Jan van Nassaustraat 21, 2596 BL Den Haag
Ma – Vr 8:30 – 17:30
post@driessenaccountancy.nl

Eerste fase herstel box 3 afgerond

De Belastingdienst heeft de eerste fase van het rechtsherstel box 3 volgens planning afgerond. Alle belastingplichtigen die meededen aan de massaalbezwaarprocedure inzake de box 3-heffing over 2017–2020 hebben de afgelopen weken een brief ontvangen.

In totaal zijn 225.000 brieven en 130.000 beschikkingen verstuurd om belastingplichtigen te informeren over de meest gunstige berekening van het box 3-inkomen. Als volgens de nieuwe berekening een lager box 3-inkomen was genoten, volgde een brief en een beschikking met de teruggave. Voor een aantal belastingplichtigen was de oude berekeningsmethode gunstiger. Zij hebben een brief gekregen met een toelichting waarom zij geen geld terug krijgen. Naar aanleiding van de brieven en beschikkingen zijn ruim 5.000 vragen gesteld en zijn ruim 4.000 reacties binnengekomen.
Een groep van 180 belastingplichtigen hoort later of en zo ja op welke wijze zij herstel krijgen omdat er nog andere belastingzaken afgerond moesten worden. Deze belastingplichtigen hebben persoonlijk bericht gehad en krijgen rechtsherstel zodra dit mogelijk is.
Op 22 augustus start de Belastingdienst met het opleggen van de eerste aanslagen IB 2021 waarin aangifte is gedaan van inkomen in box 3. Deze aanslagen worden gefaseerd verstuurd om een te grote belasting van de Belastingdienst te voorkomen. Belastingplichtigen met inkomen in box 3 kunnen volgens de huidige planning van augustus tot en met half december hun definitieve aanslag IB 2021 verwachten. De aanslagen IB 2021 met inkomen in box 3 worden opgelegd op basis van de spaarvariant als deze gunstiger is voor de belastingplichtige. Voor de spaargeld worden uitgegaan van de actuele spaarrente. Dat percentage is voor 2021 vastgesteld op 0,01%. Voor schulden wordt vastgehouden aan de hypotheekrente. Dat percentage is voor 2021 vastgesteld op 2,46%. Bij beleggingen (effecten, onroerend goed) wordt uitgegaan van het meerjarige gemiddelde rendement. Dat is 5,69%. Blijkt de spaarvariant ongunstig uit te pakken, dan wordt het oude box 3-stelsel toegepast.
Vanaf medio september wordt volgens de huidige planning gestart met het rechtsherstel voor de aanslagen over 2017 tot en met 2020 die op 24 december 2021, de dag dat de Hoge Raad uitspraak deed, nog niet onherroepelijk vaststonden of nog niet zijn vastgesteld. De Hoge Raad oordeelde al eerder dat het kabinet juridisch niet verplicht is om rechtsherstel te bieden aan niet-bezwaarmakers. Het kabinet buigt zich nog over de vraag of en zo ja hoe er ook aan deze groep een vorm van tegemoetkoming kan worden geboden. Deze belastingplichtigen hoeven nu niets te doen om in aanmerking te komen voor een eventuele tegemoetkoming.
Belastingplichtigen met inkomen in box 3 die aangifte IB 2021 hebben gedaan en hun partnerverdeling of aftrek van zorgkosten of giften willen aanpassen, kunnen dit online doen. Hiervoor is een nieuwe versie van het online aangifteprogramma beschikbaar op de website van de Belastingdienst.
Met de online rekenhulp op de website van de Belastingdienst kunnen belastingplichtigen hun box 3-inkomen zelf narekenen. Op belastingdienst.nl/box3 is de online rekenhulp en alle andere informatie over box 3 te vinden.

Bron: Rijksoverheid 17-08-2022

Vast aanspreekpunt is mogelijk de ondernemer

De dga van een bv waarin een onderneming overgaat, is lange tijd het aanspreekpunt geweest van de afnemers van die onderneming. In dat geval is het mogelijk dat de dga voor de inkomsten- en omzetbelasting de ondernemer is.

