Jan van Nassaustraat 21, 2596 BL Den Haag
Ma – Vr 8:30 – 17:30
post@driessenaccountancy.nl

Vanaf 1 april geen bijzonder uitstel van betaling meer

Ondernemers met betalingsproblemen door de coronacrisis kunnen vanaf 1 april geen bijzonder uitstel van betaling meer aanvragen. Vanaf dat moment moet weer aan alle nieuwe betalingsverplichtingen worden voldaan.

De Belastingdienst attendeert ondernemers er op dat zij voor wat betreft onderstaande tijdvakken niet alleen op tijd aangifte moet doen, maar ook weer op tijd moet betalen:

3e vierwekenperiode van 2022
maart 2022
1e kwartaal van 2022

Het bedrag van een aangifte over de derde vierwekenperiode van 2022 moet uiterlijk 27 april 2022 op de rekening van de Belastingdienst staan. Het bedrag van een aangifte over maart 2022 en het bedrag van een aangifte over het eerste kwartaal van 2022 moeten uiterlijk 30 april 2022 op de rekening van de Belastingdienst staan.

Ter illustratie een voorbeeld van een belastingaanslag waarvan de uiterste betaaldatum op of na 1 april 2022 ligt:
Wie op 12 maart 2022 een aanslag inkomstenbelasting over 2020 ontvangt, moet die betalen. De uiterste betaaldatum van een aanslag inkomstenbelasting is zes weken later, in dit geval 23 april 2022. Voor deze aanslag geldt het bijzonder uitstel daarom niet.

Voor ondernemers die nu gebruik maken van het bijzonder uitstel van betaling geldt het volgende:

Vanaf 1 april 2022 moet men weer voldoen aan alle nieuwe betalingsverplichtingen.
Op 1 oktober 2022 start het afbetalen van de belastingschuld die tot en met 1 april 2022 is opgebouwd voor de belastingen waarvoor bijzonder uitstel is gekregen. De ondernemer krijgt hiervoor een betalingsregeling van 60 maanden.

De Belastingdienst stuurt vanaf begin april een brief met een overzicht van de totale belastingschuld op 31 januari 2022. In het overzicht geeft de Belastingdienst ook aan voor welke openstaande belastingaanslagen bijzonder uitstel van betaling is gekregen en die een betalingsregeling van 60 maanden krijgen.

Bron: Belastingdienst 30-03-2022

Inspecteur moet aantonen dat om uitstel is gevraagd

De inspecteur moet een definitieve aanslag IB/PVV binnen drie jaar, na het einde van jaar waarover aangifte moet worden gedaan, opleggen. Deze termijn wordt verlengd met de termijn van gevraagd en verleend uitstel. Bij verleend uitstel moet de inspecteur wel kunnen aantonen dat het uitstel op verzoek is verleend.

Nadat een vrouw is uitgenodigd om de aangifte IB/PVV 2014 in te dienen, vraagt zij uitstel tot 1 september 2015. De Belastingdienst heeft dit verzoek ingewilligd. Op 21 oktober 2015 heeft de vrouw haar aangifte IB/PVV 2014 ingediend. Ook voor de aangifte 2015 verleende de inspecteur uitstel. De vrouw moest uiterlijk 1 september 2016 haar aangifte 2015 indienen. Bij het opleggen van de definitieve aanslagen 2014 en 2015 is de inspecteur afgeweken van de aangiften. Hij heeft de betaalde hypotheekrente niet in aftrek toegestaan. Bij Rechtbank Zeeland-West-Brabant is het de vraag of de aanslagen IB/PVV 2014 en 2015 niet te laat zijn opgelegd en of deze wel op de juiste wijze bekend zijn gemaakt.
Vaststaat dat voor het jaar 2014 op verzoek van de vrouw uitstel voor het indienen van de aangifte is verleend. Daardoor verloopt de aanslagtermijn op 30 april 2018. De aanslag is gedagtekend 16 april 2018. De vrouw betwist de tijdige ontvangst van de aanslag. De inspecteur moet dan volgens de rechtbank bewijzen dat de aanslag tijdig is verzonden of bekendgemaakt. Daarin is de inspecteur niet geslaagd. De rechtbank oordeelt dat de aanslag IB/PVV 2014 moet worden vernietigd.
Voor 2015 bestrijdt de vrouw dat zij om uitstel heeft verzocht. De inspecteur moet daarom aantonen dat de vrouw om uitstel heeft gevraagd. Omdat hij dat niet kan, is de termijn om de definitieve aanslag op te leggen op 31 december 2018 verlopen. De aanslag is op 29 maart 2019 opgelegd. Dat is te laat. Daarom moet de aanslag 2015 ook worden vernietigd.

