Jan van Nassaustraat 21, 2596 BL Den Haag
Ma – Vr 8:30 – 17:30
post@driessenaccountancy.nl

Zonder mantelzorgcompliment geen recht op partnervrijstelling

Een man die tot diens overlijden in 2015 voor zijn zieke vader zorgde, had geen recht op de partnervrijstelling voor de erfbelasting omdat hij over 2014 geen mantelzorgcompliment (inmiddels afgeschaft) ontving.

Onder de huidige wetgeving kan een bloedverwant in de rechte lijn geen partner zijn in de zin van de partnervrijstelling voor de erfbelasting. In 2015 was dit echter nog wel mogelijk, mits de bloedverwant beschikte over een mantelzorgcompliment voor zorg die in 2014 aan de overledene was verleend. Maar een man die tot het overlijden van zijn vader voor hem had gezorgd en over 2014 geen mantelzorgcompliment had ontvangen, terwijl hij dit compliment voor de jaren 2011 tot en met 2013 wel had ontvangen, had volgens Hof Arnhem-Leeuwarden geen recht op de partnervrijstelling. Hierbij beriep het hof zich mede op de afschaffing van het mantelzorgcompliment en het ontbreken van enig overgangsrecht. Ook vond het hof dat de redelijkheid geen reden kon zijn om in deze zaak de partnervrijstelling toe te passen, omdat de rechter zich aan de wet moet houden en hierbij niet de innerlijke waarde of de billijkheid van de wet moet beoordelen. De Hoge Raad verklaarde het cassatieberoep van de zoon tegen de beslissing van het hof vervolgens niet-ontvankelijk.

Bron: Hoge Raad, 21-6-2019

Kabinet onderzoekt varianten van box 3-heffing

Het kabinet doet onderzoek naar mogelijke varianten van een vermogensrendementsheffing (in box 3) die belastingplichtigen met vooral of uitsluitend spaargeld tegemoet komen. Dit heeft staatssecretaris Snel van Financiën aangegeven in antwoord op Tweede Kamervragen over de box 3-heffing.

Bij de vermogensrendementsheffing wordt een fictief rendement op vermogen belast. Maar nu de spaarrente al vele jaren extreem laag is, staat de heffing niet in verhouding tot het werkelijke rendement dat wordt behaald door belastingplichtigen wiens vermogen voornamelijk uit spaargeld bestaat. Daarom doet het kabinet nu onderzoek naar varianten van de box 3-heffing om deze mensen tegemoet te komen. Voor elke variant zal in kaart worden gebracht in welke mate de belastingheffing aansluit bij de werkelijke spaarrente, hoe robuust de variant is tegen belastingontwijking, wat de gevolgen zijn voor de administratieve lasten voor burgers, wat de gevolgen zijn voor de uitvoering en wat de budgettaire gevolgen zijn.

Bron: MvF, 20-6-2019

Vanaf 2021 verdienen zzp’ers minimaal € 16 per uur

Het kabinet wil met een minimumtarief van € 16 per uur voor zzp’ers tegengaan dat mensen werken voor een bedrag waar ze niet van kunnen rondkomen. De uitwerking van de maatregel voor de onderkant van de zzp-markt is anders dan in het regeerakkoord was afgesproken: iedereen met een laag tarief zou een dienstverband krijgen. Dit past echter niet binnen de Europese wetgeving.

Een deel van de zzp-huishoudens (8,6%) had in 2017 een inkomen onder het bestaansminimum. Het kabinet wil voorkomen dat een groep werkende armen ontstaat. Door de lage tarieven is het voor zzp’ers onmogelijk om te sparen voor werkloosheid en om zich te verzekeren voor ziekte en arbeidsongeschiktheid. Er komt daarom een minimumtarief van € 16 per uur. Dit tarief gaat voor alle zzp’ers gelden, zowel voor de mensen met zakelijke als particuliere klanten. Er komen geen andere criteria zoals de duur van een opdracht. Het minimumtarief gaat gelden voor alle uren die een zzp’er aan een opdracht besteedt. Er is rekening mee gehouden dat zzp’ers gemiddeld een derde van hun tijd moeten besteden aan overige werkzaamheden, zoals administratie. Het tarief is exclusief directe kosten die een zzp’er voor een klus maakt. Kosten voor materiaal komen dan ook bovenop de € 16.
De uitwerking van de maatregel voor de onderkant van de zzp-markt is anders dan in het regeerakkoord was afgesproken. Iedereen met een laag tarief zou een dienstverband krijgen. Maar deze afspraak blijkt niet goed te passen in de Europese wetgeving. Met een minimumtarief verwachten minister Koolmees van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, staatssecretaris Snel van Financiën en staatssecretaris Keijzer van Economische Zaken en Klimaat voldoende bescherming te bereiken voor de zzp’ers met een zwakke positie op de arbeidsmarkt.

