Jan van Nassaustraat 21, 2596 BL Den Haag
Ma – Vr 8:30 – 17:30
post@driessenaccountancy.nl

Erfbelasting is buitensporige en individuele last

Een vrouw is tot enig erfgename benoemd door haar vader, met wie ze geen contact meer had. De executeur-testamentair verduistert na het overlijden van de vader het geld uit de nalatenschap. Omdat de vrouw daardoor niets zal ontvangen, leeft van een uitkering en geen vermogen heeft is de aanslag erfbelasting een buitensporige en individuele last.

In 2017 overlijdt een man. Hij heeft zijn dochter tot enige erfgename benoemd. De zoon van zijn vooroverleden partner is benoemd tot executeur-testamentair. Deze heeft het geld uit de nalatenschap vergokt en is op verzoek van de dochter failliet verklaard. Het is vrijwel zeker dat de dochter niets uit de nalatenschap van haar vader zal ontvangen. De dochter is vanaf 2001 voor haar levensonderhoud afhankelijk van een bijstandsuitkering en heeft geen vermogen.
Bij Hof Den Haag stelt de dochter dat in haar situatie de aanslag erfbelasting van € 40.000 een buitensporige en individuele last vormt. Belastingheffing is volgens vaste rechtspraak van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens te beschouwen als regulering van eigendom in de zin van art. 1 EP. Elke inbreuk op het ongestoorde genot van eigendom moet een legitiem doel in het algemeen nastreven. Een inbreuk op dit ongestoorde genot is in uitzonderlijke gevallen toegestaan. Er moet een redelijke mate van evenredigheid bestaan tussen de gebruikte middelen en het nagestreefde doel. Van een dergelijke verhouding is geen sprake meer als de betrokken persoon wordt getroffen door een individuele en buitensporige last. Die individuele en buitensporige moet zich voor de betrokken persoon sterker laten voelen dan in het algemeen.
De dochter is voor haar levensonderhoud afhankelijk van een uitkering en beschikt niet over enig vermogen. Het hof verwacht niet dat de dochter ooit nog een cent uit de erfenis zal zien door het frauduleuze handelen van de executeur-testamentair en het faillissement. Onder die omstandigheden is het hof van oordeel dat de dochter door een aanslag van € 40.144 in ernstige mate wordt getroffen. Er is sprake van een individuele en buitensporige last. De last laat zich bij de vrouw aanzienlijk sterker voelen dan in het algemeen. Normaal is bij nalatenschappen geen sprake van een situatie waarin een erfgenaam geen geld uit de nalatenschap ontvangt. Het hof vermindert de aanslag erfbelasting naar een verkrijging van nihil.

Bron: Hof Den Haag 25-05-2022 (gepubl. 02-06-2022)

Ex-firmant blijft aansprakelijk voor belastingschulden VOF

Na uittreden van een firmant uit een VOF blijft hij aansprakelijk voor de belastingschulden die zijn ontstaan in de periode waarin hij firmant is geweest. Voor de aansprakelijkstelling voor de bijkomende kosten op de belastingaanslag moet de ontvanger aantonen dat de voormalig firmant iets valt te verwijten.

Een firmant in een VOF laat zich in oktober 2016 met terugwerkende kracht naar 31 mei 2016 als vennoot uitschrijven uit het Handelsregister. De Belastingdienst heeft aan de VOF een naheffingsaanslag omzetbelasting over het eerste kwartaal van 2016 opgelegd. De vof heeft deze naheffingsaanslag evenals de bijbehorende bedragen (invorderingskosten, invorderingsrente en heffingsrente) niet betaald. Op 19 juli 2018 heeft de Belastingdienst de voormalige firmant als bestuurder hiervoor aansprakelijk gesteld. Hof Den Haag heeft geoordeeld dat de firmant terecht aansprakelijk is gesteld. De firmant is niet geslaagd in het bewijs dat het niet aan hem is te wijten dat de belasting en bijkomende kosten niet zijn voldaan.

De Hoge Raad is van mening dat de voormalige firmant terecht als bestuurder aansprakelijk is gesteld. Ook nadat hij is opgehouden bestuurder van het lichaam te zijn kan de Belastingdienst de voormalige firmant aanspreken. De firmant blijft zelfs aansprakelijk als de firma is beëindigd. Dat geldt ook als de voormalige bestuurder na de ontbinding wordt belast met de vereffening van het vermogen van het lichaam en de Belastingdienst hem daardoor kan aanspreken.