Bron: Rb. Zeeland-West-Brabant 18-03-2022 (gepubl. 24-03-2022)

Alleen feitelijk eigen gebruik recreatiewoning btw belast

Een eigenaar van een recreatiewoning kan met een derde een beheer- en verhuurovereenkomst sluiten. Deze overeenkomst beperkt het eigen gebruik van de woning door de eigenaar. Vanwege die beperking tellen de perioden van leegstand niet mee als perioden van belast eigen gebruik van de woning voor de btw.

In 2010 wordt een man eigenaar van een recreatiewoning. Hij bestemt de woning geheel voor bedrijfsdoeleinden en brengt de in rekening gebrachte omzetbelasting op de recreatiewoning volledig in aftrek. Om de woning aan derden te verhuren is de eigenaar een beheer- en verhuurovereenkomst aangegaan met een bv. De eigenaar en de bv zijn onder meer overeengekomen dat hij minimaal 13 maanden van tevoren bij de bv aangeeft wanneer hij de woning zelf wil gebruiken. In 2013 is de woning gedurende 103 dagen verhuurd en 73 dagen privé gebruikt, de resterende tijd stond de woning leeg. De inspecteur legt voor het privégebruik een naheffingsaanslag omzetbelasting op.
Bij de Hoge Raad is in geschil of de perioden van leegstand van de woning ook worden geacht voor privédoeleinden te zijn geweest. Daarnaast is in geschil of het hoge of het lage tarief van toepassing is op het privégebruik van de vakantiewoning.
De Hoge Raad oordeelt dat de beheer- en verhuurovereenkomst het gebruik van de woning door de eigenaar beperkt. Daarom zijn alleen de nachten waarin de eigenaar de woning daadwerkelijk privé heeft gebruikt van belang. Niet ook de nachten van leegstand. Dit betekent dat alleen de nachten waarin de eigenaar de woning zelf privé heeft gebruikt moeten worden afgezet tegen alle nachten van het jaar. Verder oordeelt de Hoge Raad dat niet het lage tarief voor het verstrekken van logies van toepassing is, maar het algemene tarief van 21%.

Bron: Hoge Raad 25-03-2022

Gewijzigd wetsvoorstel excessief lenen naar Tweede Kamer

De staatssecretaris heeft het gewijzigde wetsvoorstel inzake excessief lenen van de eigen bv naar de Tweede Kamer gestuurd. Zoals is aangekondigd in het coalitieakkoord is het maximumbedrag voor de schuld van de ab-houder aan de bv verhoogd naar € 700.000.

Vanaf 1 januari 2023 moeten ab-houders die meer dan € 700.000 van hun eigen bv lenen inkomstenbelasting in box 2 betalen. De mogelijkheid om privé via leningen over box 2-vermogen te beschikken zonder daarover direct belasting te betalen wordt met dit wetsvoorstel beperkt.
Een eerdere versie van het wetsvoorstel is in 2020 naar de Tweede Kamer gestuurd. Op 1 oktober 2021 is verzocht de behandeling het wetsvoorstel aan te houden in verband met de formatie.

Bron: MvF 24-03-2022

Tariefsaanpassing voor hypotheekrenteaftrek, niet voor EWF

De aftrek van de hypotheekrente wordt getroffen door de zogeheten tariefsaanpassing maar het eigenwoningforfait niet. Dat is in de ogen van Rechtbank Den Haag geen (verboden) schending van het gelijkheidsbeginsel.

Als een belastingplichtige in zijn aangifte IB/PVV grondslagverminderende posten (gvp’s) opvoert, vindt een verhoging plaats van belastbare inkomen uit werk en woning. Voor het jaar 2022 bedraagt deze verhoging in principe 9,5% x (belastbare box 1-inkomen zonder aftrek van de gvp’s -/- € 69.398). De verhoging is echter maximaal 9,5% van de gvp’s. Deze maatregel heeft als effect dat de gvp’s effectief aftrekbaar zijn tegen een tarief van maximaal 40% in plaats van 49,5%. Daarom noemt men deze maatregel ook wel de tariefsaanpassing. De aftrekbare kosten eigen woning – in de praktijk komt dat vaak neer op de hypotheekrenteaftrek – behoren ook tot de gvp’s. De tariefsaanpassing heeft echter geen gevolgen voor het eigenwoningforfait (EWF). Een eigenaar van een eigen woning is het daarmee oneens. Hoewel de aanslagen IB/PVV over de jaren 2014 tot en met 2019 conform zijn aangiftes en de wettelijke bepalingen zijn opgelegd, start hij een beroepsprocedure.
De rechtbank stelt ten eerste dat de belastingrechter in beginsel de innerlijke waarde of de billijkheid van de wet niet mag toetsen. Toetsen aan het Europeesrechtelijke gelijkheidsbeginsel kan wel. Maar de rechtbank constateert dat in deze zaak geen sprake is van een ongelijke behandeling van gelijke gevallen of van een gelijke behandeling van ongelijke gevallen. Het tariefverschil tussen het eigenwoningforfait en de hypotheekrente na het toepassen van de tariefsaanpassing zit hem in het feit dat het hier om twee afzonderlijke regelingen gaat. Daarnaast kan een onderscheid in gelijke gevallen zijn toegestaan als dat een legitiem belang dient. De wetgever heeft het eigenwoningforfait buiten de tariefsaanpassing gelaten om zo het aflossen van resterende eigenwoningschulden te stimuleren. Dat is een legitiem belang. De tariefsaanpassing is dus geen verboden vorm van discriminatie.

