Jan van Nassaustraat 21, 2596 BL Den Haag
Ma – Vr 8:30 – 17:30
post@driessenaccountancy.nl

Verlies uit Bitcoin mining kan aftrekbaar zijn

Als de inspecteur de mogelijkheid openhoudt dat een Bitcoin mining activiteit objectief gezien tot een voordeel kan leiden, is al snel sprake van een bron van inkomen.

Een man koopt in 2017 bij een bedrijf 30 computers om daarmee rekenkundig bitcoins te creëren, het zogeheten Bitcoin mining. Het aanschafbedrag is € 140.653. Voor het beheer van de computers en de software gaat de man bovendien servicecontracten aan met een ander bedrijf. Maar de levering van de gekochte computers blijft uit en het servicebedrijf gaat begin 2018 failliet. De man geeft daarom in zijn aangifte IB/PVV over 2018 een verlies uit onderneming op van € 122.210. Dat dit verlies lager is dan de aanschafprijs van de gekochte computers en de servicekosten, komt overigens door de MKB-winstvrijstelling. De inspecteur staat echter de aftrek van het verlies niet toe. Hij meent namelijk dat het Bitcoin minen voor de man geen bron van inkomen vormt. Daarop start de man een beroepsprocedure.

Bron van inkomen Rechtbank Gelderland overweegt dat de man aan bepaalde criteria moet voldoen, wil sprake zijn van een bron van inkomen. Dat betekent ten eerste dat hij met het Bitcoin mining moet deelnemen aan het economische verkeer met de bedoeling daarmee voordeel te behalen. Niet in geschil is dat de man voldoet aan deze voorwaarden. Daarnaast moet sprake zijn van een objectieve voordeelsverwachting. Ook aan deze voorwaarde is voldaan, zo oordeelt de rechtbank. De inspecteur heeft de mogelijkheid opengehouden dat eind 2017 sprake was van een objectieve voordeelsverwachting. De koers van de Bitcoin was toen zo hoog dat het minen lucratief was.

Resultaat uit overige werkzaamheden Nadat de belastingrechter heeft vastgesteld dat sprake is van een bron van inkomen, bestempelt hij deze bron als resultaat uit overige werkzaamheden. De rechtbank is met de inspecteur eens dat de kwalificatie winst uit onderneming hier niet van toepassing is. Er is hier immers geen sprake van een organisatie van arbeid en kapitaal. Overigens is de kwalificatie resultaat uit overige werkzaamheden in deze zaak voordelig voor de man. De MKB-winstvrijstelling is namelijk niet van toepassing op resultaat uit overige werkzaamheden. Daardoor mag de man een verlies aftrekken van € 142.104.

Bron: Rb. Gelderland 07-03-2024 (gepubl. 25-03-2024).

Hoor- en optiekcentra zijn voor de BOR niet één bedrijf

Wisselt een aandeelhouder in het kader van een ruziesplitsing aandelen in een bv om voor aandelen in een ander bedrijf? Dan kan dit de toepassing van de bedrijfsopvolgingsregeling beperken.

Hof Arnhem-Leeuwarden moet in een verwijzingszaak beoordelen in welke mate de schenking van een aanmerkelijk belang in een bv onder de bedrijfsopvolgingsregeling (BOR) viel. Het hof moet van de Hoge Raad nagaan of de schenker, de moeder van de begunstigde, voldoet aan de indirecte bezitseis. Daarbij moet het hof in het bijzonder beoordelen of de dochtervennootschappen van de bv voorafgaande aan de splitsing minimaal twee objectieve ondernemingen dreven.