De Hoge Raad vernietigt toch de hofuitspraak. Voor de bijkomende bedragen hoeft de voormalige firmant niet te bewijzen dat hem niets valt te verwijten. Voor aansprakelijkstelling voor de bijkomende kosten moet de ontvanger bewijzen dat het belopen van die kosten te wijten is aan de voormalige firmant. Het hof heeft deze bewijsregel miskend.

Bron: HR 27-05-2022

Toch LKV oudere werknemer vanwege softwarefout

Hof Arnhem-Leeuwarden heeft in twee uitspraken het loonkostenvoordeel oudere werknemer voor het jaar 2018 toegekend, omdat door een fout in de salarissoftware niet aan alle vereisten was voldaan.

In 2018 is ter vervanging van de premiekorting in de loonbelasting de Wet tegemoetkoming loondomein (Wtl) ingegaan. De premiekorting is daarmee vervangen door het loonkostenvoordeel. Op basis van de overgangsregeling kan de premiekorting uit de jaren voor 2018 worden voortgezet als (a) daar om wordt verzocht door de werkgever die (b) in de aangifte over het laatste aangiftetijdvak van 2017 de premiekorting heeft toegepast en (c) in die loonaangifte de indicatie voor de premiekorting heeft aangegeven. De werkgever moest daarvoor uiterlijk op 1 mei 2018 een correctiebericht voor de loonheffingen indienen, waarin de hiervoor bedoelde aangifte alsnog met de indicatie voor premiekorting werd aangevuld.
In beide zaken was sprake van een oudere werknemer die in 2017 in dienst was getreden en die voorheen een uitkering kreeg waardoor er voor de werkgever recht bestond op de premiekorting oudere werknemer. Door het UWV werden doelgroepverklaringen verstrekt. In beide gevallen werd middels salarissoftware voor 1 mei 2018 een correctiebericht ingediend waarin de aangiften over het aangiftetijdvak december 2017 werden aangevuld door op de bedragen van die aangiften alsnog de betreffende premiekorting op grond van de Wfsv in mindering te brengen. Na indiening bleek dat in de aangifte over het tijdvak december 2017 wel het collectieve deel van de premiekorting was aangegeven maar niet het nominatieve deel voor de premiekorting. Een en ander kwam aan het licht toen het verzoek om loonkostenvoordeel oudere werknemer voor 2018 werd afgewezen. Uiteindelijk belanden de zaken voor Hof Arnhem-Leeuwarden.
Volgens het hof staat in beide gevallen vast dat is voldaan aan de vereisten (a) en (b). In één van de zaken heeft de softwareleverancier verklaard dat om softwaretechnische redenen geen nominatief deel is ingezonden bij de digitale aangifte. Het hof oordeelt dat in beide zaken onvoldoende recht wordt gedaan aan de intenties van de wetgever als wordt aanvaard dat toepassing van het overgangsrecht wordt uitgesloten in het geval waarin aan de voorwaarde van de overgangsregeling niet (tijdig) is voldaan uitsluitend ten gevolge van een (software)fout waarvan de werkgevers op 1 mei 2018 niet op de hoogte waren, waarvan zij op die datum ook redelijkerwijs niet op de hoogte hoefden te zijn en waarvan hun ook overigens geen verwijt kan worden gemaakt. Een redelijke toepassing van het overgangsrecht brengt met zich mee dat dat overgangsrecht toch van toepassing is, mits de werkgever desgevraagd kan aantonen dat aan alle overige voorwaarden daarvoor is voldaan. Het loonkostenvoordeel oudere werknemer 2018 wordt in beide gevallen toegekend.

Bron: Hof Arnhem-Leeuwarden 17-05-2022 (gepubl. 27-05-2022)

Niet-erkend kind erfrechtelijk gelijk aan biologisch kind

De erfbelasting kent een eigen definitie van het begrip kind. Voor de erfbelasting hoeft daarom geen sprake te zijn van een erkend kind. Een erfrechtelijke verkrijging door een biologisch, maar niet-erkend kind valt ook onder het lage tarief erfbelasting en het kind heeft recht op de kindvrijstelling.

