Jan van Nassaustraat 21, 2596 BL Den Haag
Ma – Vr 8:30 – 17:30
post@driessenaccountancy.nl

Niet splitsbaar pand was keuzevermogen

Rechtbank Den Haag heeft geoordeeld dat een pand niet splitsbaar is als het privédeel alleen te bereiken is via een trap in het zakelijke deel. Als dit pand voor minstens 10% voor zowel zakelijke als privédoeleinden wordt gebruikt, is het volgens de rechtbank in zijn geheel keuzevermogen.

Een echtpaar exploiteerde een brood- en banketbakkersbedrijf (vof). De echtgenoten waren in algehele gemeenschap van goederen gehuwd en waren ieder was voor de helft eigenaar van een winkelpand met magazijn en een afzonderlijke bovenwoning. Het zakelijke deel en de bovengelegen woning waren niet kadastraal gesplitst. De echtgenoten stelden het winkelgedeelte tegen vergoeding ter beschikking aan de vof. De bovenwoning verhuurden zij aan studenten. Zij willen het gehele pand toerekenen aan hun privévermogen. De rechtbank moet onder meer beoordelen of dit is toegestaan of dat een splitsing van het pand in een zakelijk deel en een privédeel moet plaatsvinden.
De rechtbank constateert dat de verhuurde kamer alleen te bereiken zijn via een trap in het zakelijk gebruikte magazijn. Daarnaast zijn in het gehele pand maar één keuken en één sanitaire ruimte (met toilet en douche) aanwezig. Zowel het winkelpersoneel als de huurders van het woongedeelte moeten deze ruimten gebruiken. Daardoor is het pand niet splitsbaar. De fiscus wijst erop dat de huidige gebruikers van het ondernemingsgedeelte het gezamenlijke gebruik van delen van het pand voor lief nemen. Maar dat betekent volgens de rechtbank niet dat een andere gebruiker van het ondernemingsgedeelte dat ook zou doen. Omdat het pand niet splitsbaar is, vormt het in zijn geheel keuzevermogen. De echtgenoten mogen het pand geheel tot hun privévermogen rekenen. Doordat zij een deel van het pand ter beschikking stellen aan de vof, behalen zij resultaat uit overige werkzaamheden.
Bron: Rb. Den Haag 12-09-2019

Klacht tegen financiële dienstverlener niet-behandelbaar

Wanneer iemand een klacht indient tegen een bank, waarvan hij zelf geen product of dienst afneemt, kan KiFiD de klacht niet behandelen.

Het KiFiD behandelt financiële klachten van consumenten en klachten van kleinzakelijke ondernemers over hun zakelijke krediet of alternatieve financiering aan de hand van Reglement Geschillencommissie Financiële Dienstverlening. Daarbij moet de indiener van een klacht zelf klant zijn van de financiële dienstverlener tegen wie de klacht is gericht. Eveneens moet de financiële dienstverlener aangesloten zijn bij het KiFiD.
Een vastgoedstichting biedt particulieren de mogelijkheid te beleggen in vastgoed door middel van de uitgifte van vastgoedobligaties. Een particulier besluit na informatie van de stichting te hebben ontvangen eind 2015 vastgoedobligaties ter waarde van € 200.000 aan te schaffen. Het bedrag van de obligaties stort de particulier op de rekening van de vastgoedstichting bij de Volksbank. Eind januari 2016 koopt de particulier wederom door de stichting uitgegeven vastgoedobligaties en maakt daartoe € 100.000 over naar dezelfde bankrekening. Begin mei 2017 verklaart de rechtbank de stichting failliet. Vervolgens beklaagt de particulier zich bij het KiFiD omdat de Volksbank als bank van de vastgoedinvesteerder haar zorgplicht zou hebben geschonden.
De particulier vordert dat de Volksbank wordt veroordeeld tot een schadevergoeding van € 300.000 en te vermeerderen met wettelijke rente en kosten van rechtsbijstand. Volgens de particulier heeft de Volksbank onrechtmatig gehandeld en haar zorgplicht geschonden door toe te laten dat de stichting bij haar een bankrekening aanhield zonder te beoordelen of die stichting vergunningplichtige activiteiten verrichtte en daarvoor de vereiste vergunning had.
De Geschillencommissie komt echter aan een inhoudelijk oordeel niet toe. Zij stelt vast dat de klacht niet gaat over een product of dienst die de Volksbank aan de particulier heeft geleverd. De particulier had wel een overeenkomst met de vastgoedstichting, maar niet met de Volksbank tegen wie de klacht is gericht.
In lijn met eerdere uitspraken oordeelt de Geschillencommissie dat een klacht niet-behandelbaar is als de indiener van een klacht zelf geen afnemer is van een product of dienst van de financiële dienstverlener tegen wie de klacht is gericht.
Bron: KiFiD 12-09-2019