Bron: Rb. Den Haag 25-01-2022 (gepubl. 23-03-2022)

Geen verzekeringsplicht dankzij grote vrijheid in werk

Een arbeidskracht die zeer vrij is in het uitoefenen van zijn werkzaamheden, is vermoedelijk niet verplicht verzekerd voor de werknemersverzekeringen.

Een vrouw heeft een klein administratiekantoor gehad. In dat kader verricht zij werkzaamheden voor verschillende ondernemers. Een van deze ondernemers is een VOF die op 22 februari 2001 tot stand is gekomen. De vennoten zijn de echtgenoot van de vrouw en zijn neef. De VOF is actief op verschillende gebieden waaronder de verkoop van watersportartikelen, de handel in voertuigen maar ook wortelteelt. In 2013 gaat de vrouw fulltime in de kraamzorg werken. Vanaf dat moment neemt alleen de VOF nog administratieve werkzaamheden van haar af. In het begin is geen overeenkomst opgesteld met betrekking tot de werkzaamheden van de vrouw. In onderling overleg komen de partijen echter tot de conclusie dat de vrouw recht heeft op een vergoeding. Een assistent plaatst de vrouw in 2013 op de loonlijst. De vrouw krijgt daarom als zodanig uitbetaald.
De VOF vraagt op 6 september 2019 een beschikking aan dat de vrouw niet verzekeringsplichtig is voor de werknemersverzekeringen. In het kader van dat verzoek stellen de VOF en de vrouw in september 2019 een document op met de titel ‘arbeidsovereenkomst van onbepaalde tijd’. Volgens dit document, dat de partijen ondertekenen, is de vrouw per 1 januari 2013 in dienst getreden bij de VOF. De Belastingdienst beslist in een beschikking dat de vrouw per 1 januari 2013 wel verzekerd is voor de werknemersverzekeringen van de WW, Wet WIA en ZW. Vervolgens start de VOF een bezwaarprocedure. Bovendien ondertekenen de VOF en de vrouw in juli 2020 een nieuw document met de titel ‘overeenkomst van opdracht’. De fiscus weigert echter de beschikking aan te passen.
Wanneer de VOF in beroep gaat, stelt de rechtbank vast dat hier geen sprake is van een dienstbetrekking. Bij dit oordeel heeft de rechtbank weinig waarde gehecht aan de overeenkomsten, aangezien die elkaar tegenspreken. Bovendien zijn die twee documenten opgesteld omdat de fiscus om overeenkomsten heeft gevraagd. Een ander relevant punt is het ontbreken van de gezagsverhouding. Tussen de vrouw en de vennoten bestaat een persoonlijke band. Daarnaast geniet de vrouw grote vrijheid in het bepalen van haar werktijden en werkplek. Van huisregels of een verlofregeling is in dit geval geen sprake. De vennoten zijn zelf niet administratief onderlegd en geven dan ook geen instructies. Nu geen sprake is van een dienstbetrekking, is evenmin sprake van verzekeringsplicht.

Bron: Rb. Noord-Holland 22-02-2022 (gepubl. 11-03-2022)

Verzuimboete voor bv redt dga niet van strafvervolging

In principe is een dga strafrechtelijk te vervolgen voor dezelfde strafbare feiten waarvoor zijn bv een verzuimboete heeft gekregen, zo blijkt uit een arrest van de Hoge Raad.