Een man is geboren uit een kortstondige relatie tussen zijn moeder en zijn biologische vader. De zoon is door zijn biologische vader niet als kind erkend, toch is er wel veelvuldig contact en is er sprake van ‘family life’. De moeder van de man heeft vervolgens een relatie gekregen met een andere man. Die andere man heeft in 2001 de zoon wel erkend als eigen kind.
In 2017 is de biologische vader overleden met benoeming van zijn zoon tot erfgenaam. Op de verkrijging van € 503.932 is het hoge tarief (30%-40%) en vrijstelling voor derden toegepast door de Belastingdienst. De zoon is het hier niet mee eens en wil het lage tarief (10-20%) en de kindvrijstelling voor de verkrijging hebben. De zoon is niet succesvol in zijn bezwaar en ook het beroep bij de rechtbank wordt afgewezen.
Vaststaat dat er in civielrechtelijke zin geen familierechtelijke relatie bestaat tussen de biologische vader en zijn zoon. Volgens het Burgerlijk Wetboek is de biologische vader niet de juridische vader van de zoon. Het begrip ‘kind’ kent voor toepassing van de belastingwet echter een eigen definitie. In de fiscale wettekst is niet aangesloten bij de ‘familierechtelijke betrekking’, maar bij het begrip ‘bloedverwant’. Volgens het Burgerlijk Wetboek wordt de graad van bloedverwantschap bepaald door het getal der geboorten, die de bloedverwantschap hebben veroorzaakt. Een biologisch kind is een bloedverwant in de eerste graad van zijn biologische ouder. Het hof oordeelt dat het begrip ‘afstammeling’, zoals genoemd in de belastingwet, niet is gedefinieerd. Volgens het hof hoeft geen sprake te zijn van een juridische, familierechtelijke betrekking. Voor zijn oordeel verwijst het hof ook naar het arrest van de Hoge Raad van 15 oktober 2010. In dat arrest heeft de Hoge Raad geoordeeld dat volgens spraakgebruik onder het begrip ‘afstammelingen’ slechts bloedverwanten in rechte neergaande lijn kunnen worden begrepen. Het hof concludeert dat de zoon voor de erfbelasting als kind van de biologische vader heeft te gelden. Hij kan om die reden het lage tarief erfbelasting en de kindvrijstelling voor de erfbelasting toepassen.

Bron: Hof Arnhem-Leeuwarden 17-05-2022 (gepubl. 25-05-2022)

Betere deal voor verkoper na verbreken koop? Lagere boete!

Als een potentiële koper in een laat stadium van het proces afziet van het kopen van een woning, kan het zijn dat hij een boete moet betalen aan de verkoper. Verkoopt de verkoper niet veel later dezelfde woning tegen een hogere prijs? Dan is dat aanleiding om de boete te matigen.

Twee partijen sluiten een overeenkomst voor de koop van een woning. De koper zal € 267.500 betalen voor deze woning. Alleen na een voorafgaande ingebrekestelling is ontbinding van deze overeenkomst op grond van tekortkoming mogelijk. Bij zo’n ontbinding is de nalatige partij verplicht de wederpartij een boete van 10% van de koopsom te betalen. De verkoper stelt de koper op 1 juni 2021 in gebreke. Op de afgesproken datum heeft de koper namelijk niet de koopsom voldaan en evenmin de woning in eigendom genomen. De verkoper vordert op 22 juni 2021 ontbinding van de koopovereenkomst. Daarbij eist hij een boete van € 26.750 van de wederpartij. Maar deze verzoekt bij Rechtbank Rotterdam om matiging van de boete.
De rechtbank meent dat de desbetreffende omstandigheden genoeg reden geven om de boete te matigen. Een belangrijke reden is dat de verkoper in oktober 2021 de woning aan een ander heeft verkocht. Bij deze transactie was de verkoopprijs € 321.000. de verkoper weet daarom niet te verklaren of hij daadwerkelijk schade heeft geleden door het handelen van de potentiële koper. Een andere omstandigheid is dat de potentiële koper een particulier met meerdere schuldeisers is. In deze situatie acht de rechtbank een boete van 1% (€ 2.675) meer gepast.

Bron: Rb. Rotterdam 06-04-2022 (gepubl. 17-05-2022)

Zonder eigendom woning geen renteaftrek bij scheiding

Ook bij toepassing van de eigenwoningregeling bij echtscheiding geldt dat de hypotheekrente alleen aftrekbaar is bij eigendom van de woning.

