Jan van Nassaustraat 21, 2596 BL Den Haag
Ma – Vr 8:30 – 17:30
post@driessenaccountancy.nl

Kosten advocaat vanwege ontslagprocedure niet aftrekbaar

Werknemers kunnen hun kosten van rechtsbijstand voor een ontslagprocedure niet ten laste van het inkomen brengen. Als bij de werknemer het in rechte te ontlenen vertrouwen is gewekt dat kosten van rechtsbijstand aftrekbaar zijn, zijn deze kosten wel aftrekbaar.

In 2015 krijgt een werknemer met een ontslagprocedure te maken en schakelt daarvoor een advocaat in om een procedure te starten tegen zijn werkgever. De advocaat brengt hem daarvoor € 5.406 aan kosten in rekening. In zijn aangifte inkomstenbelasting 2015 voert de werknemer deze kosten op als een te verrekenen verlies uit voorgaande jaren. Bij de aanslagregeling houdt de inspecteur geen rekening met deze kosten. In geschil bij Hof Den Bosch is de aftrekbaarheid van de advocaatkosten vanwege de ontslagprocedure. Het hof verwijst voor zijn motivering naar een arrest van de Hoge Raad uit 2007 en oordeelt dat de kosten van de advocaat niet aftrekbaar zijn. Het hof oordeelt dat ook geen sprake is van een in rechte te beschermen vertrouwen dat door de Belastingdienst is gewekt door een algemene toelichting op de aangifte. Ook in de toelichting in de aangifte bij de post te verrekenen verliezen staat niets over het toestaan van aftrek van advocaatkosten. Het toepassen van de hardheidsclausule is voorbehouden aan de minister van Financiën, dat kan het hof niet. Evenmin dat het hof bevoegd is te beslissen op een verzoek om kwijtschelding. Dat moet de werknemer bij de ontvanger van de Belastingdienst vragen.

Bron: Hof Den Bosch 21-2-2019

Verkoopwinst panden in privé belast bij dga

Opbrengsten van verkoop van onroerende zaken kunnen belast zijn in privé. Daarvan is sprake als verkoop van onroerende zaken in privé in het verlengde liggen van de activiteiten van de bv’s van de dga, van extra kennis van de dga over transacties met onroerende zaken, het ontbreken van concrete aanwijzingen voor verhuur in privé of zelfbewoning en de korte periode tussen de aan- en verkoop van de panden.

Een dga heeft via zijn holding alle aandelen in een bv. Deze bv heeft als doel het verrichten van aanneemwerkzaamheden. Daarnaast probeert de bv ook panden met winst te verkopen nadat zij de panden heeft aangekocht en opgeknapt. Op 10 maart 2011 heeft de dga in privé een woning gekocht. Na het opknappen heeft de dga deze woning met winst verkocht. In zijn aangifte inkomstenbelasting heeft hij niets van deze transactie aangegeven. Op 10 juli 2012 kocht de dga een andere onroerende zaak. Ook deze onroerende zaak heeft de dga met winst op 25 juni 2013 verkocht. Ook van deze woning gaf hij in zijn aangifte inkomstenbelasting niets aan. Bij Rechtbank Noord-Holland is in geschil of de verkoopopbrengsten op de onroerende zaken als resultaat uit overige werkzaamheden in privé bij de dga zijn belast. De rechtbank oordeelt in het nadeel van de dga. De dga heeft ten aanzien van de aan- en verkoop van onroerende zaken en het opknappen hiervan een bijzondere kennis. De feitelijke gang van zaken bij de aan- en doorverkoop van de panden in privé wijkt niet af van de gang van zaken bij de vennootschappen van de dga. Daarbij komt dat er een relatief korte periode zit tussen de aan- en verkoop van de onroerende zaken. Bovendien ontbreekt enige aanwijzing voor verhuur of zelfbewoning in privé. Voor het bewijs van zelfbewoning van de tweede onroerende zaak heeft de dga weliswaar een notariële verklaring overgelegd, maar concrete aanwijzingen voor verhuur of zelfbewoning staan in de offerte, leveringsakte of hypotheekakte. De dga weigert deze belangrijke documenten te overleggen en de rechtbank vindt dat de nadelige gevolgen van het niet overhandigen van de stukken voor zijn rekening moet komen. De rechtbank oordeelt dat de winsten bij verkoop van de panden belast is als resultaat uit overige werkzaamheden.