Mogelijk negatief loon door aansprakelijkstelling

Een werknemer berokkent zijn werkgever met het sluiten van lenings- en derivatenovereenkomsten ernstige schade. Daar dit te wijten was aan zijn roekeloze werkwijze, stelt de werkgever hem hiervoor aansprakelijk. Deze aansprakelijkstelling kan volgens Rechtbank Den Haag leiden tot negatief loon, mits de werknemer ook daadwerkelijk betalingen doet uit hoofde van deze aansprakelijkstelling.

Een man was in het kader van zijn dienstbetrekking bij een stichting bevoegd om namens deze stichting geldleningsovereenkomsten en derivaatcontracten met banken te sluiten. Bij het afsluiten van derivaten maakte de man gebruik van de diensten van een soort tussenpersoon. Deze tussenpersoon ontving van een aantal banken een vergoeding als de stichting een derivaat afsloot. De tussenpersoon betaalde een deel van deze vergoeding aan de man door. Na verloop van tijd kwam de stichting achter deze gang van zaken. Zij constateerde dat zij voor de derivaten te veel had moeten betalen. De stichting ontsloeg de man op staande voet en stelde hem aansprakelijk voor de geleden schade.
Rechtbank Den Haag ziet een verband tussen de dienstbetrekking en de aansprakelijkstelling. De stichting heeft immers schade gelden door de (roekeloze) manier waarop de man zijn dienstbetrekking uitvoerde. In beginsel leidt de aansprakelijkstelling daarom tot negatief loon voor de man. Hij blijkt echter in de periode waarover de zaak gaat nog niets te hebben betaald aan de stichting. Daarom is in dat jaar nog geen sprake van negatief loon. Wel kan hij zijn schuld uit hoofde van zijn aansprakelijkheid toevoegen aan zijn schulden in box 3.

Bron: Rb. Den Haag 13-06-2019

Informatiebeschikking niet bedoeld voor ‘fishing expedition’

Als de Belastingdienst in een informatiebeschikking vraagt naar stukken waarvan niet bekend is of ze bestaan, is volgens Hof Arnhem-Leeuwarden sprake van een zogeheten ‘fishing expedition’. Dit is een reden om de informatiebeschikking te vernietigen.

In het kader van een boekenonderzoek vroeg de Belastingdienst een groot aantal gegevens op bij een dga. Deze weigerde de gevraagde informatie te verstrekken tenzij de inspecteur hem zou garanderen dat hij de verstrekte informatie niet zou gebruiken voor het opleggen van strafmaatregelen. De inspecteur wilde deze garantie niet geven en legde de dga diverse informatiebeschikkingen op. De man begon daarop een beroepsprocedure tegen de informatiebeschikkingen. Hij beroept zich onder meer op het zogeheten ‘nemo tenetur’-beginsel. Dit houdt in dat niemand kan worden verplicht mee te werken aan zijn eigen veroordeling. Met dit beroep op het ‘nemo tenetur’-beginsel heeft hij geen succes.
Toch heeft het hoger beroep van de dga wel succes. In enkele informatiebeschikkingen heeft de fiscus namelijk gevraagd om aan- en verkoopstukken inclusief afrekening van de notaris met betrekking tot transacties met panden. Daarbij stelde de inspecteur al te beschikken over stukken met betrekking tot aan- en verkopen van onroerende zaken, maar dat hij niet wist of dit alle stukken waren. Het hof constateert dat de dga hiermee heeft gevraagd om in algemene termen aangeduide stukken, waarvan niet bekend is of ze bestaan. In zo’n geval is sprak van een ‘fishing expedition’. Daarvoor is een informatiebeschikking niet bedoeld. Daarvoor is nodig dat de inspecteur in redelijkheid kan stellen dat hij informatie en stukken en dergelijke opvraagt die mogelijk relevant zijn voor de belastingheffing ten aanzien van deze belanghebbende. Daarbij moet men kijken naar wat de inspecteur al bekend is. Nu de Belastingdienst heeft lopen vissen, vernietigt het hof de bijbehorende informatiebeschikkingen.

