Jan van Nassaustraat 21, 2596 BL Den Haag
Ma – Vr 8:30 – 17:30
post@driessenaccountancy.nl

Gebruik gereconstrueerde rittenregistratie toch toegestaan

Uit een zaak voor Rechtbank Noord-Nederland blijkt dat het gebruik van een achteraf opgestelde rittenregistratie soms toch is toegestaan.

De Belastingdienst past op het fiscale loon van een dga een correctie toe van € 17.125 vanwege het privégebruik van de auto van de zaak. De fiscus wijst namelijk de rittenregistratie af die de dga heeft gereconstrueerd. Dat heeft de dga gedaan omdat de koffer waarin hij zijn oorspronkelijke rittenregistratie heeft bewaard, is gestolen. Het geschil komt voor Rechtbank Noord-Nederland. De rechtbank stelt dat men niet wettelijk verplicht is om het privégebruik van hooguit 500 privékilometers te bewijzen met een oorspronkelijk bijgehouden rittenregistratie. Andere middelen mogen ook. Daarnaast benadrukt de rechtbank dat de dga niet het exacte aantal privékilometers hoeft te bewijzen. Het overtuigend aantonen dat het gaat om hoogstens 500 privékilometers op jaarbasis volstaat.
De rechtbank oordeelt dat de dga slaagt in zijn bewijslast. De inspecteur stelt dat diverse kilometeropgaves niet kloppen. Maar de rechtbank constateert dat deze afwijkingen niet bestaan of verwaarloosbaar zijn. De rechtbank merkt daarnaast op dat de dga eerder te veel in zijn nadeel dan in zijn voordeel heeft afgerond. Daarmee zijn de fundamenten van de conclusies van de Belastingdienst weggeslagen. Vervolgens beoordeelt de rechtbank of de gereconstrueerde rittenregistratie deugt. Daarbij stelt de rechtbank vast dat de gereconstrueerde rittenregistratie wat opzet en inrichting betreft (vrijwel) helemaal voldoet aan de voorwaarden voor een ‘echte’ rittenregistratie. De routes die de dga heeft gereden, zijn gebruikelijke routes. Bovendien heeft de dga in privé nog enkele andere motovoertuigen waarmee hij privéritten kan maken. Vanwege deze omstandigheden keurt de belastingrechter de gereconstrueerde rittenregistratie goed. De rechtbank draait vervolgens de correcties van de inspecteur terug.

Bron: Rb. Noord-Nederland 12-10-2022 (gepubl. 04-11-2022)

Aanlevering gegevens uitbetaalde bedragen aan derden wijzigt

Vanaf 1 januari 2023 verandert de manier waarop men de gegevens over uitbetaalde bedragen aan derden (IB 47) kan aanleveren. Vanaf die datum moet ook het BSN weer worden aangeleverd.

Vanaf 1 januari 2023 verandert de manier waarop men de gegevens over uitbetaalde bedragen aan derden (IB 47) kan aanleveren. Vanaf die datum moet ook het BSN weer worden aangeleverd.

Voor het aanleveren van de gegevens voor uitbetaalde bedragen aan derden (nieuwe renseigneringsverplichting voor administratieplichtigen) maakt de Belastingdienst sinds 1 januari 2022 onderscheid tussen inhoudingsplichtige en niet-inhoudingsplichtige uitbetalers. Inhoudingsplichtige uitbetalers hebben een loonheffingennummer en doen aangifte loonheffingen. Collectieve beheersorganisaties zijn ook inhoudingsplichtige uitbetalers. Niet-inhoudingsplichtige uitbetalers hebben géén loonheffingennummer.
Voor inhoudingsplichtigen én collectieve beheersorganisaties geldt dat zij vanaf 1 januari 2022 de volgende gegevens over uitbetaalde bedragen aan derden moeten registreren en aanleveren bij de Belastingdienst:

de naam, het adres, het bsn en de geboortedatum van de ontvanger van de betaling;

de in het kalenderjaar betaalde bedragen inclusief eventuele kostenvergoedingen.

de datum waarop de uitbetaling is gedaan.