Bron: Rb. Noord-Holland 30-04-2019

Belastingadviseur mag cliënt geen geld lenen

Een belastingadviseur die lid is van het Register Belastingadviseurs (RB), mag op grond van het tuchtrecht van deze beroepsorganisatie geen werkzaamheden verrichten die onverenigbaar zijn met de onafhankelijke uitoefening van het beroep van belastingadviseur, zoals geld uitlenen aan een cliënt. Doet hij dit toch, dan mag zijn werkgever hem ontslaan.

Een belastingadviseur trad in 2011 in dienst bij een accountantskantoor. Op grond van de arbeidsovereenkomst moest de man zich houden aan regels in het kwaliteitshandboek op het gebied van onafhankelijkheid en integriteit. Omdat de man lid was van het Register Belastingadviseurs, moest hij zich ook houden aan de regels van het tuchtrecht van het RB. Dit betekent onder meer dat hij geen werkzaamheden mag verrichten die onverenigbaar zijn met de onafhankelijkheid van een belastingadviseur. Desondanks verstrekte de belastingadviseur in privé een hypothecaire geldlening van € 200.000 aan een cliënt. Toen zijn werkgever dit ontdekte, ontbond hij de arbeidsovereenkomst.
Volgens Hof Arnhem-Leeuwarden was de belastingadviseur gebonden aan het kwaliteitshandboek van zijn werkgever en aan de gedragsregels van het RB. Dit betekende dat de man niet zonder toestemming van zijn werkgever een lening had mogen verstrekken aan zijn cliënt, aangezien dit onverenigbaar was met zijn onafhankelijke functie van belastingadviseur. Het hof oordeelde dan ook dat er sprake was van verwijtbaar handelen en dat de werkgever de arbeidsovereenkomst mocht ontbinden. Wel moest de werkgever een transitievergoeding betalen, want het hof vond het handelen van de adviseur niet dusdanig verwijtbaar dat hij geen recht had op een transitievergoeding. Hierbij liet het hof meewegen dat het voor een belastingadviseur niet expliciet verboden is om geldleningen te verstrekken. Bovendien had de adviseur niet geprobeerd om de verstrekte lening achter te houden voor zijn werkgever, aangezien hij de lening expliciet had vermeld in de jaarrekening.

Bron: Hof Arnhem-Leeuwarden, 16-4-2019

Fictieve verkrijging na verkoop woning aan erfgenaam

Als iemand een woning verkoopt aan zijn/haar erfgenaam en na de verkoop in de woning mag blijven wonen, dan is het na het overlijden van de erflater mogelijk dat de erfgenaam de woning krachtens erfrecht heeft verkregen.

In deze zaak woonden een moeder en haar dochter samen in een woning die eigendom was van de moeder. In december 2014 verkocht de moeder de woning aan haar dochter voor een prijs van € 155.000. Bij het vaststellen van de koopprijs was rekening gehouden met een recht van vruchtgebruik en het feit dat de moeder in de woning bleef wonen. Omdat de dochter de koopsom schuldig bleef, werd hiervoor een overeenkomst van geldlening gesloten. Vervolgens schold de moeder de geldlening kwijt, waarbij zij een beroep deed op de verhoogde vrijstelling van € 100.000 voor het schenken van een woning. De dochter betaalde over het restant (€ 55.000) € 5.500 schenkbelasting.
Toen de moeder in 2015 overleed, binnen 180 dagen na verkoop van de woning, stelde de inspecteur dat de dochter de woning fictief krachtens erfrecht had verkregen. Het hof was het hiermee eens. Aangezien de moeder na de verkoop tot haar overlijden in de woning was blijven wonen en zij voor het woongenot niet de minimale vergoeding van 6% (per jaar) over de waarde van de woning had betaald, gold de fictiebepaling uit de Successiewet. De woning behoorde daarom tot de nalatenschap van de moeder en de dochter had de woning fictief verkregen.

Bron: Hof Den Haag, 26-4-2019

Gebruik stichting als machteloze certificaathouder faalt

Het gebruik van een stichting als certificaathouder om te voorkomen dat een vordering bij een grootaandeelhouder in box 2 valt, werkt niet als de stichting alleen op papier een certificaathouder is. De stichting moet een praktische invulling kunnen geven aan haar certificaathouderrechten.