Bron: Hof Arnhem-Leeuwarden 10-09-2019

Nieuwe KOR onder de aandacht

De dag voor Prinsjesdag heeft de staatsecretaris nog een aantal Kamervragen beantwoord over de nieuwe KOR. Hieruit blijkt ondernemers vooral zelf een inschatting moeten maken of zij voor de nieuwe KOR in aanmerking komen. De Belastingdienst zal half september starten met een publiekscampagne.

Iedere ondernemer moet op basis van zijn toekomstverwachtingen zelf nagaan of hij aan de voorwaarden voor de nieuwe KOR voldoet en of hij zich voor deze nieuwe regeling wil aanmelden. Ondernemers die zich onder de oude KOR hebben aangemeld voor ontheffing van administratieve verplichtingen worden op basis van het overgangsrecht automatisch overgezet naar de nieuwe KOR. Deze ondernemers hebben een brief gehad met informatie over de nieuwe KOR. Verwacht die ondernemer in 2020 niet te voldoen aan de voorwaarden van de nieuwe KOR, bijvoorbeeld vanwege een verwachte hogere omzet dan de omzetgrens van € 20.000, dan moet de ondernemer zelf een verzoek doen om uitreiking van aangiften.
Er is gekozen voor een wettelijk vastgestelde omzetgrens van € 20.000 om de wijziging van de KOR budgetneutraal te laten verlopen. Door deze omzetgrens wordt de nieuwe KOR toegespitst op de beoogde doelgroep, namelijk (startende) ondernemers met een beperkte omzet. Deze beoogde doelgroep is ook de groep ondernemers, waarvoor het reguliere btw-proces en de toepassing van de huidige KOR in de praktijk complex is. De omzetgrens is daarnaast gekozen op een niveau dat mogelijke concurrentieverstoring met ondernemers in de belaste sfeer beperkt is. Als de nieuwe KOR wordt geëvalueerd, wordt bekeken of een verhoging van de omzetgrens nodig is.
Een uitspraak van het EU HvJ inzake de te hanteren omzetgrens waardoor voor toepassing van de nieuwe KOR niet slechts de belaste marge in aanmerking mag worden genomen maar moet worden uitgegaan van de totaal ontvangen bedragen heeft met name gevolgen voor ondernemers die de margeregeling voor wederverkopers of de reisbureauregeling toepassen. Als deze ondernemers zich al hebben aangemeld voor toepassing van de nieuwe KOR wordt aangeraden opnieuw te bekijken of zij voldoen aan de omzetgrens van de KOR. Deze ondernemers hebben geen rekening kunnen houden met deze wijziging. Voldoen ondernemers door deze wijziging niet (meer) aan de omzetgrens, dan is voor een juiste administratieve verwerking van de afmelding voor de KOR nodig dat zij hun eerdere aanmelding vóór 20 november 2019 corrigeren.
Verder gaf de staatssecretaris aan dat een overschrijding van de omzetdrempel een omslag naar btw-plicht en desbetreffende administratieve verplichtingen betekent. Daarom is het van belang dat ondernemers van tevoren een zo goed mogelijke inschatten wat de verwachte jaaromzet is. Het kan gebeuren dat een ondernemer in de loop van een kalenderjaar onverwachts toch een dusdanig hoge omzet genereert dat hij boven de omzetgrens komt. Bij een eventuele overschrijding van de omzetgrens zal de vrijstelling niet met terugwerkende kracht vervallen. Wordt gedurende een jaar de omzetgrens van de nieuwe KOR overschreden, dan heeft dat tot gevolg dat alle leveringen en diensten die worden verricht na die overschrijding en de omzetgrensoverschrijdende handeling zelf niet langer onder de vrijstelling vallen. Van de ondernemer wordt gevraagd dit goed te monitoren en hij zou hier voor lopende contracten op voorhand rekening mee kunnen houden door bijvoorbeeld prijsafspraken exclusief eventueel verschuldigde btw te maken.

Bron: MvF 16-09-2019

Geld geleend voor eigen woning? Besteed het op tijd!

Zit er nogal wat tijdsverloop tussen het aangaan van een lening en het besteden van het geleende bedrag? Dan wordt het voor de schuldenaar moeilijker om de Belastingdienst ervan te overtuigen dat hij de lening is aangegaan voor onderhoud en/of verbetering van de eigen woning. Dit brengt het recht op hypotheekrenteaftrek in gevaar.