Een of twee ondernemingen? Het hof gaat na of de dochtervennootschappen een onderneming zoals bedoeld in de inkomstenbelasting hebben gedreven. Wil dat het geval zijn, dan zal een duurzame organisatie van kapitaal en arbeid aanwezig moeten zijn. Deze organisatie moet zijn gericht op het deelnemen aan het maatschappelijk verkeer met het oogmerk winst te behalen. Nu kan een belastingplichtige met zijn activiteiten meerdere objectieve ondernemingen drijven. Als voldoende samenhang/een nauw verband bestaat tussen twee of meer activiteiten behoren zij tot één objectieve onderneming. Daarbij dient men te kijken naar de aard van de activiteiten, mogelijke economische/commerciële en/of organisatorische verbondenheid. Volgens de begunstigde, de zoon van de schenker, vormen de twee activiteiten – te weten de exploitatie van hoorcentra (‘horen’) en de exploitatie van optiekcentra (‘zien’) – één objectieve onderneming. Tussen de partijen is niet in geschil dat:

de presentatie van alle winkels altijd één geheel is geweest, bijvoorbeeld qua logo’s, kleurstelling, naamgeving, interieur en de website;

op één plaats heeft de uitoefening van beide activiteiten plaatsgevonden in dezelfde winkel, maar voor de rest sprake was van gescheiden winkels horen en zien;

de activiteiten van horen en zien over drie verschillende dochtervennootschappen van een tussenhoudstervennootschap waren verdeeld;

het bepalen van de financiële resultaten van de horen- en de zien-winkels per dochtervennootschap heeft plaatsgevonden. De consolidatie heeft plaatsgevonden op het niveau van de tussenhoudstervennootschap;

baliemedewerkers het agendabeheer voor zowel de horen- als de zien-winkels hebben gedaan en dat uitwisseling van medewerkers over vestigingen lokaal mogelijk was;

de groep geheel bij [de bank] bankierde, al was sprake van aparte bankrekeningen; en

de activiteiten en voorraden van horen en zien verschillend waren.

Onvoldoende onderbouwing De zoon kan echter niet onderbouwd aangeven op welke wijze de besluitvorming binnen de door hem gestelde centrale leiding van het concern heeft plaatsgevonden. Hoe het vaststellen van de managementfees van die centrale leiding zou hebben plaatsgevonden, maakt hij evenmin duidelijk. Hetzelfde geldt voor de verdeling van deze fees over de verschillende dochtervennootschappen en de doorbelasting van de kosten van onderling uitgeleend personeel. De zoon maakt ook niet duidelijk wat de taken van de vestigingsleiders van de winkels waren. Wel verklaart hij dat de mensen in de winkel zelf verantwoordelijk zijn voor de dagelijkse gang van zaken. Maar dat is allemaal onvoldoende om het hof ervan te overtuigen dat sprake is geweest van één centrale leiding.

Afzonderlijke ondernemingen Mede gezien het geografische verschil in de afzetmarkten van horen en zien en het onderbrengen van de activiteiten in afzonderlijke rechtspersonen ligt het meer voor de hand dat de dochtervennootschappen elk afzonderlijk minimaal één objectieve onderneming exploiteerden. De zoon heeft uiteindelijk, via de ruziesplitsing, de afsplitsing en de schenking de objectieve onderneming ‘horen’ van de ene dochtervennootschap voortgezet, aldus het hof. In dat kader zijn de belangen bij de overige ondernemingen van de tussenhoudstervennootschap uitgeruild. Voor dat geval is tussen partijen niet in geschil dat de aanslag correct is. Daarmee verklaart het hof het hoger beroep van de zoon ongegrond.

Bron: Hof Arnhem-Leeuwarden 12-03-2024 (gepubl. 22-03-2024).

Geen zelfstandigenaftrek door teveel uren in dienstbetrekking

Om de zelfstandigenaftrek te mogen toepassen moet aan het urencriterium worden voldaan. Niet alleen moeten voldoende uren (minimaal 1.225 uur) aan de onderneming worden besteed maar ook moet meer dan 50% van de tijd aan de onderneming worden besteed.