De belangrijkste verschillen tussen inhoudingsplichtige en niet-inhoudingsplichtige uitbetalers zijn:

Inhoudingsplichtige uitbetalers moeten het burgerservicenummer (bsn) van personen aan wie zij hebben uitbetaald registreren en aanleveren.

Niet-inhoudingsplichtige uitbetalers mogen het burgerservicenummer (bsn) juist níet registreren en dus ook niet aanleveren.

Vanaf 1 januari 2023 moeten inhoudingsplichtige uitbetalers altijd gegevens over uitbetaalde bedragen aan derden aanleveren. Vanaf die datum krijgen zij hiervoor geen uitnodiging meer van de Belastingdienst.

Niet-inhoudingsplichtige uitbetalers hoeven gegevens over uitbetaalde bedragen aan derden alleen aan te leveren wanneer zij daarvoor een uitnodiging krijgen van de Belastingdienst.

Vanaf 1 januari 2023 verandert de manier waarop men de gegevens over uitbetaalde bedragen aan derden kan aanleveren. De belangrijkste wijzigingen zijn:

Volgend jaar kan men de gegevens aanleveren via het gegevensportaal van de Belastingdienst (met een webformulier, met het slabloon UBD of met eigen software) óf via Digipoort.

In 2023 is de huidige invoerapplicaties niet meer te gebruiken. Deze worden vervangen door het sjabloon UBD (Uitbetaalde Bedragen aan Derden).

Inhoudingsplichtigen die eerder gegevens voor uitbetaalde bedragen aan derden hebben aangeleverd, ontvangen een brief over de wijzigingen. Meer informatie is te vinden op belastingdienst.nl/uitbetaalde_bedragen_aan_derden

Bron: Belastingdienst, Forum Salaris 27-10-2022

Geen aanmerkelijk belang? Geen aftrek borgstellingsverlies!

De afwaardering van een regresvordering die verband houdt met borg staan voor schulden is geen verlies uit terbeschikkingstelling als borgsteller geen aanmerkelijk belang meer heeft in de bv.

Op 14 augustus 2008 heeft een man een overeenkomst van borgtocht gesloten met een bank. Deze overeenkomst vermeldt twee vennootschappen, waarin de man indirect een aanmerkelijk belang (ab) houdt, als debiteuren. Op 29 december 2010 spreekt de bank de man aan als borg voor een bedrag van € 50.000. In 2015 komen de bank en de man overeen dat hij de bank in delen € 40.000 zal betalen. In 2016 betaalt hij de bank bijvoorbeeld € 25.000. De man verkrijgt daarmee een regresvordering op de vennootschappen, maar die zijn inmiddels failliet gegaan. Hij wil dan ook zijn regresvordering afwaarderen ten laste van zijn resultaat uit overige werkzaamheden. De inspecteur merkt echter de betaling van € 25.000 aan als een verlies in de kapitaalsfeer. Volgens hem is dus sprake van negatief inkomen uit aanmerkelijk belang. Daarop start de man een beroepsprocedure.
Tijdens de zitting voor Hof Arnhem-Leeuwarden is niet in geschil dat de man vanaf 17 februari 2010 geen ab meer houdt in de twee vennootschappen. Daarmee is ook de terbeschikkingstelling geëindigd, aldus het hof. De man stelt nog dat de terbeschikkingstelling voortduurt tot het moment van daadwerkelijke betaling. Volgens het hof vindt deze stelling echter geen steun in het recht. Het hof wijst er bovendien op dat de vennootschappen in 2014 zijn opgeheven. In 2016 waren er dus geen vennootschappen meer waaraan de man iets ter beschikking had kunnen stellen. Het hof verklaart zijn hoger beroep dan ook ongegrond.