Volgens het kabinet kunnen zzp’ers met een tarief boven de € 75 sparen voor werkloosheid en pensioen en kunnen ze zich verzekeren. Om deze zzp’ers meer ruimte te geven om te ondernemen, kunnen zij straks kiezen voor een zelfstandigenverklaring. Hiermee kunnen deze zzp’ers vooraf met hun opdrachtgever afspreken dat ze als ondernemer zelfstandige werken. Om de zelfstandigenverklaring te kunnen gebruiken, mag een opdracht niet langer dan een jaar duren. Ook is een inschrijving in de Kamer van Koophandel nodig. Als zzp’ers aan deze voorwaarden voldoen, lopen ze geen risico op naheffingen zoals de loonheffing. Ook krijgen ze zoveel mogelijk zekerheid over arbeidsrechtelijke gevolgen, pensioen en cao-bepalingen.
Bovenstaande maatregelen zijn beide onderdeel van de nieuwe wet- en regelgeving die zzp’ers meer duidelijkheid moet geven. Het kabinet wil echte ondernemers meer ruimte geven en tegelijkertijd schijnzelfstandigheid tegengaan. Deze wetgeving is complex, maar vordert gestaag. Het streven is de wetgeving per 2021 in werking te laten treden. Om alle zzp’ers en hun opdrachtgevers meer duidelijkheid te geven over de vraag of een opdracht als zzp’er uitgevoerd mag worden, onderzoekt het kabinet in hoeverre een webmodule die zekerheid kan geven. Momenteel wordt deze webmodule getest met behulp van toekomstige gebruikers, na de zomer zal het kabinet de Tweede Kamer informeren over de resultaten.
In afwachting van de nieuwe wetgeving is een handhavingsmoratorium ingesteld voor het inhuren van zelfstandigen, dat geldt tot 1 januari 2021. De mogelijkheden tot handhaven worden aangescherpt: vanaf 1 januari 2020 kan de Belastingdienst ook handhaven wanneer opdrachtgevers hun werkwijze binnen een redelijke termijn niet aanpassen na aanwijzingen van de Belastingdienst. Ook komen er extra mensen beschikbaar om meer toezicht te houden. Ook de Inspectie SZW heeft meer capaciteit gekregen om toezicht te houden op de arbeidswetgeving, via verschillende programma’s. Daarnaast werken de Belastingdienst en Inspectie SZW intensiever samen zodat signalen van schijnzelfstandigheid sneller worden opgepakt.

Bron: Min. SZW, 24-6-2019

Leg gesprek over (niet) noodzaak bezwaar vast

Doet een medewerker van de Belastingdienst een uitspraak waaruit de ondernemer kan opmaken dat hij geen bezwaarschrift hoeft in te dienen tegen een afdracht omzetbelasting? Dan doet de ondernemer er goed aan deze uitspraak vast te leggen. Als blijkt dat hij toch eerder een bezwaarschrift had moeten indienen, kan hij aannemelijk maken dat sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding.