Een vrouw en een man wonen samen en hebben van ongeveer 1986 tot 2017 een relatie. In 2008 vindt de inschrijving plaats van een eenmanszaak in de registers van de Kamer van Koophandel (KvK). Deze eenmanszaak staat op naam van de vrouw. De werkzaamheden van de eenmanszaak omvatten onderzoek, analyse en productie van biotechnologische producten voor veterinaire doeleinden, land-, en tuinbouw en algemene bio-industrie. De eenmanszaak wordt op 23 juni 2016 uitgeschreven uit het Handelsregister vanwege de opheffing van de onderneming. Op 12 juni 2017 vindt de inschrijving van een bv plaats. Deze bv ontwikkelt en produceert biochemische gebruiksproducten, met name voedingssupplementen, cosmetica en agrarische meststoffen. De man is de dga van de bv.
De fiscus houdt in 2017 een boekenonderzoek bij de vrouw met betrekking tot de omzetbelasting over het tijdvak van 1 januari 2014 tot en met 31 december 2016. Maar de Belastingdienst onderzoekt ook de aangiftes IB/PVV over de jaren 2014 en 2015 van de vrouw en de man. De inspecteur past verschillende correcties toe op de omzet en fiscale winst. Hij concludeert ook dat de man ondernemer is voor de omzet- en inkomstenbelasting. De Belastingdienst verwerkt dit standpunt in de aanslagen IB/PVV van de man. Daarbij krijgt de man verzuim- en vergrijpboetes opgelegd. Bovendien legt de fiscus de man naheffingsaanslagen omzetbelasting op. De man gaat in bezwaar tegen de aanslagen en de boetes. Hij betwist onder andere ondernemer te zijn voor de btw en inkomstenbelasting.
In een beroepsprocedure voor Rechtbank Noord-Nederland neemt de inspecteur het standpunt in dat de man heeft gefungeerd als aanspreekpunt voor de afnemers. Ook tijdens het boekenonderzoek is de man aanpreekpunt voor de fiscus geweest. Daarnaast zijn diverse facturen van een autobedrijf voor werkzaamheden ten behoeve van de bedrijfsauto gericht aan de man. Daarnaast stelt de inspecteur dat de eenmanszaak is overgegaan in de bv. De ex-partner van de man heeft hem bovendien aangewezen als ondernemer. Ten slotte heeft de man in ieder geval via de bankrekening van zijn dochter kunnen beschikken over het geld van de onderneming alsof het zijn eigen geld was. Omdat de man zijn aangifteplicht heeft verzaakt, moet hij deze beweringen weerleggen (omkering van de bewijslast). Maar de man stelt alleen dat de afgelegde verklaringen summier zijn. Deze stelling is volgens de rechtbank onvoldoende.
Toch heeft de man wel enig succes met zijn beroep. De rechtbank constateert namelijk dat de inspecteur een verzuimboete en een vergrijpboete heeft opgelegd voor het niet doen van aangifte. Het is echter niet toegestaan om voor hetzelfde feit twee boetes op te leggen. De rechtbank vernietigt dan ook de verzuimboetes. Bovendien matigt de rechtbank de vergrijpboetes omdat de redelijke termijn is overschreden.

Bron: Rb. Noord-Nederland 28-07-2022 (gepubl. 08-08-2022)

Te verwachten wijzigingen voor ondernemers op Prinsjesdag

Staatssecretaris Van Rij heeft onder andere in de voorjaarsnota en in een brief aan de Tweede Kamer begin juni aangegeven welke maatregelen hij in het pakket Belastingplan 2023 wil opnemen. De verwachting is dat de volgende wijzigingen voor ondernemers op Prinsjesdag worden voorgesteld.

Afschaffing fiscale oudedagsreserve Het kabinet wil de FOR afschaffen. Dat zal gebeuren door per 1 januari 2023 de fiscaal gefacilieerde opbouw van de FOR te stoppen. Een ondernemers zal de FOR die hij vóór die datum heeft opgebouwd nog wel kunnen afwikkelen.

Afbouw zelfstandigenaftrek Het is de bedoeling dat met ingang van 2023 de zelfstandigenaftrek in zes stappen van € 650 wordt afgebouwd. Daarna vindt nog een verdere afbouw plaats in twee stappen van € 605 naar uiteindelijk € 1.200 in 2030.