Een echtpaar is tot 21 november 2014 buiten iedere gemeenschap van goederen gehuwd. De echtelijke woning is van de vrouw. In 2013 dient de man een verzoek tot echtscheiding in. Per 1 december 2013 heeft de man zich op het adres van de echtelijke woning uitgeschreven. De vrouw is in de voormalige echtelijke woning blijven wonen. Op de woning rust een hypothecaire geldlening, waarvoor beiden hoofdelijk aansprakelijk zijn. De man heeft in 2013 de volledige rente betaald. De Belastingdienst is het niet eens met de aftrek van de rente bij de man.
Het hof heeft geoordeeld dat de volledige rente bij de man aftrekbaar is. De helft op grond van de scheidingsregeling eigen woning en de andere helft als alimentatie in natura. De staatssecretaris is het daar niet mee eens en gaat in cassatie.
Om de echtscheidingsregeling te kunnen toepassen moet volgens de Hoge Raad de woning zijn van degene die de rente betaalt. Dat is hier niet het geval. De rente is daarom niet aftrekbaar volgens de scheidingsregeling. De Hoge Raad verwijst de zaak naar Hof Arnhem-Leeuwarden voor een onderzoek of de man economisch (mede)eigenaar van de woning is geweest in 2013, zodat de rente voor de man toch in aftrek kan komen. Is de rente niet aftrekbaar als rente eigenwoningschuld, dan moet het hof onderzoeken of de rente als betaalde alimentatie in natura in aftrek kan komen.

Bron: HR 27-05-2022

Ook onbehandelde boete telt mee voor matiging

Een belastingplichtige gaat in beroep tegen verschillende opgelegde vergrijpboetes. De belastingrechter verklaart een van zijn beroepen niet-ontvankelijk. Dan kan de desbetreffende boete echter nog wel meetellen bij de toets of het totale boetebedrag redelijk is.

Een vrouw verricht namens het bedrijf van haar echtgenoot en haar eigen bedrijf managementwerkzaamheden voor verschillende derde vennootschappen. Zij vermeldt haar privébankrekeningnummer op de facturen die zij naar de afnemers stuurt. De vrouw stelt dat de betalingen van de afnemers op haar bankrekening feitelijk toekomen aan de bedrijven. Deze bedragen zouden lopen via haar rekening-courantschuld. Maar de inspecteur meent dat de gelden definitief zijn onttrokken aan het ondernemingsvermogen. Mede daarom corrigeert hij het inkomen van de vrouw en legt haar navorderingsaanslagen en vergrijpboetes op. Vervolgens tekent de vrouw beroep aan tegen deze aanslagen en boetes.
Het bezwaar tegen het belastingjaar 2015 is te laat ingediend, zo oordeelt Rechtbank Gelderland. Dit bezwaarschrift is daarom terecht niet-ontvankelijk verklaard. Toch wil de rechtbank wel rekening houden met het feit dat de fiscus over 2015 een vergrijpboete van € 50.000 heeft opgelegd. Samen met de boetes over de jaren 2012–2014 komt men dan op een totaal van € 82.230 aan vergrijpboetes. Dat bedrag is volgens de rechtbank onredelijk hoog. Daarnaast speelt een rol dat de redelijke termijn is verstreken. De rechtbank verlaagt daarom de boetes over de jaren 2012 – 2014 zo, dat zij in totaal nog maar € 8.710 bedragen.

Bron: Rb. Gelderland 23-12-2021 (gepubl. 20-05-2022)

Na ontvangst verkoopsom op derdenrekening btw afdragen

Als de verkoper de verkoopsom op een derdenrekening ontvangt en dat bedrag kan verrekenen met zijn schuld, heeft hij die verkoopsom voor de btw ontvangen. En dus moet hij de btw dan afdragen.