Een ondernemer drijft een eenmanszaak waarin hij reanimatiecursussen en-trainingen geeft aan diverse organisaties. De ondernemer heeft in 2019 1.398 uren aan de onderneming besteed. Daarnaast is de ondernemer in dienstbetrekking bij een ziekenhuis als cursusleider en reanimatie-coördinator. In 2019 heeft de ondernemer 1.544 uur in dienstbetrekking gewerkt. In de aangifte IB over 2019 heeft de ondernemer winst uit onderneming aangegeven en daarop de zelfstandigenaftrek en de MKB-winstvrijstelling in mindering gebracht. De inspecteur heeft de zelfstandigenaftrek gecorrigeerd omdat de ondernemer niet aan de vereisten voor het urencriterium heeft voldaan.

Grotendeelscriterium Voor Rechtbank Zeeland-West-Brabant staat het grotendeelscriterium van het urencriterium ter discussie. Op grond van de wet wordt aan het urencriterium voldaan als een ondernemer gedurende het kalenderjaar ten minste 1.225 uren aan werkzaamheden voor een of meer ondernemingen besteed waaruit de ondernemer winst geniet, en (a) de tijd die in totaal wordt besteed aan die ondernemingen en het verrichten van werkzaamheden in dienstbetrekking grotendeels wordt besteed aan die ondernemingen of (b) als de ondernemer in een of meer van de vijf voorafgaande kalenderjaren geen ondernemer was. Vaststaat dat de ondernemer in de voorgaande jaren ondernemer was en meer dan 1.225 uur aan zijn onderneming heeft besteed. Men is het er over eens dat in 2019 1.398 uren direct toewijsbaar zijn als aan de onderneming besteedde uren en dat de ondernemer 1.544 uur in dienstbetrekking heeft gewerkt. Op grond van de letter van de wet voldoet de ondernemer volgens de rechtbank niet aan het grotendeelscriterium omdat niet meer uren aan de onderneming zijn besteed dan aan de dienstbetrekking. De inspecteur heeft de zelfstandigenaftrek terecht geweigerd.

Verwevenheid werkzaamheden De ondernemer voert aan dat de werkzaamheden die hij in dienstbetrekking en de werkzaamheden die hij in zijn onderneming verricht, zodanig verweven zijn dat de uren besteed in dienstbetrekking voor toepassing van het grotendeelscriterium ook moeten worden toegerekend aan de tijd besteed aan de onderneming. De ondernemer heeft aangegeven dat een derde gedeelte van de uren uit dienstbetrekking (circa 514 uur) om die reden moet worden toegerekend aan de aan de onderneming besteedde tijd. Volgens de rechtbank telt in het kader van het grotendeelscriterium echter uitsluitend het daadwerkelijk aantal aan de onderneming besteedde uren mee voor de vraag hoeveel tijd aan de onderneming is besteed. Uit de memorie van toelichting bij dit wetsartikel blijkt dat de zelfstandigenaftrek slechts kan worden toegekend als een ondernemer meer dan de helft van zijn tijd besteed aan de onderneming. De uren die zijn gemaakt in het kader van de dienstbetrekking kunnen daarom niet, ook niet voor een derde gedeelte, (ook) worden meegeteld voor de tijd besteed aan de onderneming met als enige reden dat tussen de werkzaamheden verwevenheid bestaat. Ook het beroep op het gelijkheidsbeginsel en het vertrouwensbeginsel slagen niet.

Bron: Rb. Zeeland-West-Brabant 01-03-2024 (gepubl. 13-03-2024).

Overgenomen schuld aan bv behoort tot verkoopprijs ab

Neemt de koper van een aanmerkelijk-belangpakket ook de volwaardige schuld van de dga aan de bv over? Dan moet men het bedrag van de schuld tot de overdrachtsprijs van de aandelen rekenen.