Per 1 januari 2013 leek de btw-vrijstelling voor acupunctuurdiensten te zijn vervallen, zodat een acupuncturist btw afdraagt over het vierde kwartaal 2013 en het eerste kwartaal 2014. Maar de Nederlandse Vereniging voor Acupunctuur (NVA) maakt in 2014 afspraken met de fiscus die worden opgenomen in een vaststellingsovereenkomst (VSO). In 2015 blijkt uit een arrest van de Hoge Raad dat de dienstverlening van de acupuncturist wel onder de btw-vrijstelling valt. De man heeft echter geen bezwaarschriften ingediend tegen de betalingen op zijn aangiften over het vierde kwartaal 2013 en het eerste kwartaal 2014. Daarom vertelt de inspecteur hem op 20 maart 2017 dat deze afdrachten omzetbelasting onherroepelijk vaststaan. Ongeveer een maand later vraagt de acupuncturist om een ambtshalve teruggaaf van de omzetbelasting over deze kwartalen. Wanneer de inspecteur dit verzoek afwijst, gaat de acupuncturist in beroep. Volgens Rechtbank Den Haag heeft de man zijn bezwaartermijn overschreden, maar gaat het hier om een verschoonbare termijnoverschrijding.
Hof Den Haag is in de hoger beroepsfase niet zo mild. De man stelt dat hij ervan uitging dat hij vanwege de VSO tussen de fiscus en de NVA niet zelf een bezwaarschrift hoefde in te dienen. Hij beweert dat een medewerker van de Belastingdienst die zijn aangiften behandelde, dit uitdrukkelijk heeft gesteld. De inspecteur trekt dit verhaal van de acupuncturist in twijfel. De man weet het hof niet van zijn gelijk te overtuigen. Hij heeft nagelaten de naam van de ambtenaar en de datum van het gesprek te vermelden. Hij heeft evenmin vastgelegd wat is besproken met deze onbekende medewerker. Het hof oordeelt dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar was. De rechtbank had volgens het hof het beroep van de man niet-ontvankelijk moeten verklaren en dat is wat het hof alsnog doet.

Bron: Hof Den Haag 28-05-2019

Goedkope aandelenverkoop vader aan zoon soms zakelijk

Als een vader de aandelen in zijn bv verkoopt aan zijn zoon en de verkoopprijs is lager dan de intrinsieke waarde van de onderneming, dan kan in bepaalde gevallen toch sprake zijn van een zakelijke verkoopprijs.

In deze zaak verkocht een vader in 2013 de aandelen in zijn bv aan zijn zoon. De activiteiten van de bv zijn het houden en fokken van zeldzaam melkvee. Vader leed hierbij verlies, want de verkoopprijs van de aandelen was aanzienlijk lager dan de intrinsieke waarde van de onderneming. Bij het vaststellen van de verkoopprijs was namelijk rekening gehouden met badwill en vervolginvesteringen. De inspecteur vond echter dat de prijs van de aandelen onzakelijk was en corrigeerde de opbrengst van de aandelenverkoop.
De rechtbank stelde dat de intrinsieke waarde in beginsel gelijk is aan de waarde van de aandelen in het economische verkeer, tenzij er sprake is van over- of onderrentabiliteit van de onderneming. In dit geval was er sprake van onderrentabiliteit en had de accountant zich bij de waardering van de aandelen gebaseerd op de bedrijfswaarde van de onroerende zaken uit een taxatierapport. Omdat de inspecteur niet had aangetoond dat de accountant de waarde van de aandelen niet onafhankelijk had vastgesteld, oordeelde de rechtbank dat hij niet aannemelijk had gemaakt dat de verkoopprijs van de aandelen onzakelijk was.

Bron: Rechtbank Gelderland, 11-6-2019

Doelmatigheidsmarge telt niet bij lager gebruikelijk loon

Als een dga vindt dat het gebruikelijk loon voor hem lager moet worden vastgesteld dan het bedrag dat voortvloeit uit de gebruikelijkloonregeling, kan hij geen beroep doen op de doelmatigheidsmarge. Deze marge geldt namelijk alleen in situaties waarin het gebruikelijk loon hoger is, zo heeft de Hoge Raad bevestigd.

Een dga had aandelen in twee bv’s. Omdat de man twintig uur per week meewerkte in deze bv’s, stelde de inspecteur het gebruikelijk loon over 2014 vast op € 22.000. Dit was namelijk de helft van het toenmalige normbedrag van € 44.000. De dga had echter slechts een bedrag van € 13.069 opgegeven in zijn aangifte. Voor Hof Den Haag voerde de dga aan dat de doelmatigheidsmarge moest worden toegepast, wat in deze zaak zou betekenen dat het gebruikelijk loon moest worden verminderd met 30%. Daarnaast stelde de dga dat het door de inspecteur vastgestelde gebruikelijk loon ook te hoog was vanwege het feit dat de bv’s geen winst maakten.
Het hof vond dat de inspecteur juist had gehandeld. De doelmatigheidsmarge was in deze zaak sowieso niet van toepassing, omdat deze marge alleen kan worden toegepast als het gebruikelijk loon hoger is dan het normbedrag. Daarnaast oordeelde het hof dat de dga met zijn stelling dat de bv’s geen winst maakten onvoldoende aannemelijk had gemaakt dat een lager gebruikelijk loon van toepassing was. De Hoge Raad bevestigde de uitspraak van het hof.