Afschaffing middelingsregeling Het kabinet wil per 1 januari 2023 de middelingsregeling afschaffen. Het laatste tijdvak waarover men kan middelen zal dus bestaan uit de jaren 2022, 2023 en 2024.

Invoering progressief tarief in box De inkomsten uit aanmerkelijk belang (ab) worden per 2024 belast tegen een progressief tarief. Het inkomen uit ab tot en met € 67.000 zal onder een tarief van 26% vallen. Het meerdere valt onder een tarief van 29,5%.

Afbouw van algemene heffingskorting bij hoog verzamelinkomen De huidige algemene heffingskorting bedraagt € 2.888 minus 6,007% van het inkomen uit werk en woning voor zover dat meer bedraagt dan € 21.317. De algemene heffingskorting is echter nooit negatief. Het Belastingplan 2023 bevat een maatregel om de algemene heffingskorting afhankelijk te maken van het verzamelinkomen. Dat betekent dat de inkomens uit box 2 en box 3 ook gaan meetellen.

Stapsgewijze afschaffing inkomensafhankelijke combinatiekorting Onder voorwaarden kan een IB-ondernemer recht hebben op de inkomensafhankelijke combinatiekorting (IACK). In het coalitieakkoord is de afschaffing van de IACK per 1 januari 2025 aangekondigd. Maar deze afschaffing zal stapsgewijs plaatsvinden. Bovendien blijven ouders met kinderen die zijn geboren vóór 2025 hun recht op de IACK houden.

Verkleining eerste schijf vennootschapsbelasting Nu is het tarief van de vennootschapsbelasting 15% voor de eerste € 395.000 aan fiscale winst en 25,8% over de rest. De wetgever wil deze eerste schijf per 1 januari 2023 terugbrengen tot € 200.000.

Lachgas onder normaal tarief Op 1 juni 2021 oordeelde Hof Arnhem-Leeuwarden dat de levering van patronen met lachgas, die waren gebruikt in slagroomspuitbussen, onder het verlaagde btw-tarief vielen. Omdat lachgas in de praktijk ook wordt gebruikt als recreatief roesmiddel, wil het kabinet dat de levering van lachgas altijd is belast tegen het normale tarief. Het Belastingplan 2023 zal daartoe een maatregel bevatten.

Btw-nultarief voor zonnepanelen op woningen EU-lidstaten mogen een btw-nultarief gaan toepassen op de levering en installatie van zonnepanelen op onder meer woningen. Het kabinet wil deze mogelijkheid graag benutten. Dankzij een btw-nultarief drukt geen btw meer op de aanschaf en de installatie van de zonnepanelen op woningen. Particuliere zonnepaneelhouders hebben daardoor geen belang meer bij het terugvragen van de btw over deze zonnepanelen. Vaak hoeven zij zich dan ook niet meer aan te melden voor de kleineondernemersregeling. In de meeste gevallen zullen zonnepanelen daardoor op woningen zijn te installeren zonder btw-druk en -verplichtingen.

Bron: MvF 03-06-2022 en 20-05-2022

Verstrek informatie over ploffer of betaal dwangsom

Een btw-ondernemer moet nogal wat informatie verstrekken tijdens een onderzoek door de Belastingdienst naar carrouselfraude. Als de ondernemer niet meewerkt, kan de fiscus de voorzieningenrechter vragen om die ondernemer een last onder dwangsom op te leggen.