Een dga verkoopt alle aandelen in zijn bv aan een derde tegen een verkoopprijs van € 5.000. Daarnaast neemt de koper van de aandelen de rekening-courantschuld à € 287.419 van de dga aan zijn bv over. De inspecteur rekent het bedrag van de overgenomen rekening-courantschuld tot de fiscale overdrachtsprijs van het aanmerkelijk belang. Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat dit terecht is. Het overnemen van de rekening-courantschuld is een onderdeel van de tegenprestatie voor het verkrijgen van de aandelen. Bovendien had de dga zijn rekening-courantschuld feitelijk kunnen aflossen. Daardoor is er geen reden om de vordering van de bv op de dga af te waarderen.

Bron: Rb. Zeeland-West-Brabant 14-03-2024 (gepubl. 20-03-2024).

Vergoeding voor medewerking is niet te doteren aan HIR

Voor zover een vergoeding een beloning is voor het vestigen van een opstalrecht, is deze vergoeding niet te doteren aan de herinvesteringsreserve.

Twee broers drijven een akkerbouwbedrijf in de vorm van een maatschap. Beide broers hebben de economische eigendom van cultuurgronden ingebracht in de maatschap. Een van de broers sluit in mei 2018 een overeenkomst met een bv. Het gaat om het vestigen van een opstalrecht op een gedeelte van de kadastrale percelen. Deze percelen zijn in juridisch eigendom van de broer en de maatschap is de gebruiker van de percelen. Het opstalrecht ziet op het plaatsen van een aantal hoogspanningsmasten op de percelen door de bv. De bv betaalt daarvoor een eenmalige vergoeding. Deze vergoeding bestaat uit een afsluitvergoeding plus 20% opslag en een vergoeding voor vermogensschade van de eigenaar. De helft van deze vergoeding wordt toegerekend aan de andere broer. Deze man wil het niet-vrijgestelde deel van de vergoeding doteren aan de herinvesteringsreserve (HIR). Maar de fiscus weigert het deel van de dotatie dat ziet op de afsluitvergoeding.

Afsluitprovisie was beloning voor medewerking Vervolgens gaat de man in beroep. Maar volgens Rechtbank Noord-Nederland kan de maat geen HIR vormen voor de afsluitprovisie. Uit de overeenkomst blijkt dat de afsluitprovisie een vergoeding is voor het voortvarend meewerken aan het vestigen van een opstalrecht. De medewerking voorkomt dat de bv een gedoogprocedure moet starten. De afsluitvergoeding is dus geen tegenprestatie voor het vestigen van een opstalrecht. De compensatie van de waardevermindering vindt plaats door een andere vergoeding. Daardoor is niet voldaan aan de voorwaarde voor het vormen van een HIR.

Bron: Rb. Noord-Nederland 08-03-2024 (gepubl. 19-03-2024).

Lucratief belang nog lucratiever in het buitenland?

Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat de inkomsten, die een inwoner van Duitsland krijgt door een lucratief belang, niet in Nederland kunnen worden belast als resultaat uit overige werkzaamheden.

Een inwoner van Duitsland heeft een dienstbetrekking bij een Nederlandse werkgever. Hij heeft een certificaat van aandelen in de Nederlandse vennootschap waar hij werkt. Het certificaat vertegenwoordigde een belang van 0,5% van het kapitaal van zijn werkgever. In 2018 ontvangt de Duitse inwoner een dividend van € 1,9 miljoen waarop 15% dividendbelasting wordt ingehouden. In 2018 vervreemdt hij het certificaat en ontvangt daarvoor € 5,2 miljoen. De inspecteur wenst de inkomsten van ruim € 7 miljoen als loon uit dienstbetrekking te belasten.

Bij Rechtbank Zeeland-West-Brabant is het de vraag of Nederland het inkomen als inkomsten uit dienstbetrekking kan belasten volgens art. 14 lid 1 van het belastingverdrag Nederland-Duitsland. Volgens de Duitse inwoner staat het belastingverdrag in de weg aan het belasten van de inkomsten als inkomen uit dienstbetrekking.