Een man houdt via zijn holding een belang van 80% in een tussenhoudstervennootschap. Deze tussenhoudster bezit een bouwterrein waarop een ander bedrijf een kantoor wil bouwen. De tussenhoudster komt met het andere bedrijf overeen dat de ontwikkeling van het kantoorpand zal plaatsvinden in een andere vennootschap. De tussenhoudster verkrijgt een economisch belang van 30% in deze vennootschap. Op 19 september 2005 draagt de tussenhoudster dit belang over aan anderen. De man, zijn zoon en dochter verkrijgen samen 12,6%. Diezelfde dag verkopen zij dit belang aan een bv, die de koopprijs schuldig blijft. De bv moet over deze lening een winstafhankelijke vergoeding betalen. De aandelen van die bv zijn in handen van een stichting. Bovendien verstrekt de holding van de vader een lening aan een stichting om de te certificeren aandelen in de bv vol te storten. De holding verkrijgt daarbij het pandrecht op de certificaten. De aandelen in de bv belanden bij een andere stichting. Om zekerheid voor de lening aan te stellen verleent die andere stichting het pandrecht op de aandelen aan de dga en zijn kinderen. Volgens de dga, zijn zoon en zijn dochter valt de lening aan de bv in box 3. De Belastingdienst stelt echter dat deze vordering in box 1 valt.
Voor Rechtbank Zeeland-West-Brabant is van belang wie de feitelijke eigenaar is van de certificaten. Formeel gezien is de stichting de eigenaar van de certificaten. Maar door alle overeenkomsten die zij heeft gesloten met de man en zijn kinderen stellen haar certificaathouderrechten niets voor. Zo mist de stichting het recht om vergaderingen bij te wonen. De rechtbank constateert dat de certificaten voor rekening van de dga en zijn kinderen worden gehouden. Het gevolg is dat zij een aanmerkelijk belang in de bv hebben, zodat de geldlening aan die bv een vorm van terbeschikkingstelling is. De vergoedingen op de leningen zijn daarom belast als inkomen uit overige werkzaamheden in box 1.

Bron: Rb. Zeeland-West-Brabant 11-07-2018 (gepubl. 05-5-2019)

in firma-verband een transportbedrijf

Terecht bedrag aangegeven voor privégebruik woning voor btw

Anders dan in het Champignonkwekerij-arrest etiketteerden de vennoten hun woning tot ondernemingsvermogen. Daarom is volgens de rechtbank terecht een bedrag voor privégebruik van de woning aangegeven.

Een echtpaar exploiteert in firma-verband een transportbedrijf. In 2009 en 2010 laten zij op hun grond een woning bouwen en nemen die in 2010 in gebruik. Dit gebruik is deels voor de onderneming. Voor de inkomstenbelasting is de volledige woning privé. De firma heeft de in rekening gebrachte omzetbelasting voor de bouw van de woning volledig in aftrek gebracht. Zij heeft bezwaar gemaakt tegen haar eigen btw-aangiften voor de bijtelling wegens het privégebruik van de woning. De inspecteur heeft de bezwaarschriften afgewezen. Voor Rechtbank Noord-Nederland is het de vraag of in de btw-aangifte een bedrag vanwege privégebruik van de woning moet worden meegenomen. Het echtpaar neemt voor de rechtbank het standpunt in dat zij het privédeel van de woning nooit tot het ondernemingsvermogen voor de omzetbelasting hadden mogen rekenen. Voor dit standpunt beroept het echtpaar zich op het arrest van de Hoge Raad van 30 oktober 2015 (Champignonkwekerij-arrest). De rechtbank stelt vast dat het echtpaar tijdens de bouw van de woning de keuze heeft gemaakt de in rekening gebrachte omzetbelasting volledig in aftrek te brengen. Dat was toen volledig in overeenstemming met de wet- en regelgeving. Door de voorbelasting volledig in aftrek te brengen, heeft het echtpaar er voor gekozen om de volledige woning als investeringsgoed te beschouwen, dat zowel zakelijk als privé wordt gebruikt. De rechtbank wijst het beroep op het hiervoor genoemde Champignonkwekerij-arrest af. In dat arrest kozen de vennoten er juist voor de woning niet als ondernemingsvermogen te kwalificeren, terwijl de vennoten dat in dit geval wel hebben gedaan.