Een bv handelt in elektronische apparatuur. Zij levert een groot deel van deze apparatuur aan afnemers in andere EU-lidstaten. Op 19 februari 2021 brengt de Belastingdienst een bedrijfsbezoek aan de bv omdat in die markt (carrousel)fraude geregeld voorkomt. De dga van de bv krijgt een waarschuwingsbrief die hem oproept alle nieuwe leveranciers en afnemers voorafgaand aan de eerste transactie te melden aan de fiscus. De bv heeft in 2019 en 2020 ook al soortgelijke brieven ontvangen. Later in het jaar hoort de Belastingdienst van verschillende buitenlandse belastingautoriteiten dat de bv over de periode van 1 april 2019 tot en met 30 juni 2021 voor miljoenen heeft geleverd aan ploffers, waaronder een Spaanse rechtspersoon. Daarom besluit de inspecteur in een boekenonderzoek de aangiftes omzetbelasting over de periode van 1 april 2019 tot en met 30 juni 2021 te controleren.
De medewerkers van de Belastingdienst vragen de dga van de bv en de dga van een handelsagent van de bv om inzage in gegevens op de laptop en mobiele telefoons die zij bij zich hebben. Daarnaast wil de inspecteur dat de bv alle transactiegegevens van negen afnemers, alle correspondentie en andere informatie rond die transacties digitaal levert. Eerst krijgt de bv tot 10 december 2021 de tijd om deze informatie te leveren, maar op verzoek wordt deze termijn verlengd. Wanneer de bv blijft weigeren om de gevraagde informatie te verstrekken, begint de fiscus een procedure bij de voorzieningenrechter. De inspecteur wil dat de civiele rechter de bv, haar handelsagent en hun dga’s (de gedaagden) veroordeelt tot het leveren van de eerder gevraagde informatie. Daarnaast verzoekt hij de rechter om de gedaagden een last onder dwangsom op te leggen.
Rechtbank Midden-Nederland willigt het verzoek van de Belastingdienst in. De rechtbank meent dat hier sprake is van een spoedeisend belang. De inspecteur moet namelijk het onderzoek voortvarend afwikkelen, maar kan dat alleen als hij tijdig de gevraagde informatie ontvangt. Verder nemen de mogelijkheden om te controleren af naarmate meer tijd verstrijkt. De rechtbank verwacht ook dat de bodemprocedure in het voordeel van de fiscus zal uitpakken. De plicht om de fiscus van informatie te zien gaat immers ver. De privacywetgeving is volgens de rechtbank hier geen belemmering bij het opvragen van de informatie. De gedaagden moeten dan ook de informatie alsnog overleggen. Zij verbeuren een dwangsom van € 5.000 voor iedere overtreding en voor iedere dag dat de overtreding voortduurt. De rechtbank stelt daarbij het maximum aan te verbeuren dwangsommen op € 200.000 per gedaagde.

Bron: Rb. Midden-Nederland 28-07-2022 (gepubl. 09-08-2022)

Mogelijke onterving stiefkinderen rechtvaardigt geen dwaling

Twee partners met ieder kinderen uit een eerder huwelijk benoemen elkaars kinderen als mede-erfgenamen. Na het overlijden van de ene partner onterft de overgebleven partner zijn stiefkinderen. In beginsel kunnen die stiefkinderen dan niet vorderen dat de nalatenschap van hun eigen ouder alleen aan henzelf toekomt.

Een echtpaar trouwt in gemeenschap van goederen. Zij krijgen drie dochters. De vader verdeelt zijn nalatenschap in zijn testament volgens de toenmalige ouderlijke boedelverdeling. Na zijn overlijden krijgen zijn dochters onderbedelingsvorderingen op hun moeder waarover zij rente moet vergoeden. De moeder gaat in 2020 een geregistreerd partnerschap aan met een man die uit een eerder huwelijk twee kinderen heeft. De geregistreerde partners nemen in hun testamenten naast hun eigen kinderen de stiefkinderen op als erfgenamen. Wanneer de vrouw overlijdt, aanvaardt haar partner de nalatenschap zuiver, evenals zijn positie als executeur. De man en zijn stiefdochters voeren vervolgens onderling overleg. Zij stellen uiteindelijk de geldvorderingen van de stiefdochters uit de nalatenschap van hun vader op de nalatenschap van hun moeder vast op € 17.500 per kind.
Door een vergissing van de notaris komen de stiefdochters te weten dat op 19 juli 2021 aan hun stiefvader een brief is gestuurd met onder andere een ontwerp testament. In dat ontwerp testament worden de eerdere uiterste wilsbeschikkingen van de man herroepen. Alleen zijn eigen zoon en dochter zullen dan nog zijn erfgenamen zijn. De stiefdochters starten daarop een civiele procedure. Zij vorderen onder andere een wijziging van de rechtsgevolgen van het testament van hun moeder. Door deze wijziging moeten hun stiefbroer en stiefzus geen rechten meer kunnen ontlenen aan het testament van de vrouw. De stiefdochters van de man beweren dat hun moeder haar stiefkinderen niet tot erfgenaam had benoemd als zij had geweten dat haar partner haar kinderen zou onterven.
Maar Rechtbank Gelderland wijst deze vordering af. Om te beginnen ontkent de man zijn testament te hebben gewijzigd of daartoe een voornemen te hebben. De situatie die de stiefdochters vrezen, doet zich dus niet voor. Maar los daarvan is de vordering niet vatbaar voor toewijzing. Men kan een uiterste wilsbeschikking alleen met een beroep op dwaling vernietigen als deze is gebaseerd op een onjuiste veronderstelling. Bovendien zou de erflater deze beschikking nooit hebben gemaakt als hij zich bewust was van de onjuistheid van de veronderstelling. Deze veronderstelling moet daarnaast zijn opgenomen in de uiterste wilsbeschikking. Maar de vrouw heeft in haar testament niet gesteld dat zij ervan uitging dat haar partner zijn testament niet zou aanpassen. Evenmin heeft zij in haar testament aangegeven dat zij haar stiefkinderen heeft aangewezen als erfgenamen bij wijze van tegenprestatie voor het aanwijzen als erfgenamen van haar kinderen door de man.