Het Openbaar Ministerie (OM) heeft strafvervolging ingesteld tegen de bestuurder en enig aandeelhouder van een bv. Het OM beschuldigt de dga ervan dat hij zijn bv de opdracht heeft gegeven om haar aangifte omzetbelasting over het eerste kwartaal 2015 niet (op tijd) in te dienen. Het gevolg is dat te weinig omzetbelasting is betaald. De dga werpt tegen dat de fiscus hem al verzuimboetes heeft opgelegd. Op grond van het zogeheten una via-beginsel is iemand niet meer dan één keer te bestraffen voor hetzelfde strafbare feit. Daarom mag het OM hem niet vervolgen, aldus de man. Hof Den Bosch gaat mee in het standpunt van de man en verklaart het OM niet-ontvankelijk.
De Hoge Raad vernietigt echter de hofuitspraak. Het hof heeft namelijk miskend dat de dga en zijn bv verschillende personen zijn. Zowel een natuurlijke persoon als een rechtspersoon kan een strafbaar feit plegen. De enkele omstandigheid dat de verdachte bestuurder en enig aandeelhouder was van de bv, verandert de beoordeling van ontvankelijkheid van OM in vervolging niet. Het is wel zo dat de rechter zo’n omstandigheid kan betrekken bij de straftoemeting.
Ten slotte merkt de Hoge Raad het volgende op. De aard en ernst van de feiten waarop een verzuimboete staat en feiten die grond zijn voor strafvervolging verschillen sterk van elkaar. Daarom is strafvervolging alleen mogelijk als sprake is van opzet, terwijl dat niet is vereist voor het opleggen van een verzuimboete. Daarnaast verschillen de straffen sterk. De verzuimen van de bv en het strafbare feit dat de dga ten laste is gelegd zijn daarom niet dezelfde strafbare feiten. Al met al voldoende redenen voor de Hoge Raad om de zaak terug te verwijzen naar Hof Den Bosch.

Bron: Hoge Raad 15-03-2022

Volgens Van Rij is er een wettelijke basis voor eHerkenning

Onlangs oordeelde Rechtbank Gelderland dat er geen wettelijke basis is om een inhoudingsplichtige te verplichten zijn aangiften loonheffing met eHerkenning bij de Belastingdienst in te dienen. Staatssecretaris Van Rij laat weten dat die wettelijke basis voor het gebruik van eHerkenning er volgens het kabinet wel is.

Onlangs vernietigde Rechtbank Gelderland (zie: Toegang aangifteportaal Belastingdienst moet gratis zijn) de naheffingsaanslag loonheffing van een bv omdat er naar de mening van de rechtbank geen wettelijke basis is die een inhoudingsplichtige verplicht om zijn aangiften loonheffing met eHerkenning bij de Belastingdienst in te dienen.
Het kabinet is een andere mening toegedaan. Voor het gebruik van eHerkenning bestaat een wettelijke basis. Als het aan het kabinet ligt, wordt de wettelijke basis van eHerkenning verder verankerd in de Wet digitale overheid (Wdo).
De staatssecretaris gaat tegen de uitspraak van Rechtbank Gelderland niet in beroep. De zaak ging over de vraag of aan belanghebbende terecht een naheffingsaanslag loonbelasting opgelegd is. De rechtbank heeft geoordeeld dat dit niet het geval is. Inmiddels is ook het vaktechnische oordeel dat belanghebbende over het in geschil zijnde tijdvak geen loonheffing verschuldigd was. De overwegingen waarop de rechtbank haar uitspraak baseert deelt de staatssecretaris niet, omdat hij van mening is dat er wel een toereikende wettelijke basis is voor het gebruik van eHerkenning bij de Belastingdienst. Tegen enkel de overwegingen van de rechtbank kan de staatssecretaris niet in hoger beroep gaan. Daarom betekent deze uitspraak niet dat de gronden waarop de beslissing berust – het ontbreken van een wettelijke basis voor eHerkenning – automatisch ‘recht’ worden in andere zaken. Om dit toe te lichten zal de staatssecretaris een naschrift laten publiceren op de website van de Belastingdienst.
De aangiften vennootschapsbelasting, loonbelasting en omzetbelasting moeten verplicht digitaal gedaan worden. Als de belastingplichtige, inhoudingsplichtige of ondernemer deze zelf via Mijn Belastingdienst Zakelijk wil doen, moet hij voor het inloggen op het portaal gebruik maken van eHerkenning. eHerkenning (niveau 3) is het enige inlogmiddel dat voldoet aan de Europese eisen die voor het beveiligingsniveau gelden. Ook voor de digitale communicatie met het UWV geldt dat eHerkenning het enige veilige en betrouwbare inlogmiddel is dat voldoet aan de eisen vanuit de AVG, de eIDAS-verordening en voldoende bescherming van persoonsgegevens voor ondernemers biedt. Het UWV biedt daarnaast de mogelijkheid voor een alternatieve wijze van communicatie, namelijk op papier of telefonisch.
Er wordt gekeken naar aan een ander, publiek, inlogmiddel. Dit is echter op dit moment niet beschikbaar. Het enige alternatief zou daarom zijn om het weer mogelijk te maken om ook voor de vennootschapsbelasting, loonbelasting en omzetbelasting op papier aangifte te doen. Dit alternatief is niet uitvoerbaar en vindt het kabinet onwenselijk.