Een man leent in 2002 € 50.000 van een bank. Volgens de man kwalificeert het hele bedrag als eigenwoningschuld. Maar de fiscus meende dat de man maar € 15.669 heeft gebruikt voor uitgaven voor verbetering of onderhoud van zijn eigen woning. De man begint daarop een beroepsprocedure bij Rechtbank Den Haag. De stukken die hij overlegt bewijzen echter niet dat hij meer dan € 15.669 heeft besteed aan zijn eigen woning. Bovendien heeft de man in de jaren 2003, 2004, 2008, 2009 en 2010 met het geleende geld facturen betaald. Door het tijdsverloop tussen de uitbetaling van een deel van het krediet aan de man en de betaling van de facturen is het onwaarschijnlijk dat de lening volledig verband houdt met de eigen woning. De rechter verklaart het beroep van de man ongegrond.

Bron: Rb. Den Haag 27-06-2019

Belastingpakket 2020

Het belastingpakket bestaat dit jaar uit zes wetsvoorstellen. Naast het Belastingplan 2020 en de Overige Fiscale maatregelen zijn de volgende wetsvoorstellen ingediend: Wet fiscale maatregelen Klimaatakkoord, Wet bronbelasting 2021, Wet afschaffing fiscale aftrek scholingsuitgaven en Wet implementatie richtlijn harmonisatie en vereenvoudiging handelsverkeer tussen lidstaten.

Allereerst een overzicht van de wijzigingen in het wetsvoorstel Belastingplan 2020 en het wetsvoorstel Overige fiscale maatregelen. De overige wetsvoorstellen worden hieronder kort toegelicht.

Inkomstenbelasting

het tweeschijvenstelsel wordt versneld ingevoerd met voor 2020 een basistarief van 37,35% en een toptarief van 49,5%
de arbeidskorting en de algemene heffingskorting worden extra verhoogd
de bestuursrechtelijke dwangsommen mogen niet meer in aftrek worden gebracht
geldsommen betaald aan een staat of een onderdeel daarvan in het kader van een strafbeschikking of daarmee vergelijkbare buitenlandse wijze van bestraffing mogen niet meer in aftrek worden gebracht
inkomen uit aanmerkelijk belang kan niet boetevrij worden ingekeerd voor de inkeerregeling wordt geen onderscheid meer gemaakt tussen inkomen dat in het buitenland is opgekomen en inkomen dat in het binnenland is opgekomen
voor de definitie van de vaste inrichting en de vaste vertegenwoordiger wordt aangesloten bij de definitie in de belastingverdragen
voor spontane aangiften bij aanslagbelastingen gaan dezelfde wettelijke correctie- en sanctiebevoegdheden gelden als bij een uitnodiging tot het doen van aangifte

Loonbelasting

WKR: de vrije ruimte over de fiscale loonsom tot en met € 400.000 wordt verruimd tot 1,7%, over het restant van de loonsom blijft het percentage 1,2%
WKR: er komt een gerichte vrijstelling voor het vergoeden van kosten voor een VOG
WKR: de aangifte van de verschuldigde eindheffing vanwege het overschrijden van de vrije ruimte kan in het vervolg met de aangifte over het tweede aangiftetijdvak van het volgende kalenderjaar worden gedaan
WKR: waarde van producten uit het eigen bedrijf wordt gesteld op de waarde in het economische verkeer
de vrijwilligersvergoeding wordt vanaf 1 januari 2020 jaarlijks geïndexeerd
door de werkgever aan de werknemer vergoede of voor de werknemer betaalde (buitenlandse) bestuursrechtelijke dwangsommen of geldsommen in het kader van een (buitenlandse) strafbeschikking mogen niet meer worden aangewezen als eindheffingsbestanddelen
het aantal aanvraagmomenten en het uiterste aanvraagmoment van de S&O-afdrachtvermindering worden aangepast