Bron: Rb. Gelderland 06-07-2022 (gepubl. 27-07-2022)

Bij goederengemeenschap blijft apart schenken mogelijk

Een schenking door een in gemeenschap van goederen gehuwde persoon is niet automatisch voor de helft toe te rekenen aan zijn echtgenoot. Hof Arnhem-Leeuwarden heeft dat bevestigd.

Een vader schenkt op 27 juni 2001 € 3.861.875 aan zijn dochter door dit bedrag van zijn Zwitserse bankrekening te laten overboeken op haar rekening bij dezelfde bank. De man en zijn echtgenote, de moeder van de dochter, zijn in gemeenschap van goederen gehuwd. In 2002 overlijdt de vader en in 2019 de moeder. Op 3 oktober 2014 verklaart de dochter tegenover de Belastingdienst dat zij gerechtigd is (geweest) tot eerder verzwegen buitenlandse vermogensbestanddelen. Zij krijgt op 3 november 2015 een aanslag schenkingsrecht en een vergrijpboete van 30% opgelegd. De Belastingdienst heeft de helft van het op 27 juni 2001 geschonken bedrag aangemerkt als een schenking door de moeder. Deze toerekening vloeit volgens de fiscus voort uit de gemeenschap van goederen tussen de ouders. De vrouw begint daarop met succes een beroepsprocedure voor Rechtbank Noord-Nederland. De rechtbank vernietigt de aanslag en vergrijpboete.
Vervolgens gaat de Belastingdienst in hoger beroep. Maar het hof neemt net zoals de rechtbank het civiele recht als uitgangspunt. Civielrechtelijk gezien heeft alleen de vader een schenking gedaan. De gemeenschap van goederen brengt niet mee dat de moeder partij is geweest bij de schenking. Het hof oordeelt dan ook dat de rechtbank de aanslag en boete terecht heeft vernietigd.

Bron: Hof Arnhem-Leeuwarden 26-07-2022 (gepubl. 05-08-2022)

Na overmachtssituatie blijft te late aanvraag NOW-3 te laat

De minister van Sociale Zaken mag een te laat verzoek om inkomensondersteuning op grond van de NOW-3 weigeren. Dat geldt ook als de werkgever een beroep doet op een overmachtssituatie en die situatie vóór 14 maart 2021 al voorbij was.