Verdragskwalificatie dividend en vermogenswinst Anders dan de inspecteur is de rechtbank van mening dat het genoten dividend onder art. 10 van het belastingverdrag met Duitsland (hierna: het belastingverdrag) valt. Het dividend voldoet namelijk aan de definitie van art. 10 lid 3 van het belastingverdrag, aangezien sprake is van inkomsten uit aandelen die aanspraak geven op een aandeel in de winst. In het verdrag of in de toelichting op het verdrag staat nergens dat er voor dividend uit aandelen die tot een lucratief belang behoren een uitzondering gemaakt moet worden. Het bij de vervreemding van het certificaat behaalde voordeel valt onder art. 13 lid 5 van het belastingverdrag. Belastingheffing over het vervreemdingsresultaat van het certificaat komt toe aan Duitsland.

Arbeidsartikel niet van toepassing Alleen salarissen, lonen en andere soortgelijke beloningen vallen onder het arbeidsartikel (art. 14 lid 1 van het verdrag). In het verdrag en toelichting hierop is dit begrip niet nader ingevuld. Ook in het OESO-commentaar is geen toelichting gegeven op het begrip salarissen, lonen en andere soortgelijke beloningen. Het inkomen uit lucratief belang wordt belast als resultaat uit overige werkzaamheden. Het regime van inkomen uit dienstbetrekking is niet van toepassing. Het is een bewuste keuze geweest van de Nederlandse wetgever om het lucratief belang niet in de Wet LB 1964 op te nemen. Omdat het volgens de Nederlandse wetgeving geen loon is, kan het ook in verdragsrechtelijke zin geen inkomen uit dienstbetrekking zijn. Het gelijk is aan de Duitse inwoner.

Bron: Rb. Zeeland-West-Brabant 07-03-2024 (gepubl. 15-03-2024).

Vergoeding wegens ernstig verwijtbaar handelen werkgever belast

Een ontslagvergoeding is onbelast als de ontslagvergoeding onvoldoende verband houdt met de dienstbetrekking.

Een aan de TU Delft afgestudeerde ingenieur is in 1991 als statutair bestuurder benoemd bij een bedrijf. Deze bestuurder meldt zich in 2017 ziek vanwege een psychiatrische aandoening. Op 26 november 2018 heeft de aandeelhouder van de onderneming besloten tot benoeming van een andere bestuurder en de ingenieur eervol ontslag als bestuurder verleend. De ingenieur vecht het ontslagbesluit succesvol aan bij de kantonrechter. De kantonrechter heeft een billijke vergoeding van € 400.000 aan de ingenieur toegekend. De rechtbank is tot het oordeel gekomen dat het bedrijf als werkgever ernstig verwijtbaar heeft gehandeld. Het bedrijf heeft bij de uitbetaling van de billijke vergoeding loonheffingen ingehouden. De bestuurder is het hier niet mee eens en gaat in beroep bij Rechtbank Gelderland

Oordeel De gedragingen die hebben geleid tot het oordeel van de kantonrechter dat sprake is van ernstig verwijtbaar handelen, betreffen gedragingen die het bedrijf heeft verricht in de hoedanigheid van werkgever en in de verhouding tussen werkgever en werknemer. Dit geldt ook voor de handelingen van het bedrijf voor het ontslagbesluit als bestuurder, hoewel deze handelingen als werkgever laakbaar zijn. Daarom kan niet worden geoordeeld dat de aan de bestuurder toegekende billijke vergoeding onvoldoende verband houdt met de dienstbetrekking. Het bedrijf heeft terecht loonheffingen ingehouden op de uitgekeerde ontslagvergoeding.

Bron: Rb. Gelderland 02-06-2021 (gepubl. 12-03-2024).

Geen startersvrijstelling voor gekochte woning van € 395.000

Overdrachtsbelasting wordt geheven over de waarde van de onroerende zaak op het moment van verkrijging. Die waarde is de waarde in het economische verkeer, maar ten minste het bedrag van de tegenprestatie.