Bron: Rb. Noord-Nederland 23-4-2019

Afwijking van testament kan fiscale gevolgen hebben

Als bij de uitvoering van het testament van een overleden ouder ten gunste van de kinderen – en ten nadele van de andere ouder – van het testament wordt afgeweken, kan dit gevolgen hebben voor de erfbelasting die moet worden betaald na het overlijden van de tweede ouder. Dit blijkt uit een uitspraak van Rechtbank Den Haag.

In deze zaak hadden twee echtgenoten die in gemeenschap van goederen waren getrouwd, in hun beider testamenten de toenmalige ouderlijke boedelverdeling opgenomen. Dit betekende dat toen de man overleed, zijn vrouw de gehele nalatenschap kreeg toebedeeld. Hun zoon verkreeg een onderbedelingsvordering op zijn moeder, waarbij het testament bepaalde dat deze vordering pas opeisbaar was bij het overlijden, hertrouwen in gemeenschap van goederen, faillissement of surséance van betaling van de moeder. Vervolgens stelden de moeder en haar zoon bij de notaris een akte op waarin de opeisbaarheidsgronden werden uitgebreid: de hoofdsom van de onderbedelingsvordering zou ook opeisbaar zijn als de moeder zou verhuizen naar een verpleeghuis of bejaardentehuis. Een jaar later droeg de moeder de economische eigendom van een woning over aan haar zoon, waarbij de koopprijs voor een deel werd verrekend met de onderbedelingsvordering. Het restant van de koopprijs werd kwijtgescholden.
De inspecteur vond dat de afwijkingen van het testament ertoe leidden dat de zoon bij het overlijden van zijn moeder een fictief voordeel uit erfenis genoot. De rechtbank was het met de inspecteur eens. Het zou anders zijn geweest als de moeder een compenserende vergoeding had ontvangen voor de afwijkingen van het testament. Maar omdat dit niet het geval was, was na het overlijden van de moeder de belastbare nalatenschap hoger als gevolg van het fictieve voordeel uit erfenis.

Bron: Rb. Den Haag, 8-3-2019 (gepubl. 26-4-2019)

Salderingsregeling zonnepanelen verlengd tot 2023

De salderingsregeling voor zonnepanelen wordt tot 1 januari 2023 voortgezet. Dit hebben minister Wiebes van Economische Zaken en Klimaat en staatssecretaris Snel van Financiën besloten. Hierdoor blijft het voor huishoudens en MKB-bedrijven financieel aantrekkelijk om te investeren in zonnepanelen.

Onder de salderingsregeling kunnen eigenaren van zonnepanelen de stroom die zij met zonnepanelen opwekken en terugleveren aan het net, aftrekken van hun eigen energieverbruik. Dit levert hen een voordeel op op hun energiebelastingen. In het Regeerakkoord was vastgelegd dat de salderingsregeling per 1 januari 2020 zou worden afgeschaft, maar nu is toch besloten om de looptijd van de regeling met drie jaar te verlengen. Per 1 januari 2013 wordt de salderingsregeling geleidelijk afgebouwd, wat betekent dat het voordeel op de energiebelastingen voor huishoudens en bedrijven elk jaar minder wordt. In 2031 is dit voordeel nihil en ontvangen eigenaren van zonnepanelen uitsluitend een vergoeding van de energieleverancier voor de teruggeleverde stroom. Volgens de betrokken ministeries zal het op de lange termijn ook zonder subsidie financieel aantrekkelijk zijn om zonnepanelen te installeren, aangezien zonnepanelen steeds goedkoper worden.
Voor de geleidelijke afbouw van de salderingsregeling is het voor de Belastingdienst noodzakelijk dat eigenaren van zonnepanelen beschikken over een meter die de levering en teruglevering van energie afzonderlijk kan meten. Dit wordt een meter met een dubbel telwerk genoemd. Vanaf 1 januari 2023 moeten huishoudens en mkb-bedrijven met zonnepanelen verplicht over zo’n meter beschikken, zodat de geleidelijke afbouw van de salderingsregeling in 2023 kan starten.

Bron: Min. van EZ&K, 26-4-2019