Bron: Hof Arnhem-Leeuwarden 01-11-2022 (gepubl. 02-11-2022)

Kabinet investeert komende jaren jaarlijks € 500 miljoen in MKB

In de Miljoenennota 2023 heeft het kabinet een pakket maatregelen aangekondigd voor het MKB. De invulling van dit pakket is nu afgerond. De voorgenomen verhoging van het tarief in de motorrijtuigenbelasting (MRB) voor bestelauto’s van ondernemers vanaf 2025 vervalt.

In de jaren 2023 tot en met 2027 wordt elk jaar € 500 miljoen uitgetrokken. Vanaf 2028 is een jaarbedrag van structureel € 600 miljoen beschikbaar.
Allereerst intensiveert het kabinet het budget voor de Energie-investeringsaftrek (EIA) en Milieu-investeringsaftrek (MIA). Ten tweede wordt het aantrekkelijker gemaakt voor ondernemers om te investeren, omdat op investeringen in nieuw aangewezen bedrijfsmiddelen in 2023 willekeurig mag worden afgeschreven. Als derde worden ondernemers gestimuleerd om meer te innoveren; speur- en ontwikkelingswerk wordt goedkoper doordat de fiscale regeling WBSO geïndexeerd wordt. Verder verhoogt het kabinet de werkkostenregeling (WKR). Door de Aof-premie voor kleine werkgevers te verlagen worden de lasten op arbeid verlaagd. En met een tijdelijke verruiming van het lage inkomensvoordeel worden werkgevers tegemoet gekomen in de verhoging van het wettelijk minimumloon (Wml).

Aanpassing dekking vrijstelling BPM bestelauto’s De voorgenomen verhoging van het MRB-tarief voor bestelauto’s van ondernemers gaat niet door. In plaats daarvan komt een herijking van de forfaits die binnen de BPM gelden bij de import van gebruikte voertuigen. Het gaat hierbij om de actualisatie van de afschrijvingstabel die wordt gebruikt om de actuele waarde van een gebruikt voertuig vast te stellen. Ook wordt het waardeverminderingspercentage bijgesteld. Dit percentage wordt gebruikt bij het vaststellen van de waarde van voertuigen met schade. Om het budgettaire gat verder te dichten wordt de kansspelbelasting met 0,3%-punt verhoogd met ingang van 1 januari 2023 en het tarief van de accijns op rooktabak (shag, pijptabak) met ingang van 1 april 2023 aanvullend verhoogd met € 0,15 per pakje shag (50 gram).

Bron: MvF 03-11-2022

Winstuitdeling door bv in eerder jaar niet aangetoond

De inspecteur stelt in een jaar een verkapte winstuitdeling vast. Dan valt daaraan te ontkomen door aan te tonen dat al in een eerder jaar sprake is van een verkapte winstuitdeling. Dit moet wel met goede bewijsstukken worden onderbouwd.

