar de Belastingdienst moet dan wel voldoende voortvarend optreden. In deze zaak is dat niet gebeurd. Tussen het verkrijgen van de informatie die nodig is om de navorderingsaanslag op te leggen en het opleggen van die aanslag liggen meer dan zes maanden. De inspecteur heeft daarvoor geen afdoende verklaring gegeven. Het hof verwerpt bovendien het beroep van de inspecteur op de zogeheten standstillbepaling. De wetgeving met betrekking tot de onbeperkte navorderingstermijn is namelijk tot stand gekomen na de ‘standstilldatum’ van 31 december 1993. De onbeperkte navorderingstermijn is evenmin een voortzetting van een wettelijke regeling die al bestond op de standstilldatum. Het hof vernietigt daarom de navorderingsaanslag.

Bron: Hof Den Haag 23-02-2023 (gepubl. 13-03-2023

Geen avas bij onjuiste opgaaf ICP door adviseur

Het indienen van een onjuiste opgaaf ICP kan leiden tot een verzuimboete. Een vergissing van de adviseur betekent niet dat de ondernemer niets te verwijten valt.

Een btw-ondernemer verricht intracommunautaire prestaties. Haar adviseur dient over het tweede kwartaal van 2020 elektronisch een opgaaf intracommunautaire prestaties (opgaaf ICP) in naar een totaalbedrag van € 5.966.845. Omdat dit meer is dan € 50.000, moet de ondernemer de opgaaf ICP voortaan per maand doen. Bij vergissing doet haar adviseur over het vierde kwartaal een kwartaalopgaaf ICP, in plaats van een maandopgaaf. De inspecteur legt vervolgens een verzuimboete op aan de ondernemer. Zij voldoet niet aan de op haar rustende verplichting tot het indienen van de opgaaf ICP per maand. De ondernemer is het niet eens met deze verzuimboete.
Voor het opleggen van een verzuimboete is geen opzet of grove schuld vereist. Alleen als de ondernemer niets te verwijten valt, volgt er geen boete. Men spreekt dan van afwezigheid van alle schuld, afgekort als avas. Omdat de foutieve opgaaf een vergissing is van haar adviseur, stelt de ondernemer dat er bij haar sprake is van avas. De ondernemer is van mening dat zij op haar adviseur mag vertrouwen voor het verrichten van de opgaaf ICP. De rechtbank overweegt echter dat er pas sprake kan zijn van avas als iemand alle zorg heeft betracht om het verzuim te voorkomen. Het enkel inschakelen van een adviseur maakt niet dat de ondernemer daaraan voldoet. De rechtbank hanteert hierbij het uitgangspunt dat de gedragingen van de adviseur aan de ondernemer kunnen worden toegerekend.

Bron: Rb. Zeeland-West-Brabant 10-02-2023 (gepubl. 14-03-2023)

Zonder beschikking geen belastingkorting voor ab-verlies

Voordat men een verlies uit aanmerkelijk belang kan laten omzetten in een belastingkorting, moet de Belastingdienst dit verlies vaststellen in een beschikking.

Een man leidt bij de ontbinding van zijn bv in 2013 een verlies uit aanmerkelijk belang. Hij geeft dit verlies niet aan in zijn aangifte IB over 2013. De inspecteur stelt daarom per beschikking geen ab-verlies vast. In de aangifte over 2015 verzoekt de man om een belastingkorting voor het ab-verlies van 2013. De inspecteur legt de aanslag 2015 op zonder de korting te verlenen, omdat er geen beschikking is. Daarop gaat de man in bezwaar en beroep.
Rechtbank Noord Nederland oordeelt dat een beschikking niet nodig is om een verlies uit aanmerkelijk belang om te zetten in een belastingkorting. Vervolgens gaat de inspecteur in hoger beroep.
Het hof oordeelt dat een verliesvaststellingsbeschikking dan wel een verliesverrekeningsbeschikking een wettelijk vereiste is voor de omzetting van een verlies in een belastingkorting. Uit de beschikking volgt de omvang, het restant, van de nog te verrekenen verliezen. Met dit systeem wordt bereikt dat, zowel voor de inspecteur als voor de belastingplichtige, vaststaat wat de grootte van het in een belastingkorting om te zetten verlies is. De aanslag is correct opgelegd.

Bron: Hof Arnhem-Leeuwarden 07-03-2023

WGA-uitkering is inkomen uit tegenwoordige arbeid

De Belastingdienst voert in het Handboek Loonheffingen begunstigend beleid als een werkgever een WGA-uitkering doorbetaalt. Het gelijkheidsbeginsel zorgt ervoor dat dit beleid ook geldt voor WGA-uitkeringen van het UWV.

Een man ontvangt in 2018 een WGA-uitkering van het UWV van € 17.753. Hij geeft deze aan als inkomsten uit vroegere arbeid, waardoor hij over de bedrag geen recht op arbeidskorting heeft.
De inspecteur legt de definitieve aanslag overeenkomstig de aangifte op. Vijf weken later dient de man een herziene aangifte in, waarbij hij de WGA-uitkering bij inkomsten uit tegenwoordige arbeid vermeldt. De inspecteur behandelt de herziene aangifte als een verzoek om ambtshalve vermindering en wijst deze af. De man is het hier niet mee eens. Werknemers die de WGA-uitkering via hun werkgever ontvangen hebben door een goedkeuring in paragraaf 7.6.2 van het Handboek Loonheffingen (2020) wel recht op de arbeidskorting. Dit is volgens de man in strijd met het gelijkheidsbeginsel.

Gelijkheidsbeginsel Het gelijkheidsbeginsel houdt in dat gelijke gevallen door een bestuursorgaan, zoals de Belastingdienst, gelijk dienen te worden behandeld. Ongelijke behandeling van gelijke gevallen is slechts toegestaan als daarvoor een objectieve en redelijke rechtvaardiging bestaat. Vast staat de WGA-uitkering inkomen uit vroegere arbeid is, waardoor deze niet betrokken wordt in de berekening van de arbeidskorting. Door begunstigend beleid van de Belastingdienst (neergelegd in het Handboek Loonheffingen), wordt de WGA-uitkering in sommige gevallen wel aangemerkt als inkomen uit tegenwoordige arbeid. Het hof oordeelt dat deze ongelijke behandeling niet voortvloeit uit de wet, maar uit het Handboek Loonheffingen. Dit Handboek is naar het oordeel van het hof te kwalificeren als door de Belastingdienst gevoerd begunstigend beleid. Dat dit beleid in eerste instantie is gericht op het verlichten van administratieve lasten van inhoudingsplichtigen, is in het huidige tijdsbestek geen objectieve en redelijke rechtvaardigingsgrond voor de ongelijke behandeling van deze gelijke gevallen. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel slaagt.

Bron: Hof Den Haag, 22-02-2023 (gepubl. 16-03-2023)