Een man en vrouw kopen op 18 mei 2022 gezamenlijk een woning voor € 395.000. De man en vrouw zijn in 2022 jonger dan 35 jaar. Een taxateur heeft de woning op 11 mei 2022 getaxeerd op € 430.000. Op 1 augustus 2022 is de woning geleverd. De man en vrouw hebben € 8.600 (2% over € 430.000) overdrachtsbelasting voldaan, maar hebben bezwaar gemaakt tegen de voldoening van deze overdrachtsbelasting. Het bezwaar is afgewezen. Bij Rechtbank Den Haag is in geschil wat de maatstaf van heffing is en of de startersvrijstelling van toepassing is.

Taxatierapport betrouwbaar De inspecteur wijst allereerst naar het taxatierapport. Volgens de rechtbank biedt het taxatierapport overtuigend steun voor het oordeel dat de waarde van de woning in het economische verkeer hoger is dan de overeengekomen koopsom. De waarde is drie maanden voor de datum waarop de woning is verkregen bepaald, in een stijgende woningmarkt. De getaxeerde waarde is € 35.000 hoger dan de koopsom, dit is geen marginale afwijking. Verder zijn er volgens de rechtbank geen aanwijzingen dat het taxatierapport onzorgvuldig tot stand zou zijn gekomen.

Woning niet in het openbaar aangeboden Ook is de woning niet door tussenkomst van een aankoop- of verkoopmakelaar in het openbaar aangeboden. De woning is dus niet op de meest geschikte wijze na de beste voorbereiding verkocht aan de meestbiedende gegadigde. Het gelijk is aan de inspecteur. De startersvrijstelling overdrachtsbelasting is niet van toepassing.

Bron: Rb. Den Haag 23-11-2023 (gepubl. 11-03-2024).

Lange navorderingstermijn voor in het buitenland opgekomen dividend

Hof Arnhem-Leeuwarden oordeelt dat een echtpaar dat woonachtig was in Zwitserland, fiscaal gezien in Nederland woonachtig is. Omdat de ontvangen dividenduitkering in het buitenland is opgekomen, is daarop de verlengde navorderingstermijn van toepassing.

Tot 15 december 2009 staat een echtpaar ingeschreven in een Nederlandse gemeente. Vanaf 17 december 2009 staan ze ingeschreven in Zwitserland. De man is dga en heeft vastgoed in Nederland. Tot het vastgoed behoort ook de woning waarin het stel heeft gewoond voordat ze naar Zwitserland zijn verhuisd. Het was de bedoeling om de woning te verkopen. Dat is echter niet gelukt en sinds 2021 woont het echtpaar weer in de woning in Nederland. Na een boekenonderzoek neemt de inspecteur voor het jaar 2011 het standpunt in dat het echtpaar in Nederland woont en vordert na vanwege een ontvangen dividenduitkering van € 10 miljoen. Bij Hof Arnhem-Leeuwarden is onder meer in geschil of de woonplaats van het echtpaar in Zwitserland is en of de inspecteur kan navorderen met toepassing van de verlengde navorderingstermijn.

Woonplaats Het hof stelt vast dat het echtpaar in ieder geval tot eind 2009 in een woning in Nederland heeft gewoond. Deze woning heeft het echtpaar tot en met 2011 gemeubileerd ter beschikking gestaan. Ook staat vast dat het echtpaar tot en met 2011 daadwerkelijk regelmatig in deze woning verbleef. Verder beschikt het echtpaar in 2011 over bankrekeningen in Nederland en over auto’s. De echtelieden hebben de Nederlandse nationaliteit en zijn tot eind 2009 onbeperkt binnenlands belastingplichtig. Verder heeft de vrouw een Nederlandse zorgverzekering en ze heeft meerdere keren een Nederlandse huisarts of tandarts bezocht. Ook voor het belastingverdrag Nederland-Zwitserland moet worden aangenomen dat het echtpaar in 2011 in Nederland een duurzame woonplaats heeft gehad. Het hof acht aannemelijk dat eventueel na 2011 de duurzame woonplaats in Zwitserland is, maar in 2011 is die woonplaats nog in Nederland.