Een man heeft een bv en een eenmanszaak. Voor de eenmanszaak, een handelsonderneming in de verwerking van kippen voor de levensmiddelenbranche, leent de man bedragen van de bv. Daarbij zijn zekerheidsrechten afgegeven, maar de bv heeft daar nooit gebruik van gemaakt. In 2015 waardeert de bv de vordering op de eenmanszaak af met € 823.137. De Belastingdienst heeft deze afwaardering niet geaccepteerd en als winstuitdeling bij de man in aanmerking genomen. De man is in 2017 overleden.
In geschil bij Hof Arnhem-Leeuwarden is of de winstuitdeling in 2015 heeft plaatsgevonden zoals de inspecteur stelt of dat al in een eerder jaar sprake is van een winstuitdeling, zoals de erfgenamen van de man stellen. Ook moet het hof oordelen of het terecht is dat de volledige winstuitkering bij de man in aanmerking is gekomen of dat de helft ervan bij de echtgenote in aanmerking moet worden genomen.
De erfgenamen zijn van oordeel dat de verstrekte gelden al voorafgaand aan het jaar 2015 het vermogen van de bv definitief hebben verlaten. Volgens het hof kunnen de erfgenamen van de man dit niet aannemelijk maken. De man en zijn bv hebben zich gedurende een zeer lange periode als schuldenaar en schuldeiser gedragen. In de rekening-courantverhouding tussen de man en de bv werd de rente op de schuld steeds bijgeboekt en aflossingen afgeboekt. Het verzoek voor toepassing van de kwijtscheldingsregeling bevestigt dat er altijd een reële terugbetalingsverplichting is geweest. De erfgenamen kunnen eveneens niet aannemelijk maken dat de man al bij het aangaan van de leningen de opgenomen gelden nooit zou kunnen terugbetalen. Ook kunnen de erfgenamen niet aantonen dat de schuldverhouding tussen de dga en de bv al vóór 2015 teniet is gegaan. In de aangiften vennootschapsbelasting van de jaren voorafgaand aan het jaar 2015 is nooit een winstuitdeling aangegeven. Ook het verzoek om de kwijtscheldingsregeling in 2015 te mogen toepassen duidt er volgens het hof op dat de schuld nog niet teniet was gegaan. Het hof is wel van mening dat de helft van de winstuitdeling aan de echtgenote moet worden toegerekend.

Bron: Hof Arnhem-Leeuwarden 18-10-2022 (gepubl. 28-10-2022)

Massaal bezwaar plus-procedure voor niet-bezwaarmakers box 3

Staatssecretaris Van Rij gaat een procedure massaal bezwaar plus voor niet-bezwaarmakers box 3 instellen waardoor alle niet-bezwaarmakers met box 3-inkomen over de jaren 2017-2020 aanspraak kunnen maken op een nadere uitspraak van de Hoge Raad, mocht de Hoge Raad de belastingplichtigen in een nieuwe zaak in het gelijk stellen. Dat verwacht het kabinet overigens niet.