Bron: Hoge Raad, 24-5-2019

Toepassing zelfstandigenaftrek is niet vrijblijvend

De Belastingdienst ziet de zelfstandigenaftrek niet als een faciliteit die ondernemers naar goeddunken mogen toepassen of buiten beschouwing laten. De fiscus wordt hierin gesteund door Rechtbank Noord-Nederland.

Een ondernemer wil over het jaar 2015 gebruik maken van de willekeurige afschrijving voor starters. Om als starter te kwalificeren, moet hij over 2015 recht hebben op de startersaftrek. Daarvoor geldt weer als voorwaarde dat de ondernemer in de vijf voorafgaande jaren hooguit twee keer de zelfstandigenaftrek heeft toegepast. Maar op het inkomen van de ondernemer in de jaren 2011 tot en met 2014 is de zelfstandigenaftrek al toegepast. De man stelt dat hij heeft geprotesteerd tegen de toepassing van de zelfstandigenaftrek op 2013 en 2014. Door de toepassing van de zelfstandigenaftrek zijn volgens hem de navorderingsaanslagen over 2013 en 2014 ten onrechte verminderd. Deze stelling helpt hem echter niet. De Belastingdienst heeft de bezwaren van de man tegen de verminderingen van navorderingsaanslagen IB/PVV 2013 en 2014 niet-ontvankelijk verklaard. Daardoor liggen de aanslagen en de toepassing van de zelfstandigenaftrek over 2013 en 2014 vast. De rechtbank oordeelt daarom dat de fiscus terecht de toepassing van de willekeurige afschrijving over 2015 heeft geweigerd.

Bron: Rb. Noord-Nederland 02-05-2019

Heffing box 3 in 2013 en 2014 strijd met artikel 1 EP

Van een schending van art. 1 EP is volgens de Hoge Raad sprake als het zonder risico’s gemiddeld haalbare rendement voor 2013 en 2014 lager is dan 1,2%.

De Hoge Raad heeft op 14 juni 2019 een aantal arresten gewezen over de strijdigheid van de vermogensrendementsheffing voor de jaren 2013 en 2014 met art. 1 Eerste Protocol bij het EVRM (art. 1 EP). De Hoge Raad oordeelt dat de inbreuk die de belastingheffing van box 3 op het ongestoorde eigendomsrecht maakt legitiem is, omdat de wetgever een ruime beoordelingsvrijheid heeft om wetgeving vast te stellen. Wel kan het forfaitair heffen van inkomstenbelasting over de inkomsten uit sparen en beleggen voor een bepaald jaar op stelselniveau in strijd komen met art. 1 EP als komt vast te staan dat het destijds door de wetgever voor een lange reeks van jaren veronderstelde rendement van 4% voor particuliere beleggers niet meer haalbaar is en belastingplichtigen worden geconfronteerd met een buitensporige last. De Hoge Raad oordeelt dat voor de jaren 2013 en 2014 op stelselniveau het destijds door de wetgever in het forfaitaire stelsel van box 3 voor een lange reeks van jaren veronderstelde rendement van 4% niet meer haalbaar was zonder daar veel risico voor te hoeven nemen. Vervolgens is van belang of de belastingdruk in box 3 voor de jaren 2013 of 2014 hoger is dan het gemiddeld zonder veel risico’s haalbare rendement. Dan worden belastingplichtigen op stelselniveau namelijk geconfronteerd met een buitensporig zware last in box 3 die zich niet met het door art. 1 EP beschermde recht op ongestoord genot van eigendom verdraagt. Daarvan is sprake als het nominale zonder veel risico’s te behalen rendement voor de jaren 2013 en 2014 lager is dan 1,2%. Met een dergelijke schending op stelselniveau gaat een rechtstekort gepaard. Dit rechtstekort kan echter niet worden herzien zonder op stelselniveau keuzes te maken. Voor ingrijpen van de rechter is dan in beginsel geen plaats. Dit is alleen dan het geval bij een individuele en buitensporige last.

