Jan van Nassaustraat 21, 2596 BL Den Haag
Ma – Vr 8:30 – 17:30
post@driessenaccountancy.nl

Oprichting bv straks online mogelijk

Volgens de onlangs gepubliceerde Europese Richtlijn digitalisering oprichting en inschrijving van kapitaalvennootschappen moet het vanaf 1 augustus 2021 mogelijk zijn om digitaal een bv op te richten via een digitale notariële akte.

Op grond van de richtlijn moeten lidstaten het mogelijk maken dat bepaalde kapitaalvennootschappen langs digitale weg kunnen worden opgericht. In Nederland gaat het in ieder geval om bv’s. In antwoord op Kamervragen geeft minister Dekker voor Rechtsbescherming aan dat bij de implementatie van de richtlijn zoveel mogelijk wordt aangesloten bij het al bestaande systeem. Ook na de implementatie zal de notaris dus een rol hebben bij de oprichting van een bv. De minister wil dat het mogelijk wordt om de digitale oprichting van bv’s in Nederland te laten plaatsvinden via een digitale notariële akte.
De Richtlijn schrijft voor dat bv’s volledig online kunnen worden opgericht zonder dat de oprichters voor de notaris moeten verschijnen. Naast een digitale akte zullen daarom ook digitale identificatie en digitale ondertekening mogelijk moeten worden gemaakt. Daarbij zijn een betrouwbaar digitaal identificatiemiddel en een betrouwbare digitale handtekening van groot belang. Mede om digitale oprichting van bv’s mogelijk te maken, werkt de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie (KNB) aan de ontwikkeling van deze digitale instrumenten onder de (werk)naam NotarisID.

Bron: KNB 16-07-2019

Recht op proceskostenvergoeding niet snel te beperken

Vergeet een belastingplichtige voor de rechtbank om een vergoeding van de kosten van de bezwaarfase aan te kaarten, dan mag dat geen reden zijn om in hoger beroep bij het gerechtshof de proceskostenvergoeding te weigeren, omdat de belastingplichtige al bij de rechtbank om vergoeding van de kosten in de bezwaarfase had kunnen vragen.

Een man dient een bezwaarschrift in tegen zijn WOZ-beschikking. Hij motiveert zijn bezwaar onder meer door een taxatierapport te laten opstellen. Naar aanleiding van het bezwaarschrift verlaagt de gemeente het bedrag van de WOZ-beschikking. Maar de man krijgt geen vergoeding voor de kosten van het taxatierapport. De man vindt dat de WOZ-beschikking verder omlaag moet en begint een beroepsprocedure. In de procedure voor de rechtbank komt de bezwaarkostenvergoeding niet aan de orde. Pas voor het hof vraagt de man om een vergoeding van de kosten van het taxatierapport. Het hof kent hem deze vergoeding toe, maar ziet geen reden om de man een vergoeding van de kosten van hoger beroep toe te kennen. Hij had immers al voor de rechtbank om de bezwaarkostenvergoeding kunnen vragen, zo redeneert het hof. Volgens de Hoge Raad is dit echter niet van belang. De man is in hoger beroep in het gelijkgesteld. Het hof had hem dan ook een proceskostenvergoeding moeten toekennen.

Bron: Hoge Raad 19-07-2019

Ondernemers: fiscale eenheid behouden

De fiscale eenheid moet behouden blijven, nu er geen betere alternatieven op tafel zijn gekomen in een eerste consultatie voor een nieuwe groepsregeling. Dat schrijven VNO-NCW en MKB-Nederland in een reactie op een consultatie door het ministerie van Financiën.

Van de vier door Financiën voorgelegde opties kiezen de ondernemers voor behoud van de huidige regeling. Dit sluit fiscaal het beste aan bij de manier waarop een ondernemer kijkt naar zijn onderneming, namelijk als één economische entiteit. Ook uit een internationale vergelijking volgt dat het huidige Nederlandse systeem veruit het beste scoort op de kenmerken die voor ondernemers relevant zijn, zoals de uitvoerbaarheid, weinig administratieve lasten en fiscale neutraliteit.
VNO-NCW en MKB-Nederland zijn tegen afschaffing van de fiscale eenheid (één van de andere denkrichtingen in de consultatie), omdat dit het Nederlandse ondernemersklimaat op achterstand zet. Mocht er een alternatieve groepsregeling komen zoals de andere denkrichting van verlies- of winstoverdracht, dan moet dat eerst goed worden uitgewerkt om te kunnen beoordelen of zo’n regeling evengoed scoort. De voorgestelde andere alternatieven zijn niet aantrekkelijker voor ondernemers dan de huidige situatie.