Giraal uitgekeerd dividend Het giraal uitbetaalde dividend aan het echtpaar is in het buitenland opgekomen. Het dividend is namelijk rechtstreeks op een Zwitserse bankrekening ten name van de man uitgekeerd. Dat de uitkerende bv haar vestigingsplaats in Nederland heeft is irrelevant. Anders dan de rechtbank oordeelt het hof dat ook het dividend dat is verrekend met de rekening-courantvordering, in het buitenland is opgekomen. Dit gedeelte van de dividenduitkering kan ook met de verlengde navorderingstermijn worden nagevorderd. De reden is dat de formele en enige voor derden kenbare beslissing om dividend uit te keren en met de rekening-courantvordering te verrekenen, is genomen door het statutair bestuur dat in Luxemburg zit.

Bron: Hof Arnhem-Leeuwarden 27-02-2024 (gepubl. 08-03-2024).

Huurder zonder belang bij WOZ-waarde kan geen bezwaar maken

De Hoge Raad komt terug op zijn oordeel dat aan iedereen aan wie een WOZ-beschikking bekend is gemaakt, een belang heeft bij de vastgestelde waarde.

Een man is huurder van een (geliberaliseerde) huurwoning. Hij heeft bezwaar en beroep ingesteld tegen de op zijn naam gestelde WOZ-beschikking. Volgens Hof Arnhem-Leeuwarden heeft de rechtbank het beroep terecht ongegrond verklaard.

Iedereen die WOZ-beschikking heeft gehad heeft procesbelang Volgens een arrest van de Hoge Raad uit maart 2020 is het uitgangspunt dat iedereen aan wie een WOZ-beschikking is opgelegd, geacht wordt een procesbelang te hebben en dus ontvankelijk is in zijn bezwaar en beroep. Maar volgens het hof staat art. 8:69a Awb aan vermindering of verhoging van de WOZ-waarde in de weg als de indiener van het bezwaar of beroep daarvan geen direct financieel gevolg ondervindt. Dan strekt de rechtsregel van art. 17 Wet WOZ (waardebegrip WOZ) niet tot bescherming van het belang van deze indiener. In dit geval ondervindt de man geen financieel gevolg bij wijziging van de WOZ-waarde zodat toepassing van art. 8:69a Awb leidt tot een ongegrondverklaring van het beroep, aldus het hof.

HR: oordeel hof onjuist maar gevolgen blijven intact De Hoge Raad acht voornoemd oordeel over art. 8:69a Awb niet juist. Tot cassatie leidt dit echter niet. De Hoge Raad komt namelijk terug van zijn voornoemd arrest van 20 maart 2020. De Hoge Raad hanteert niet langer als uitgangspunt dat iedereen aan wie een WOZ-beschikking is bekendgemaakt, geacht wordt een belang te hebben bij de daarin vastgestelde WOZ-waarde. Als iemand door een wijziging van de vastgestelde WOZ-waarde niet in een gunstiger positie kan komen, dient het daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk te worden verklaard.

Bezwaar niet-ontvankelijk in plaats van ongegrond Volgens de Hoge Raad betekent dit dat de heffingsambtenaar het bezwaar van de man in plaats van ongegrond, niet-ontvankelijk had moeten verklaren. Dit onjuiste dictum leidt echter niet tot vernietiging van de uitspraak op bezwaar nu de man geen belang heeft bij wijziging van het dictum. Dit blijkt uit een arrest van de Hoge Raad uit 2022.

Bron: Hoge Raad 08-03-2024, Hoge Raad 20-03-2020, Hoge Raad 08-07-2022.