Op 9 oktober 2015 sluit een vennootschap een overeenkomst waarmee zij onroerend goed aan een derde verkoopt. Dezelfde vennootschap sluit op 28 oktober 2015 een koopovereenkomst met een andere partij voor de aankoop van onroerend goed. Bij deze garantie moet de vennootschap zich ten behoeve van de verkoper garant stellen. Het vastgoed dat zij zelf heeft verkocht, levert de vennootschap op 4 december 2018 aan de koper. De verkoopsom bedraagt € 912.500 exclusief € 191.625 btw. De koper stort diezelfde dag de koopsom op de derdengeldenrekening van de ingeschakelde notaris. De vennootschap bepaalt dat de gestorte koopsom op de derdengeldenrekening van de notaris moet blijven. Haar motivering is de garantstelling in het kader van de koopovereenkomst van 28 oktober 2015. Op 4 maart 2019 vindt de verrekening plaats van dit gereserveerde bedrag bij de afwikkeling van de koopovereenkomst van 28 oktober 2015.
De vennootschap geeft het btw-bedrag van € 191.625 op in haar aangifte omzetbelasting over het eerste kwartaal 2019. Volgens de inspecteur is de vennootschap daarmee te laat. De Belastingdienst vindt dat de vennootschap de btw in haar aangifte over het vierde kwartaal van 2018 had moeten voldoen. De inspecteur legt de vennootschap vervolgens een naheffingsaanslag en verzuimboete op. Zij begint daarop een beroepsprocedure. Voor Rechtbank Zeeland-West-Brabant draagt de vennootschap de volgende redenering aan. Zolang de verkoopsom op de derdenrekening staat om welke legitieme reden dan ook, heeft zij het geld niet ontvangen. De rechtbank volgt dit standpunt echter niet. De vennootschap heeft het geld op de derdenrekening juist kunnen gebruiken voor de garantstelling omdat zij daarover de beschikkingsmacht heeft gehad. De naheffingsaanslag en verzuimboete zijn terecht opgelegd. Wel heeft de vennootschap recht op een immateriële schadevergoeding vanwege de overschrijding van de redelijke termijn.

Bron: Rb. Zeeland-West-Brabant 09-05-2022 (gepubl. 13-05-2022)

Afpersing door inwoner vindt plaats in winstsfeer

Iemand kan bij een ondernemer inwonen maar feitelijk toch een derde zijn. Als zo’n inwoner met afpersing de ondernemer dwingt om hem geld te laten onttrekken uit de onderneming, vormt dat geen privékwestie.

Een zaak voor Hof Den Bosch ziet op een onderneemster die aangifte doet bij de politie tegen een man die bij haar inwoont. De onderneemster beschuldigt de man onder meer ervan haar administratie te hebben gemanipuleerd. Daardoor hebben haar IB-aangiftes over de jaren 2014 en 2015 omzetten vermeld die lager waren dan de werkelijke omzetten. Het verschil heeft de man in eigen zak gestoken. Daarbij heeft de vrouw op eigen naam rekeningen geopend, waarover de man de feitelijke zeggenschap heeft. Zij heeft dit alles onder dwang gedaan. De man heeft gedreigd tegen de opdrachtgevers van de onderneemster te zeggen dat zij niet integer is als zij niet zou meewerken. Ook heeft de man gedreigd geweld tegen de vrouw te gebruiken. Uiteindelijk wordt de man schuldig bevonden aan mishandeling, bedreiging, afpersing en smaadschrift.
Daarnaast meldt de onderneemster bij de Belastingdienst dat haar aanslagen IB/PVV over de jaren 2014 en 2015 mogelijk op te lage bedragen zijn berekend. Vanwege deze melding vindt bij haar een boekenonderzoek plaats. Naar aanleiding van dit onderzoek corrigeert de inspecteur de omzetten in de jaren 2014 en 2015. De inspecteur meent dat de niet-opgegeven omzet fiscaal valt toe te rekenen aan de vrouw. Volgens hem is het geld in de privésfeer aan de man afgestaan. De onderneemster is het daar niet mee eens en begint een beroepsprocedure.
Zij vindt daarbij steun van het hof. Het hof vindt het aannemelijk dat de man geen affectieve relatie met de vrouw heeft gehad. Hij heeft slechts bij haar ingewoond omdat hij geen onderdak meer had. Het hof gelooft ook dat de man de onderneemster onder dreiging van mishandeling heeft gedwongen bankrekeningen te openen. Zij heeft geen enkele beschikkingsmacht over de gelden die daarop staan. De verzwegen omzet heeft volgens het hof op geen enkele wijze de persoonlijke behoeften van de onderneemster bevredigd. Als slachtoffer van afpersing was het in het belang van haar onderneming om de man gelden te laten onttrekken aan haar onderneming. Dat deze situatie onwenselijk was, maakt dat niet anders.
Nu heeft de onderneemster een zakelijke vordering op de man vanwege zijn onrechtmatige onttrekkingen. Het hof oordeelt dat de onderneemster deze vordering mag afwaarderen. Maar een afwaardering tot nihil gaat te ver. De man heeft namelijk van het onttrokken geld een Ford Mustang en Harley Davidson gekocht. De onderneemster heeft deze geconfisqueerd en vervolgens verkocht voor in totaal € 42.000. Het hof staat daarom geen verdere afwaardering toe dan tot dat bedrag.