Vennootschapsbelasting

de voorgestelde verlaging van het hoge Vpb-tarief gaat niet door. Het hoge Vpb-tarief blijft in 2020 25% en zal per 1 januari 2021 worden verlaagd naar 21,7%. De verlaging van het lage Vpb-tarief wordt niet aangepast en dat tarief komt met ingang van 1 januari 2021 uit op 15%.
de Vpb-vrijstellingen voor onderwijs en onderzoek (de onderwijsvrijstelling), interne activiteiten en de quasi-inbestedingsvrijstelling worden verruimd
de bestuursrechtelijke dwangsommen mogen niet meer in aftrek worden gebracht
geldsommen betaald aan een staat of een onderdeel daarvan in het kader van een strafbeschikking of daarmee vergelijkbare buitenlandse wijze van bestraffing mogen niet meer in aftrek worden gebracht
voor de definitie van de vaste inrichting en de vaste vertegenwoordiger wordt aangesloten bij de definitie in de belastingverdragen
de earningsstrippingmaatregel wordt herzien
er wordt geen belastingrente in rekening gebracht als de aangifte Vpb wordt ingediend voor de eerste dag van de zesde maand na het tijdvak waarover de belasting wordt geheven (doorgaans 1 juni) en de belastingaanslag wordt vastgesteld overeenkomstig de ingediende aangifte.

Omzetbelasting

het btw-tarief voor elektronische uitgaven wordt verlaagd

Schenk- en erfbelasting

er wordt geen belastingrente in rekening gebracht indien het verzoek om een voorlopige aanslag of de aangifte is ontvangen binnen de aangiftetermijn die in de betreffende situatie geldt indien de (voorlopige of definitieve) aanslag erfbelasting wordt vastgesteld overeenkomstig dat verzoek of die aangifte

Overig

de verhuurderheffing voor nieuwbouw in schaarstegebieden wordt structureel verminderd en voor woningen met een tijdelijk karakter geldt een tijdelijke vrijstelling
de accijnstarieven van sigaretten en rooktabak worden verder verhoogd
invoering vrijstelling van assurantiebelasting voor verzekeringen op de zogenoemde verzuimverzekeringen en WGA- en Ziekteweteigenrisicodragers en voor brede weersverzekeringen die zijn afgesloten door actieve landbouwers
vergrijpboeten die worden opgelegd aan medeplegers die beroeps- of bedrijfsmatig bijstand verleenden worden openbaar gemaakt
de afvalstoffenbelasting wordt aangepast
het gebruik WOZ-waarden door bestuursorganen en derden wordt aangepast
burgers kunnen gaan kiezen of zij berichten van de Belastingdienst elektronisch of per post toegezonden wil krijgen
voor de autogerelateerde belastingen wordt de nieuwe WLTP-testmethode ingevoerd
de benzineauto met compressieontsteking wordt uitgezonderd van dieseltoeslag in de BPM
de fijnstoftoeslag voor dieselpersonenauto’s en dieselbestelauto’s wordt aangepast

Wet fiscale maatregelen Klimaatakkoord
Het terugdringen van de uitstoot van broeikasgassen in 2030 in Nederland met 49% krijgt onder andere gestalte met de maatregelen die zijn opgenomen in het wetsvoorstel Wet fiscale maatregelen Klimaatakkoord. Het betreft fiscale maatregelen op het terrein van mobiliteit, gebouwde omgeving en afval.

Wet bronbelasting 2021
Met deze wet, die in 2021 ingaat, wordt voorkomen dat Nederland nog langer wordt gebruikt als toegangspoort voor doorstroomactiviteiten naar laagbelastende landen en wordt het risico van belastingontwijking door het verschuiven van de (Nederlandse) belastinggrondslag naar laagbelastende landen verkleind.

Wet afschaffing fiscale aftrek scholingsuitgaven
De fiscale aftrek voor scholingsuitgaven wordt afgeschaft. In de plaats daarvan komt er een vervangende regeling: de subsidieregeling STAP-budget (leer- en ontwikkelbudget voor de stimulans van de arbeidsmarktpositie) voor natuurlijke personen met een band met de Nederlandse arbeidsmarkt. Deze regeling gaat pas in 2021 in.

Wet implementatierichtlijn harmonisatie en vereenvoudiging handelsverkeer tussen lidstaten
Hiermee wordt geregeld dat de benodigde aanpassingen uit de Richtlijn harmonisatie en vereenvoudiging intracommunautair handelsverkeer in de wet wordt geïmplementeerd (de zogenoemde quick fixes).