Bron: HR 14-06-2019

Door verzuimboeten geen strafvervolging

Wanneer een aangifte omzetbelasting niet wordt ingediend legt de Belastingdienst een ambtshalve naheffingsaanslag op. Daarbij legt de inspecteur ook vaak verzuimboetes op voor het niet doen van aangifte en het niet betalen van omzetbelasting. Deze verzuimboetes staan in beginsel aan strafrechtelijke vervolging in de weg. Alleen bij nieuwe bezwaren is strafrechtelijke vervolging mogelijk.

Een bv dient onder meer voor het eerste kwartaal van 2015 geen aangifte omzetbelasting in. De inspecteur legt de bv hiervoor ambtshalve een naheffingsaanslag op met daarbij een verzuimboete van € 50 wegens het niet betalen van de verschuldigde omzetbelasting en een verzuimboete van € 65 voor het niet (tijdig) indienen van de aangifte. De rechtbank meent dat de dga zich schuldig heeft gemaakt aan het feitelijk leiding geven van het niet-doen van aangiften btw door de bv en veroordeelt de dga hiervoor. Tegen dit vonnis gaat de dga in beroep bij Hof Den Bosch. De dga vindt dat de opgelegde verzuimboeten aan strafrechtelijke vervolging in de weg staan. Het hof geeft de dga daarin gelijk. Er is een verzuimboete opgelegd voor het niet doen van aangifte omzetbelasting door de bv. Deze boete is volgens het hof zonder enige twijfel voor hetzelfde feit als waarvoor de dga strafrechtelijk is vervolgd. De verzuimboete voor het niet betalen van de verschuldigde omzetbelasting volgt ook uit het niet doen van de aangifte. Volgens het hof is het niet voldoen van de omzetbelasting en het niet indienen van de aangifte omzetbelasting zodanig met elkaar verbonden dat sprake is van hetzelfde feit. Nu voor hetzelfde feit al een bestuurlijke boete is opgelegd, heeft dit hetzelfde rechtsgevolg als een kennisgeving van niet verdere vervolging. Hierdoor eindigt de zaak. Toch kan de dga strafrechtelijk worden vervolgd voor ditzelfde feit, maar dan moeten er nieuwe bezwaren bekend zijn. Of daarvan sprake is, is hier niet van belang omdat de vereiste machtiging voor een opsporingsonderzoek door de rechter-commissaris ontbreekt. Het OM is daarom niet-ontvankelijk voor strafvervolging voor de dga voor het leiding geven aan het niet doen van de aangifte omzetbelasting over het eerste kwartaal 2015 door de bv.

Bron: Hof Den Bosch 4-6-2019

Fiscus mag navorderen na geautomatiseerde aanslag

Als de Belastingdienst geautomatiseerd een aanslag oplegt waarbij de aangifte wordt gevolgd, terwijl de belastingplichtige in zijn aangifte een aftrekpost heeft opgevoerd waarvan hij wist dat de inspecteur die niet zou toestaan, is er sprake van een kenbare fout en mag de fiscus een navorderingsaanslag opleggen.

In deze zaak wilde een man de kosten van een civiele procedure om betaalde alimentatie terug te krijgen, als aftrekpost opvoeren in zijn aangifte inkomstenbelasting. De inspecteur deelde hem echter schriftelijk mee dat dit niet kon, maar de man trok deze kosten vervolgens toch af in zijn aangiften over 2012 en 2013. De Belastingdienst legde geautomatiseerd aanslagen op waarin de aangifte werd gevolgd, maar op een later moment legde de inspecteur toch navorderingsaanslagen op. Vervolgens beriep de man zich op het vertrouwensbeginsel, maar de Hoge Raad bepaalde dat er sprake was van een kenbare fout. De inspecteur had duidelijk aangegeven waarom de aftrekpost niet werd toegestaan. Dus toen de aangiften vervolgens werden gevolgd, had de belastingplichtige moeten weten dat de aanslagen te laag waren opgelegd, wat werd veroorzaakt door het feit dat de aanslag geautomatiseerd was opgelegd. In zo’n situatie mag de inspecteur navorderen en kan de belastingplichtige zich niet beroepen op een aan het aanslagbiljet te ontlenen vertrouwen.

Bron: Hoge Raad, 7-6-2019