Bron: Hof Den Bosch 20-04-2022 (gepubl. 17-05-2022)

HR: geen rechtsherstel als geen massaal bezwaar

Volgens de Hoge Raad hoeft voor aanslagen IB die op 24 december 2021 al definitief vaststonden geen ambtshalve vermindering te worden verleend omdat de onjuistheid van de belastingaanslag voortvloeit uit jurisprudentie die is gewezen nadat de aanslag onherroepelijk is komen vast te staan. In een ander arrest geeft de Hoge Raad aan hoe gehandeld kan worden als men het niet eens is met de verminderingsbeschikking naar aanleiding van het massaal bezwaar.

Een man heeft te laat bezwaar gemaakt tegen de aanslagen IB voor de jaren 2015 tot en met 2018. De inspecteur heeft deze aanslagen vervolgens als verzoeken om ambtshalve vermindering aangemerkt en die verzoeken afgewezen. Hof Den Haag heeft vervolgens geoordeeld dat de box 3-heffing voor alle jaren op stelselniveau in strijd is met het EVRM, maar heeft daar geen gevolgen aan verbonden. Ook vond het hof niet dat de man door de box 3-heffing over deze jaren geconfronteerd is met een individuele en buitensporige last. De man tekent cassatie aan bij de Hoge Raad.
De Hoge Raad heeft in het Kerstarrest geoordeeld dat het systeem van box 3 zoals dat geldt vanaf het jaar 2017 voor degene die door dit stelsel wordt geconfronteerd met een box 3-heffing die hoger is dan het werkelijk behaalde rendement, leidt tot een schending van zijn door art. 1 EP en art. 14 EVRM gewaarborgde rechten, en dat voor die schending rechtsherstel moet worden geboden aan degene die tijdig bezwaar heeft gemaakt tegen de aanslag waarbij die box 3-heffing is vastgesteld.
Volgens de Hoge Raad moet in deze zaak de vraag worden beantwoord of het in het Kerstarrest bedoelde rechtsherstel ook moet worden geboden aan degene die niet tijdig bezwaar heeft gemaakt, maar waarvan het bezwaar is aangemerkt als een verzoek om ambtshalve vermindering.
Aangezien de onjuistheid van de belastingaanslag voortvloeit uit jurisprudentie die is gewezen nadat de aanslag onherroepelijk is komen vast te staan, kunnen belastingplichtigen zonder tijdig gemaakt bezwaar of verzoek om ambtshalve vermindering geen rechtsherstel voor box 3 krijgen. Het cassatie beroep wordt afgewezen.
In een ander arrest heeft de Hoge Raad aangegeven hoe gehandeld moet worden als belastingplichtigen het niet eens zijn met de verminderingen naar aanleiding van de massaal-bezwaarprocedure. Zij kunnen tegen de verminderingsbeslissing geen bezwaar maken en beroep instellen. Wel kunnen zij de inspecteur ambtshalve verzoeken om de aanslagen nog verder te verminderen. Tegen gehele of gedeeltelijke afwijzing van een zo’n verzoek staat wel bezwaar en beroep open. Om te voorkomen dat belastingplichtigen twee procedures moeten doorlopen (de al lopende procedure tegen de individuele en buitensporige last en de nieuwe procedure de (ambtshalve) verminderde aanslag vanwege de collectieve uitspraak op bezwaar), nuanceert de Hoge Raad rechtsregel 5.4 uit het arrest van 2 juli 2021. De feitenrechter kan bij de beoordeling van het (hoger) beroep dat betrekking heeft op de individuele en buitensporige last, de gevolgen van de collectieve uitspraak op bezwaar van 4 februari 2022 in zijn oordeel betrekken. Een belastingplichtige hoeft dan geen twee procedures meer te voeren voor één aanslag.

Bron: HR 20-05-2022