Verder heeft het kabinet nog een aantal fiscale maatregelen aangekondigd die een relatie hebben met Belastingplan 2020. De voorstellen hiervoor moeten nog worden ingediend:

Aanpassing van de liquidatie en stakingsverliesregeling (2021)
Innovatiebox, iets minder voordelig (2021) – verhoging van het tarief van de innovatiebox van 7% naar 9%
Einde betalingskorting vpb (2021)

Geschil met fiscus moet niet persoonlijk worden

Het is aan te raden om bij geschillen met de fiscus niet te persoonlijk te worden. Het inbreuk maken op de persoonlijke levenssfeer van medewerkers van de Belastingdienst is in principe niet toegestaan. Dit kan soms zelfs tot een beperking leiden van de vrijheid van meningsuiting, aldus Rechtbank Gelderland.

Tussen de Belastingdienst en een vennoot van een VOF ontstaat een geschil over naheffingsaanslagen loonbelasting en omzetbelasting. Uiteindelijk wordt de vrouw aansprakelijk gesteld en betaalt zij na beslaglegging haar belastingschulden. Voor haar echtgenoot is dit de aanleiding om de Belastingdienst en verschillende individuele ambtenaren te beschuldigen van allerlei strafbare en/of onrechtmatige gedragingen. Ook vordert hij van de Belastingdienst een schadevergoeding voor het plegen van een onrechtmatige daad. Rechtbank Gelderland wijst deze vordering echter af. Vervolgens richt de man een stichting op, die via openbare websites individuele medewerkers van de Belastingdienst met naam en toenaam beschuldigt van ernstige vergrijpen. Steeds wanneer de voorzieningenrechter gebiedt zo’n website te sluiten, gaat de stichting verder met een andere website. Bovendien kondigt de man aan dat hij enkele medewerkers van de fiscus persoonlijk thuis komt opzoeken. Daarbij wil hij hen een prijs voor meest corrupte ambtenaar of meest ongelikte beer uitreiken en dit filmen. De fiscus vordert van Rechtbank Gelderland dat de man met lijfsdwang wordt verhinderd om zijn voornemen uit te voeren.
Volgens de rechtbank moet de man zich in principe in het openbaar kritisch, informerend, opiniërend en waarschuwend kunnen uitlaten over (vermeende) misstanden die de samenleving raken. Het filmen van zo’n ‘prijsuitreiking’ kan daartoe een middel zijn. Maar tegenover dit recht van de man staan enkele rechten van de individuele medewerkers van de fiscus. Zij hebben het recht om verschoond te blijven van ernstige beschuldigingen die leiden tot ontoelaatbare aantasting van hun eer en goede naam. Daarnaast hebben zij het recht om vrij te blijven van ontoelaatbare inbreuken op hun persoonlijke levenssfeer. Op basis van de voorgeschiedenis vindt de rechtbank het aannemelijk dat het filmen van de prijsuitreiking zeer belastend en intimiderend voor de medewerkers zal zijn. De rechter oordeelt dat de manier waarop de man zijn mening wil uiten niet meer in verhouding staat tot zijn belang van vrije meningsuiting. De man erkent ook dat hij wordt gedreven door wraakzucht. Bovendien laat hij weten niet onder de indruk te zijn van lijfsdwang of dwangsommen. De rechter concludeert dat lijfsdwang averechts zal werken. Hij legt de man daarom een contactverbod op met de desbetreffende medewerkers van de fiscus. Iedere schending van dit verbod zal de man een dwangsom van € 5.000 tot een maximum van € 100.000 kosten.

Bron: Rb. Gelderland 28-06-2019

Voordeel uit horeca in kerk is loon voor koster

Het fiscaal loonbegrip is heel ruim. Daardoor behoren voordelen die een werknemer in het kader van zijn dienstbetrekking heeft genoten ook tot het belastbare loon als deze voordelen afkomstig zijn van een ander dan de werkgever.