Een stichting die een veerdienst exploiteert, dient op 19 mei 2021 een aanvraag in voor inkomensondersteuning op grond van de Derde tijdelijke noodmaatregel overbrugging voor behoud van werkgelegenheid (NOW-3), vierde tranche. Zij is echter te laat met haar aanvraag. Om op tijd te zijn, heeft zij haar aanvraag moeten indienen in de periode van 15 februari 2021 tot en met 14 maart 2021. Toch meent de stichting recht te hebben op de tegemoetkoming. Zij motiveert dat het mislopen van de inkomensondersteuning grote financiële gevolgen voor haar heeft. Daarnaast voert de stichting aan dat zij medio december 2020 in een overmachtssituatie is beland. De oorzaak is het arbeidsongeschikt raken van haar (financieel) administratrice in combinatie met het onverwachte overlijden van de directeur-bestuurder. Per 1 januari 2021 heeft bovendien een wisseling van accountant plaatsgevonden. Daardoor heeft de stichting ineens niemand meer met kennis over de financiën van de stichting. De interim-administrateur moest daardoor grote achterstanden wegwerken.
De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid wijst de aanvraag van de stichting toch af. De stichting gaat in beroep, maar de rechtbank oordeelt dat de afwijzing terecht is. De wetgever heeft nadrukkelijk bepaald dat de minister een aanvraag moet afwijzen als deze te laat is ingediend. De achterliggende gedachte is dat de NOW een noodmaatregel is met een grove werking. Daardoor is in korte tijd een grote hoeveelheid aanvragen geautomatiseerd te verwerken. Dat maakt levering van maatwerk slechts in zeer beperkte mate mogelijk. Vervolgens beaamt de rechtbank dat de stichting in een overmachtssituatie is beland. Die situatie is echter niet blijven bestaan tot 14 maart 2021. De interim-administrateur moet bovendien bekend zijn geweest met de voorwaarden van de NOW-3.

Bron: Rb. Oost-Brabant 03-08-2022 (gepubl. 04-08-2022)

Vondst groot contant bedrag in woning wijst op witwassen

Treft de FIOD in een kluis en in de woning van particulieren tienduizenden euro’s in contanten aan? Dan wijst deze omstandigheid erop dat deze particulieren geld witwassen.

Een vrouw brengt een bezoek aan de bank waar zij een kluis huurt. Zij geeft aan de bezittingen van haar ex-man in die kluis op te slaan. Wanneer de bankmedewerker aangeeft dat ze dan de man op het contract wil zetten, schrikt de vrouw zichtbaar. Vervolgens beweert ze dat de bezittingen alleen van haar zijn. Haar ex-man is ook aanwezig maar wil zich absoluut niet laten registreren. Deze situatie leidt tot een melding van een verdachte kluistransactie. Na de ontvangst van deze melding verricht de FIOD nader onderzoek. In de kluis van de vrouw blijkt zich een bedrag van € 101.665 aan contant geld te bevinden. Daarnaast treft de FIOD € 52.710 in contanten aan in een kluis in de woning van de ex-echtgenoten. Volgens de FIOD zijn deze contante bedragen afkomstig uit enig misdrijf. De ex-echtgenoten hebben deze bedragen buiten het zicht van de Belastingdienst gehouden. Daardoor worden zij verdacht van witwassen.
Rechtbank Overijssel volgt de redenering van de FIOD. De aanwezigheid van de contanten in de kluizen wijst erop dat fysiek vervoer heeft plaatsgevonden. Het fysiek vervoeren van grote contante bedragen brengt een aanzienlijk veiligheidsrisico met zich. Het is bovendien algemeen bekend dat het hoogst ongebruikelijk is voor particulieren om veel contant geld in huis te hebben, aldus de rechtbank. Zij lopen dan het risico door bijvoorbeeld diefstal het geld te verliezen, terwijl de verzekering dat niet dekt. Het is ook hoogst ongebruikelijk dat een dergelijk bedrag op legale wijze is verkregen. De rechtbank wijst erop dat voor een veroordeling voor witwassen niet vast hoeft te staan uit welk exact misdrijf het geld afkomstig is.
De ex-echtgenoten werpen tegen dat de contanten onder meer afkomstig zijn uit sparen en een erfenis. Gezien hun lage inkomsten vindt de rechtbank dat niet geloofwaardig. De ex-echtgenoten hebben evenmin een aangifte voor de erfbelasting vanwege overlijden ingediend. Het feit dat de man absoluut niet wil dat zijn naam op het huurcontract van de kluis komt te staan, wekt evenmin vertrouwen op. Hier is sprake van (medeplegen van) gewoontewitwassen, zo oordeelt de rechtbank. De vrouw krijgt een voorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden en een taakstraf van 240 uren opgelegd. De rechtbank legt de man een gevangenisstraf van twaalf maanden op. Ten slotte worden de in beslag genomen bedragen van € 101.665 en € 52.710 verbeurd.

Bron: Rb. Overijssel 07-07-2022 (gepubl. 27-07-2022)

Verlopen beschikking 30%-regeling is niet te verlengen

Wil een ingekomen werknemer dat de 30%-regeling langer geldt dan volgt uit de daarbij behorende beschikking van de fiscus? Dan moet hij tijdig in bezwaar gaan tegen die beschikking.