Bron: VNO-NCW 26-07-2019

Bestuurder aansprakelijk na opeisen afnemersbetalingen

Als de bestuurder van een bv het volledige bedrag van ontvangen afnemersbetalingen overmaakt naar zijn privérekening, veroorzaakt hij dat de bv de btw op de betaalde facturen niet kan afdragen en is er sprake van onbehoorlijk bestuur, zo blijkt uit een uitspraak van Hof Amsterdam. De Belastingdienst kan de bestuurder in zo’n geval aansprakelijk stellen.

De bestuurder van een bv boekte de bedragen die zijn bv ontving van afnemers grotendeels dan wel volledig over naar zijn privérekening. Later liet hij de afnemers rechtstreeks op zijn privérekening betalen. Hierdoor hield de bv net genoeg geld over om de lopende uitgaven te kunnen betalen, maar de verschuldigde btw kon niet worden afgedragen. Daarom stelde de ontvanger de bestuurder aansprakelijk voor de niet-afgedragen btw. Het hof oordeelde dat de ontvanger juist had gehandeld. Doordat de bestuurder ervoor had gezorgd dat de afnemersbetalingen grotendeels dan wel volledig op zijn privérekening waren beland, was er sprake van onbehoorlijk bestuur en was de bestuurder terecht aansprakelijk gesteld.

Bron: Hof Amsterdam 17-7-2019 (datum uitspraak: 16-4-2019)

Tijdelijk verhuurd tuinhuis valt in box 3

Als een belastingplichtige een deel van zijn eigen woning tijdelijk verhuurt, is de huuropbrengst onbelast, zo heeft Hof Amsterdam bevestigd. Maar het tijdelijk verhuurde deel valt dan wel in box 3.

In deze zaak ging het om een tuinhuisje dat tijdelijk werd verhuurd. Rechtbank Noord-Holland oordeelde dat de regeling voor tijdelijke verhuur van de eigen woning niet aan de orde is als slechts een deel van de eigen woning wordt verhuurd. Ook bepaalde de rechtbank dat het tijdelijk verhuurde deel dan niet in box 3 valt. De Belastingdienst ging tegen deze uitspraak in beroep en kreeg van het hof gedeeltelijk gelijk. Het hof was het met de rechtbank eens dat de tijdelijke gedeeltelijke verhuur van de eigen woning niet onder de eerder genoemde regeling valt. Maar volgens het hof kon de belastingplichtige gedurende de tijdelijke verhuur van het tuinhuis niet over dit tuinhuis beschikken, zodat het gedurende die periode niet tot de eigen woning kon worden gerekend. Hierdoor viel het tuinhuis in box 3 en kon de huuropbrengst onbelast blijven.

Bron: Hof Amsterdam, 11-7-2019

Collectieve uitspraak massaal bezwaar box 3

De Belastingdienst heeft het besluit inzake de collectieve uitspraak in de procedure massaal bezwaar box 3 voor de jaren 2013 en 2014 in de Staatscourant geplaatst.

De Belastingdienst heeft in een besluit de bezwaarschriften in deze massaal bezwaarprocedure afgewezen naar aanleiding van het arrest van de Hoge Raad van 14 juni 2019 en laat de aanslagen IB in stand. In het arrest oordeelde de Hoge Raad weliswaar dat de heffing over box 3 in 2013 en 2014 in strijd is met art. 1 EP EVRM als sprake is van een buitensporig zware last, maar dat het voor de rechter niet mogelijk is om in te grijpen op stelselniveau. De aanslagen IB blijven daardoor in stand.
Het is niet mogelijk om in beroep te gaan tegen de collectieve uitspraak. Wel kunnen belastingplichtigen binnen een redelijke termijn een verzoek indienen om de collectieve uitspraak te vervangen door een individuele uitspraak. Daartegen kan de belastingplichtige wel in beroep, maar dat kan alleen tegen de genoemde rechtsvraag. De inhoud van de individuele uitspraak zal gelijk zijn aan de collectieve uitspraak.