Een vrouw is als koster in dienstbetrekking bij een kerkgemeenschap. Zij schenkt onder andere drankjes in en verstrekt broodjes en andere versnaperingen wanneer kerkdiensten, uitvaarten, vergaderingen en andere bijeenkomsten plaatsvinden in het kerkgebouw. Voor deze horeca-activiteiten brengt de koster haar opdrachtgevers vergoedingen in rekening. Deze vergoedingen zijn gebaseerd op het aantal verstrekte consumpties. De vrouw hanteert lagere vergoedingen voor de kerkgemeenschap dan voor andere opdrachtgevers. Daarnaast int de koster namens de kerk de zaalhuur. De vrouw claimt de zelfstandigenaftrek, omdat zij meent met de horeca-werkzaamheden in het kerkgebouw een onderneming te drijven. Maar de Belastingdienst stelt dat het voordeel dat de vrouw uit de horeca-activiteiten behaalt, loon uit dienstbetrekking vormt.
Rechtbank Noord-Nederland haalt uit de omschrijving van de functie van koster dat de koster onder andere verantwoordelijk is voor de exploitatie van de keuken en het buffet. In een verklaring van de kerkenraad staat bovendien dat de vrouw voor eigen rekening de keuken zal exploiteren. Verder meldt de verklaring dat de kerk recht heeft op levering van consumpties tegen een afgesproken vergoeding. De rechtbank leidt hieruit af dat de vrouw de horecawerkzaamheden moet verrichten als gevolg van haar functie als koster. De horeca-activiteiten vallen daarmee onder het bereik van haar dienstbetrekking. Vervolgens oordeelt de rechtbank dat de vergoedingen uit de horeca-werkzaamheden zijn aan te merken als loon. Het fiscaal loonbegrip is namelijk ruim: al wat iemand uit een (vroegere) dienstbetrekking geniet. Als de werkgever een voordeel niet rechtstreeks verstrekt, maar laat toekomen aan de werknemer als beloning voor de in dienstbetrekking verrichte werkzaamheden, is dit voordeel eveneens loon. Dat de vrouw zelf in keukenapparatuur heeft geïnvesteerd, brengt de rechtbank niet tot een ander oordeel. De koster is geen ondernemer en heeft dus geen recht op de zelfstandigenaftrek.

Bron: Rb. Noord-Nederland 29-08-2019

Rechtbank licht aspecten MRB toe

In een aantal uitspraken licht Rechtbank Zeeland-West-Brabant enkele aspecten van de motorrijtuigenbelasting toe. Zo blijkt onder meer dat een privéterrein onder omstandigheden tot de openbare weg kan behoren.

In de ene zaak krijgt een vrouw een naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting (MRB) opgelegd omdat ze met een auto met Roemeens kenteken de Nederlandse openbare weg zou hebben gebruikt. Dit gebruik zou bestaan uit het geparkeerd staan op een privéterrein van een horecagelegenheid. De vrouw stelt dat dit privéterrein niet tot de openbare weg behoort aangezien alleen café- en hotelgasten er mogen parkeren. Maar volgens de rechtbank is van belang of het terrein feitelijk openstaat voor openbaar rijverkeer. De omstandigheid die de vrouw aanvoert, wijst erop dat dit zo is. Dit zou anders zijn als door fysieke barrières het terrein feitelijk alleen openstond voor gasten. De rechtbank handhaaft de naheffingsaanslag.
In een andere zaak gaat de rechtbank in op het leveren van tegenbewijs als de Belastingdienst de MRB berekent over een bepaalde periode. Die periode begint op de dag waarop de automobilist is ingeschreven als ingezetene in de BRP en eindigt op de dag vóór de dag waarop de inspecteur het gebruik van de weg constateert. Deze berekeningsperiode houdt in de kern een soort van bewijsvermoeden in met betrekking tot de periode waarin iemand houder was van de auto in Nederland. Belanghebbenden hebben de mogelijkheid om tegenbewijs te leveren. Had de belanghebbende in de berekeningsperiode zijn hoofdverblijf in Nederland, dan zijn er twee tegenbewijsmogelijkheden:
– de belanghebbende maakt aannemelijk dat de auto belanghebbende in Nederland ter beschikking heeft gestaan met ingang van een latere dag dan de dag waarvan de fiscus is uitgegaan; of
– de belanghebbende maakt aannemelijk dat de auto hem in een of meer tussenliggende tijdvakken niet in Nederland ter beschikking heeft gestaan. Daarbij dient men onder ‘in Nederland ter beschikking staan’ te verstaan ‘in Nederland feitelijk en niet geheel voorbijgaand ter beschikking staan’.

In dit geval is de rechtbank van mening dat de automobilist niet in die bewijslast is geslaagd. Het feit dat de automobilist over een auto met Nederlands kenteken beschikte en daarmee verkeersovertredingen heeft begaan en dat de auto in het buitenland APK gekeurd is, is niet voldoende. Wel wordt de boete verminderd.

Bron: Rb. Zeeland-West-Brabant 11-07-2019