Naar aanleiding van zeer veel reacties van niet-bezwaarmakers bij de Belastingdienst en overleg met de Bond voor Belastingbetalers, de koepelorganisaties voor belastingadviseurs en de Consumentenbond stelt het kabinet voor om een procedure ‘massaal bezwaar plus’ in te richten. Dit schrijft staatssecretaris Van Rij in een Kamerbrief. Die procedure ziet op de vraag of niet-bezwaarmakers net zoals de bezwaarmakers in aanmerking komen voor rechtsherstel. Hiervoor hoeven de niet-bezwaarmakers nu geen verzoek in te dienen.
De belangenorganisaties en de Belastingdienst hebben een gezamenlijk belang om ten aanzien van procesafspraken gezamenlijk op te trekken. Het indienen van de verzoeken levert veel werk op voor belastingplichtigen, belastingadviseurs en de Belastingdienst. Als de huidige instroom van verzoeken doorzet, heeft de Belastingdienst te weinig capaciteit om de verzoeken te behandelen evenals het vervolgens behandelen van bezwaren. Dit maakt reguliere afdoening van deze verzoeken onuitvoerbaar voor de Belastingdienst.
De niet-bezwaarmakers kunnen nu alleen een verzoek tot ambtshalve vermindering indienen. Het is niet mogelijk om een procedure massaal bezwaar aan te wijzen voor verzoeken tot ambtshalve vermindering. Hierdoor zou de inspecteur op basis van de huidige stand van het recht, in het bijzonder het arrest van de Hoge Raad van 20 mei jl., eerst alle verzoeken tot ambtshalve vermindering individueel moeten afwijzen.
Vervolgens kan de belastingplichtige in bezwaar tegen die afwijzing. Pas bij dat bezwaar kan een procedure massaal bezwaar worden aangewezen. Aangezien de belangenorganisaties hebben aangegeven door te willen procederen (op basis van nieuwe argumenten die niet (expliciet) aan de orde zijn geweest in het arrest van 20 mei jl.) voor niet-bezwaarmakers box 3, is de verwachting dat een groot gedeelte van de niet-bezwaarmakers tegen de afwijzing van hun verzoek tot ambtshalve vermindering bezwaar zullen aantekenen. Deze stap van het afwijzen van verzoeken levert daarmee alleen een extra administratieve belasting van belastingplichtigen en de Belastingdienst op, zonder dat het voor partijen een toegevoegde waarde heeft. Daarom stelt het kabinet voor om een procedure ‘massaal bezwaar plus’ in te richten. Het wordt daarmee mogelijk om een procedure massaal bezwaar aan te wijzen wanneer dezelfde rechtsvraag van belang is voor de beslissing op een groot aantal verzoeken tot ambtshalve vermindering. Ook wordt het mogelijk ook verzoeken om ambtshalve vermindering onder een reguliere procedure massaal bezwaar te brengen. Net zoals bij de huidige procedure massaal bezwaar wordt een zaak (of een aantal zaken) geselecteerd en aan de belastingrechter voorgelegd. De rest van de verzoeken wordt aangehouden en na afloop van de procedure met één collectieve beslissing afgedaan. Naar verwachting wordt de te behandelen rechtsvraag of niet-bezwaarmakers in aanmerking moeten komen voor rechtsherstel op gronden die niet (expliciet) aan de orde zijn geweest in het arrest van 20 mei jl.
Om de procedure ‘massaal bezwaar plus’ mogelijk te maken is een wetswijziging nodig. Van Rij zal een nota van wijziging indienen op het Belastingplanpakket.
Om te voorkomen dat alle niet-bezwaarmakers toch een verzoek moeten indienen zegt Van Rij toe dat alle niet-bezwaarmakers voor de jaren 2017 tot en met 2020 aanspraak kunnen maken op een uitspraak van de Hoge Raad naar aanleiding van de procedure ‘massaal bezwaar plus’, over de vraag of niet-bezwaarmakers net zoals de bezwaarmakers in aanmerking komen voor rechtsherstel. Belastingplichtigen hoeven dus nu geen verzoek in te dienen. Met de nota van wijziging wordt per 1 januari 2023 een wettelijke basis gecreëerd voor de procedure ‘massaal bezwaar plus’. Vervolgens zal Van Rij begin 2023 de aanwijzing voor de procedure ‘massaal bezwaar plus’ doen.

Bron: MvF 04-11-2022

SEBA bijna uitgeput, nieuwe regeling open op 10 januari 2023

Volgens het ministerie van Infrastructuur en Waterstaat is het jaarlijkse beschikbare subsidiebudget voor de aanschaf van elektrische bestelauto (SEBA) op. In totaal was dit jaar € 22 miljoen beschikbaar. De subsidieregeling loopt tot en met 2025 en wordt ieder jaar opnieuw opengesteld. Voor 2023 stelt staatssecretaris Heijnen (Infrastructuur en Waterstaat) € 33 miljoen beschikbaar.

Ondernemers kunnen rekenen op een financiële tegemoetkoming bij de aanschaf van een elektrisch voertuig. Door subsidie en belastingvoordelen kunnen ze, afhankelijk van de grootte van hun bedrijf, 40% tot 60% van de meerkosten van een elektrisch voertuig vergoed krijgen.
Met deze subsidie komen er dit jaar ruim 5.500 schone bestelauto op de weg bij. Gemiddeld wordt er per auto ongeveer € 4.200 subsidie verstrekt. Het percentage nieuw verkochte bestelauto’s dat emissieloos is, stijgt. Dit jaar gaat het om ongeveer 7%. In totaal rijden er in Nederland ruim 900.000 elektrische bestelauto’s rond.
Op dinsdag 10 januari 2023 wordt de subsidieregeling voor 2023 opengesteld. Ook volgend jaar is het maximale bedrag per bestelauto € 5.000. Totaal is in 2023 € 33 miljoen beschikbaar voor ondernemers die overstappen naar een elektrische bestelauto. Dit geldt voor alle nieuwe bestelauto’s, koop of lease.