Bron: MvF 19-07-2019

Omzet van bv afsnoepen is onbehoorlijk bestuur

Bestuurders van bv’s die betalingen van afnemers van die bv overmaken naar hun eigen privérekeningen, plegen daarmee onbehoorlijk bestuur. In zo’n situatie mag de ontvanger van de belastingen de bestuurder aansprakelijk stellen als de bv door dit onbehoorlijke bestuur haar fiscale verplichtingen niet kan voldoen.

De Belastingdienst stelt een bestuurder van een bv aansprakelijk voor schulden aan loonheffingen en omzetbelasting die de bv niet kan betalen. De bestuurder stapt uiteindelijk naar Hof Amsterdam. Om te beginnen stelt hij dat zijn bezwaar tegen de aansprakelijkstelling moet worden gehonoreerd, omdat de fiscus te laat op dit bewaar heeft gereageerd. Het hof stelt vast dat dit standpunt geen steun vindt in het recht.
Een ander punt van geschil is de aan- of afwezigheid van onbehoorlijk bestuur. De ontvanger bestrijdt dat de bestuurder een correcte melding van betalingsonmacht heeft gedaan. Als een bestuurder een betalingsonmacht bij de bv niet correct meldt, mag de fiscus in beginsel ervan uitgaan dat deze betalingsonmacht voortvloeit uit onbehoorlijk bestuur van de bestuurder. Tegenbewijs bieden is alleen toegestaan als de bestuurder geen blaam treft voor het achterwege blijven van de melding of als het om een ex-bestuurder gaat.
De ontvanger neemt echter geen risico en motiveert ook waarom sprake is van onbehoorlijk bestuur. De bestuurder heeft aanvankelijk de bedragen die de bv ontving van haar afnemers grotendeels (soms zelfs volledig) overgeboekt naar zijn privérekening. Naderhand heeft hij de bedragen die de bv factureerde rechtstreeks door de afnemers op zijn privérekening laten storten. Hij liet net genoeg geld in de bv achter om de lopende uitgaven te kunnen betalen. Dit ‘leeghalen’ van de bv is volgens de fiscus de directe oorzaak van de betalingsonmacht van de bv. Het hof ziet dat ook zo. Of de bv een correcte melding van betalingsonmacht heeft gedaan, is daarom hier niet van belang. De ontvanger heeft de bestuurder terecht aansprakelijk gesteld.

Bron: Hof Amsterdam 16-04-2019

Via vooroverleg zekerheid over waarde vastgoed

Belastingplichtigen die vóór het indienen van een belastingaangifte zekerheid willen krijgen over de waarde van vastgoed, kunnen sinds 15 juli 2019 gebruikmaken van een vooroverleg.

Om gebruik te kunnen maken van een vooroverleg moet een verzoek worden ingediend. In dit verzoek moet een duidelijke omschrijving van de casus worden opgenomen, met het verzoek om hierover een standpunt in te nemen. Ook moeten alle relevante feiten en omstandigheden worden opgenomen, evenals de waarde van het betreffende vastgoed en een onderbouwing van deze waarde. Hiervoor gelden strenge eisen. Een taxatierapport dat voldoet aan de eisen van het Nederlands Register Vastgoed Taxateurs (NRVT) of de Autoriteit Financiële Markten (AFM) is sowieso een voldoende onderbouwing, maar een andere onderbouwing die aan vergelijkbare kwaliteitseisen voldoet, is ook toereikend. Meer informatie hierover staat in het standaardformulier vooroverleg en de checklist waardeonderzoek.

Bron: Belastingdienst 16-7-2019

Niet-verplichte agiostorting op derdenrekening valt in box 3

Het overboeken van geld op de derdenrekening van een notaris leidt niet tot een vermogensoverdracht als geen afdwingbare verplichting tot die storting is aangegaan. Het gevolg is dat het overgeboekte bedrag nog steeds bij de overboeker in box 3 valt.