Bron: MvF 16-03-2022

Naam ontvanger van periodieke gift moet op kwitantie staan

Een kwitantie voor de ontvangst van een contante gift moet in principe de naam van de ontvanger van het bedrag vermelden. Anders telt het niet als bewijs dat een periodieke schenking heeft plaatsgevonden.

Een man heeft in zijn aangifte IB/PVV 2014 € 1.500 aan periodieke giften en € 900 aan andere giften afgetrokken. De Belastingdienst weigert de aftrek van deze bedragen. De man begint daarop een beroepsprocedure. Voor Rechtbank Noord-Nederland beweert hij het bedrag van € 1.500 eerst te hebben geleend van een neef. Daarna zou hij dat bedrag op 27 maart 2014 contant hebben geschonken aan een stichting. De niet-aftrekbaarheid van contante giften is namelijk pas op 1 januari 2021 ingevoerd.
De man overlegt een kwitantie om zijn stelling te onderbouwen. Maar deze kwitantie vermeldt alleen een stempel van de stichting met daardoorheen een handtekening. De naam van de persoon die het bedrag in ontvangst heeft genomen, staat nergens vermeld. De rechtbank ziet daarom in de kwitantie te weinig bewijs dat de man de gift heeft gedaan. De man maakt ook niet aannemelijk dat hij geld van zijn neef heeft geleend. Volgens de rechtbank heeft de inspecteur de aftrek van deze gift terecht geweigerd.
Volgens de man bestaat het bedrag van de andere giften uit een vrijwilligersvergoeding waarvan hij heeft afgezien. De rechtbank betwijfelt echter of de stichting zo’n vergoeding heeft kunnen betalen. Haar banksaldo eind 2014 bedraagt namelijk slechts € 685,24. In de rest van 2014 is het saldo vaak lager en nooit veel hoger geweest. De man maakt niet aannemelijk dat de stichting in 2014 meer financiële middelen had. Daarnaast hebben minimaal twintig vrijwilligers in 2014 voor de stichting gewerkt. Een groot aantal van deze vrijwilligers heeft eveneens een vrijwilligersvergoeding ontvangen. Daarom vindt de rechtbank het onwaarschijnlijk dat de stichting een vrijwilligersvergoeding van € 900 heeft kunnen betalen aan de man. En dus is de gift van € 900 ook niet aftrekbaar.

Bron: Rb. Noord-Nederland 02-03-2022 (gepubl. 10-03-2022)

Rechter weigert laat stuk met nieuwe gronden

Wie tijdens een beroepsprocedure te laat is met het indienen van een document met nieuwe beroepsgronden, riskeert dat de belastingrechter dat stuk buiten beschouwing laat.

De eigenaar van een onroerende zaak gaat in bezwaar tegen aanslagen rioolrecht en afvalstoffenheffing. Nadat de gemeente zijn bezwaarschriften afwijst, begint de man een beroepsprocedure. Op de tiende dag vóór de zitting dient hij per e-mail een nader stuk in. Eigenlijk is het stuk daarmee een dag te laat ingediend. Partijen mogen namelijk in principe relevante stukken tot tien dagen voor de zitting indienen. Rechtbank Noord-Nederland besluit het stuk tardief te verklaren en buiten beschouwing te laten. Dat doet de rechtbank ten eerste omdat de gemeente verklaart niet direct te kunnen reageren op de gronden die in het stuk zijn opgenomen. Daarnaast bevat het nader ingediende stuk (uitsluitend) nieuwe beroepsgronden. De man heeft deze gronden in de bezwaarfase niet aangevoerd.
Vervolgens stelt de man dat de gemeente het inzagerecht heeft geschonden. Maar de gemeente wijst erop dat de gemachtigde van de man niet voor inzage is gekomen. Was hij wel gekomen, dan hadden de stukken voor hem klaargelegen. De man betwist dat niet, zodat de rechtbank constateert dat het inzagerecht niet is geschonden. De rechtbank verklaart de beroepen van de man daarom ongegrond.

Bron: Rb. Noord-Nederland 04-03-2022