Voor meer informatie: Subsidieregeling Emissieloze Bedrijfsauto’s (SEBA) op rvo.nl. Volgens RVO.nl is de regeling op 28 oktober overtekend maar kunnen er nog steeds aanvragen worden gedaan. Niet alle aanvragen worden goedgekeurd en soms trekken klanten hun aanvraag weer in. Dan kan een deel van het subsidiegeld weer vrij komen. Men kan nog een aanvraag doen, maar de kans is klein dat men subsidie krijgt.

Bron: Min. I&W 31-10-2022

Hulp voor ondernemingen geraakt door Brexit

Vanaf 1 november 2022 kunnen bedrijven die geraakt zijn door de Brexit een aanvraag doen voor de Brexit Adjustment Reserve (BAR) bedrijfslevenregeling.

De steunregeling bestaat uit twee delen: een regeling voor gemaakte kosten en één voor kosten die nog gemaakt moeten worden. Het gaat daarbij niet om omzetverlies, maar om kosten als:

opleidingen;

voorlichtingscampagnes;

ICT-aanpassingen;

extern advies;

tijdelijke inhuur van extra transportmaterieel.

De Brexit Adjustment Reserve (BAR) is een Europese regeling voor ondernemers die sinds 2015 (of al langer) zaken doen met het Verenigd Koninkrijk (VK). Ondernemers moeten aantonen dat zij voor 31 januari 2020 al zaken deden met het Verenigd Koninkrijk en dat de kosten nodig waren als gevolg van de Brexit. De online Regelhulp bij RVO geeft een indicatie of men voor de regeling in aanmerking komt en voor welke modules.
Er is in totaal € 218 miljoen beschikbaar voor de twee regelingen: € 185 miljoen voor de BAR Tegemoetkoming gemaakte kosten en € 33 miljoen voor de BAR Tegemoetkoming nog te maken kosten. Voor beide regelingen moet men aan diverse voorwaarden voldoen. RVO beoordeelt de aanvragen op volgorde van binnenkomst, zolang er budget beschikbaar is.

Aanvragen De aanvragen voor de tegemoetkoming van gemaakte kosten kunnen tot 31 maart 2023 17.00 uur worden ingediend.
De aanvragen voor de tegemoetkoming van nog te maken kosten kunnen tot 13 december 2022 17.00 uur worden ingediend.

EU-Handelsprogramma Naast de twee steunregelingen is er ook een EU-Handelsprogramma om ondernemingen minder afhankelijk te maken van het Verenigd Koninkrijk. Kijk voor meer informatie op RVO.nl/EU-Handelsprogramma.

Bron: RVO 25-10-2022

Overeenkomst van opdracht of arbeidsovereenkomst?

Rechtbank Amsterdam oordeelt dat een depothouder een arbeidsovereenkomst heeft met de uitgever van dagbladen. Belangrijkste reden is dat de uitgever in vergaande mate bepaalde hoe de depothouder zijn werkzaamheden moest inrichten.