Een man richt op 31 december 2012 een bv op met een gestort aandelenkapitaal van € 100. Hij maakt diezelfde dag € 1,5 miljoen over van zijn privébankrekening naar een derdenrekening van de notaris onder de vermelding ‘Agiostorting’. De notaris stort dit bedrag op 21 januari 2013 op de rekening van de bv onder de vermelding ‘Agiostorting inzake oprichting’. Eind 2013 komt de man te overlijden. Tussen zijn erfgenamen en de fiscus ontstaat een geschil. De erfgenamen menen namelijk dat het overgeboekte bedrag van € 1,5 miljoen op de peildatum van 1 januari 2013 niet tot het box 3-vermogen van de man behoorde. Maar de Belastingdienst stelt dat dit bedrag het vermogen van de man niet op de peildatum heeft verlaten. Het geschil belandt uiteindelijk voor de Hoge Raad.
Grofweg gezegd mag een notaris alleen geld op een derdenrekening benutten in opdracht van een rechthebbende, zo redeneert de Hoge Raad. Daarnaast moet het vorderingsrecht dat voortvloeit uit die derdenrekening, toebehoren aan de gezamenlijke rechthebbenden. De Hoge Raad oordeelt dat de erflater ook na de overboeking de rechthebbende van de € 1,5 miljoen is gebleven. Daarbij speelt ook dat hij vóór 1 januari 2013 nog geen afdwingbare verplichting was aangegaan. Aangezien de man de rechthebbende is gebleven, heeft het bedrag zijn vermogen niet verlaten. Dat de notaris het bedrag enkele weken na de peildatum van de derdenrekening heeft overgeschreven naar een rekening van de bv, doet daar niets aan af. Het bedrag van € 1,5 miljoen op de derdenrekening behoorde bij de erflater tot zijn rendementsgrondslag in box 3.

Bron: HR 12-07-2019

WKR: inspecteur moet ongebruikelijkheid aantonen

De Hoge Raad is van oordeel dat de inspecteur zijn standpunt dat aanwijzing van een beloning als eindheffingsbestanddeel ongebruikelijk is, met feiten en omstandigheden moet onderbouwen.

Een bv heeft volgens haar aandelenplan in 2012 en 2013 aan haar groepsraadsleden aandelen toegekend. De bv wenst deze toegekende aandelen aan te merken als eindheffingsbestanddelen onder de werkkostenregeling. Hof Amsterdam heeft op 25 januari 2018 de bv in het ongelijk gesteld.
Naar aanleiding van het cassatieberoep van belanghebbende zet de Hoge Raad eerst de werkkostenregeling van 2012 en 2013 uiteen, waarbij wordt vermeld dat voor de toepassing van de werkkostenregeling geen plaats is indien niet wordt voldaan aan de gebruikelijkheidstoets. Volgens de Hoge Raad brengt een redelijke bewijslastverdeling mee dat de inspecteur die het standpunt inneemt dat, gelet op de gebruikelijkheidstoets, de door een inhoudingsplichtige aangewezen vergoedingen of verstrekkingen niet als eindheffingsbestanddeel zijn aan te merken, de stelplicht en bewijslast heeft. Aan deze stelplicht kan niet worden voldaan door uitsluitend te verwijzen naar de door de Belastingdienst gehanteerde doelmatigheidstoets van € 2.400 per werknemer per jaar. Hoewel de wetsgeschiedenis van de werkkostenregeling nauwelijks aanknopingspunten biedt over de wijze waarop aan de stelplicht kan worden voldaan, ligt het voor de hand dat hierbij ook voor 2012 en 2013 onder andere als gezichtspunten in aanmerking kunnen komen, zoals is toegelicht voor de per 1 januari 2016 geldende gebruikelijkheidstoets, de gebruikelijkheid van de aanwijzing van een vergoeding of verstrekking als eindheffingsbestanddeel, vergelijkingen met de werkkostenregeling voor andere werknemers van dezelfde werkgever, en vergelijkingen met werkkostenregelingen voor collega’s van de werknemer in dezelfde functiecategorie bij dezelfde werkgever en voor werknemers bij andere werkgevers. Hieruit volgt dat, anders dan het hof heeft geoordeeld, de reikwijdte van de werkkostenregeling niet is beperkt tot vergoedingen en verstrekkingen die naar algemeen maatschappelijke opvattingen een zuiver zakelijk of een gemengd karakter hebben. De Hoge Raad verwijst de zaak voor een nieuwe behandeling van de vraag of aan de gebruikelijkheidstoets is voldaan. Na verwijzing dienen partijen gelegenheid te krijgen hun stellingen aan te passen aan de hiervoor geformuleerde gezichtspunten voor de toepassing

Bron: HR 5-7-2019 (publ. 12-7-2019)