Een werkafspraakhouder verzoekt de Belastingdienst namens een ingekomen werknemer en een bedrijf om toepassing van de 30%-regeling. Dit verzoek ziet op de periode van 1 september 2018 tot en met 31 augustus 2019. De inspecteur willigt dit verzoek per beschikking in. Op 20 september 2019 ontvangt hij wederom een verzoek om een beschikking af te geven voor tewerkstelling bij een ander bedrijf. De Belastingdienst bestempelt dit verzoek als een verzoek om voortzetting van de 30%-regeling en wijst dat verzoek af. De ingekomen werknemer is het daar niet mee eens en gaat in beroep. De 30%-regeling kent in 2018 een maximale looptijd van acht jaar (vijf jaar in 2022), zo stelt de man. Hij meent de resterende looptijd van de 30%-regeling nog te mogen toepassen.

Rechtbank Zeeland-West-Brabant redeneert echter dat de looptijd van de 30%-regeling afhankelijk is van verschillende factoren. Daardoor kan de feitelijke looptijd korter zijn dan de maximale looptijd. In deze zaak is de beschikking 30%-regeling al verlopen op het moment dat de man heeft verzocht om een verlenging. Hij is dus niet (tijdig) in bezwaar gegaan tegen de beschikking van de inspecteur. De looptijd van de 30%-regeling is daarom niet in afwijking van de beschikking te verlengen.

Bron: Rechtbank Zeeland-West-Brabant 30 juni 2022 (gepubliceerd 5 juli 2022)

Zonder eigendom is investeren en btw-aftrek toch mogelijk

Een btw-ondernemer hoeft niet de eigenaar van een pand te zijn om daarin te investeren en de voorbelasting over deze kosten te kunnen aftrekken.

Twee echtgenoten beginnen in 2011 met de bouw van een casco pand. Het is toegestaan in dit pand een bed & breakfast (B&B) en theehuis te exploiteren. Maar in 2015 scheiden de echtgenoten en zet de vrouw de afbouw van het pand voort. Het pand is overigens gemeenschappelijke eigendom van de vrouw en haar ex-echtgenoot. De vrouw richt op 3 februari 2015 een stichting op, waarvan zij de bestuurder is. Een van de doelstellingen van de stichting is het ondersteunen van mensen weer in hun eigen levensenergie te zijn. Zij poogt deze doelstelling te verwezenlijken door de exploitatie van een B&B, een theeschenkerij en een mandenvlechterij. Maar deze activiteiten zijn nog niet begonnen. Het is de bedoeling dat het pand te zijner tijd op naam van de stichting komt te staan. De facturen voor de afbouw van het pand staan daarom op naam van de stichting.
Wanneer de stichting de voorbelasting op de facturen aftrekt, legt de inspecteur haar naheffingsaanslagen btw op. Hij meent namelijk dat de stichting niet telt als de afnemer van de prestaties. Maar de rechtbank vernietigt de naheffingsaanslagen, zodat de Belastingdienst in hoger beroep gaat. Hof Arnhem-Leeuwarden hanteert als uitgangspunt dat de stichting de afnemer is, omdat de facturen aan haar zijn gericht. Het is daarom aan de inspecteur om aannemelijk te maken dat de stichting toch niet de afnemer van de prestaties is.
De Belastingdienst slaagt daar niet in. De inspecteur werpt tegen dat de stichting (nog) geen eigenaar van het pand is, maar dat is volgens het hof irrelevant. De omstandigheid dat de vrouw de kosten van ingekochte afbouwdiensten heeft voorgeschoten, beperkt evenmin het recht op aftrek van voorbelasting. Het hof constateert dat de stichting bevoegd is het pand te gebruiken. Het pand is bovendien ingericht voor het gebruik door de stichting, wat zonder de afgenomen diensten niet mogelijk is. Omdat de inspecteur faalt aannemelijk te maken dat de stichting de voorbelasting niet mag aftrekken, verklaart het hof zijn hoger beroep ongegrond.

Bron: Hof Arnhem-Leeuwarden 28-06-2022 (gepubl. 08-07-2022)