Sinds januari 2006 is een man als depothouder werkzaam. Hij heeft de verantwoordelijkheid voor de bezorging van diverse ochtendkranten van het concern Mediahuis. Aanvankelijk behoort tot zijn opdracht ook bezorging van middagkranten. Door stijgende kosten besluit Mediahuis te stoppen met de bezorging van de middagkranten. Op 2 april 2020 sluiten Mediahuis en de depothouder een overeenkomst van opdracht. Op 29 september 2021 zegt Mediahuis deze overeenkomst op. De depothouder is het niet eens met de opzegging.
Rechtbank Amsterdam moet oordelen of sprake is van een overeenkomst van opdracht of een arbeidsovereenkomst tussen de depothouder en Mediahuis. Is er een arbeidsovereenkomst? Dan is de vraag welke vergoedingen Mediahuis aan de depothouder moet betalen vanwege de onregelmatige opzegging van de (arbeids)overeenkomst.
De rechtbank stelt vast dat de depothouder werkzaamheden voor Mediahuis heeft verricht en dat Mediahuis daarvoor een vergoeding heeft betaald. Aan twee voorwaarden voor het bestaan van een arbeidsovereenkomst is dus voldaan. Ook aan de derde voorwaarde is voldaan volgens de rechtbank. Mediahuis heeft dusdanig vergaande invloed uitgeoefend op alles wat er in de distributieketen gebeurde dat de depothouders (en ook de bezorgers) werkzaam waren op basis van een arbeidsovereenkomst. Ook is voor de rechtbank belangrijk dat de werkzaamheden van de depothouders tot de kernactiviteiten van Mediahuis behoorden. Er is sprake van organisatorische inbedding. De depothouder is ondergeschikt en geen ondernemer of opdrachtnemer. Volgens de rechtbank is er daarom een arbeidsovereenkomst volgens art. 7:610 BW is. Door de onregelmatige opzegging van de (arbeids)overeenkomst moet Mediahuis de depothouder een vergoeding, een transitievergoeding en een billijke vergoeding betalen.

Bron: Rb. Amsterdam 17-10-2022 (gepubl. 21-10-2022)

Geen nieuw feit om navorderingsaanslag op te leggen

De inspecteur erfbelasting heeft na het overlijden van een persoon drie jaar om een primitieve aanslag erfbelasting op te leggen. Na die drie jaar kan hij nog een navorderingsaanslag opleggen als hij op basis van nieuwe feiten tot de ontdekking komt dat ten onrechte een aanslag achterwege is gebleven. Een feit dat de inspecteur bekend was of redelijkerwijs bekend had kunnen zijn levert alleen bij kwade trouw van de erfgenaam grond voor navordering op.

In 2015 is erflater overleden. Erflater heeft tot 2007 in Nederland gewoond. Daarna is hij niet meer ingeschreven in de basisregistratie Personen. De zoon en erfgenaam van de erflater heeft geen aangifte erfbelasting ingediend. Hij meent dat zijn vader niet in Nederland woonde ten tijde van zijn overlijden en niet binnenlands belastingplichtig was. De inspecteur erfbelasting is het daar niet meer eens. In zijn brief van 3 april 2017 geeft de inspecteur aan gegevens te hebben waaruit blijkt dat de erflater in 2006 nog in Nederland heeft gewoond. De inspecteur heeft daarom een navorderingsaanslag erfbelasting van € 10,5 miljoen opgelegd. De zoon is het hier niet mee eens en gaat in beroep bij Rechtbank Zeeland-West-Brabant. Hij meent dat de inspecteur de navorderingsaanslag erfbelasting niet meer kon opleggen, omdat de inspecteur niet beschikte over een nieuw feit.
De rechtbank is van oordeel dat de inspecteur ermee bekend is geweest dat de erflater in de periode van 10 jaar voor zijn overlijden mogelijk in Nederland woonde. Over deze informatie heeft de inspecteur beschikt vóór het verstrijken van de driejaarstermijn om de primitieve aanslag op te leggen. Dit leidt de rechtbank af uit de verklaringen van de inspecteur. In de brief van 3 april 2017 neemt de inspecteur een duidelijk standpunt in over de woonplaats van erflater. Deze brief is ruim voor het verstrijken van de primitieve aanslagtermijn naar de erfgenaam verzonden. Voorts meent de rechtbank dat de inspecteur erfbelasting bij de inspecteur inkomstenbelasting vóór het verstrijken van de driejaarstermijn had moeten informeren naar het woonplaatsonderzoek. Met die informatie had de inspecteur zelf kunnen beoordelen of de woonplaats van erflater in Nederland was. Dat heeft de inspecteur erfbelasting niet gedaan. Omdat de inspecteur erfbelasting niet over een nieuw feit beschikte moet de navorderingsaanslag erfbelasting worden vernietigd.

Bron: Rb. Zeeland-West-Brabant 20-10-2022 (gepubl. 25-10-2022)