Jan van Nassaustraat 21, 2596 BL Den Haag
Ma – Vr 8:30 – 17:30
post@driessenaccountancy.nl

Alleen belastingverschil is relevant voor correctiebeleid

Hof Amsterdam bevestigt dat de inspecteur geen van de aangifte afwijkende aanslag mag opleggen als de belastingcorrectie lager is dan een bepaald bedrag. Dit geldt zelfs bij een inkomenscorrectie van meer dan € 500.

In deze zaak heeft de Belastingdienst bij het opleggen van een voorlopige aanslag inkomstenbelasting aanvankelijk de aangifte van een vrouw gevolgd. Later stelt de Belastingdienst vragen aan de vrouw over afgetrokken zorgkosten. Uiteindelijk stelt de inspecteur dat de vrouw € 623 te veel aan zorgkosten heeft afgetrokken. Hij legt daarom de vrouw een aanslag op waarbij hij afwijkt van haar aangifte. De vrouw moet daardoor nog eens € 167 aan inkomstenbelasting en belastingrente betalen. Volgens de vrouw is dit in strijd met het correctiebeleid van de fiscus. Maar de Belastingdienst stelt de aanslag te mogen opleggen omdat de inkomenscorrectie meer dan € 500 bedraagt. In hoger beroep stelt het hof de vrouw in het gelijk. Volgens het hof brengt een redelijke uitleg van het correctiebeleid mee dat een correctie achterwege blijft als de bij te betalen belasting minder dan € 225 is. Ook als de inkomenscorrectie boven het maximum komt.

Bron: Hof Amsterdam 21-03-2023

Geen vergrijpboete voor ‘suppletie via Vpb-aangifte’

Een btw-ondernemer voldoet niet aan zijn verplichting om een suppletieaangifte in te dienen als hij zijn btw-schuld in de jaarrekening bij de Vpb-aangifte opneemt. Maar wie dat in het verleden heeft gedaan, hoort geen vergrijpboete te krijgen.

Constateert een btw-ondernemer dat hij in een aangifte over een tijdvak in de afgelopen vijf kalenderjaren als gevolg van een onjuiste btw-aangifte te weinig omzetbelasting heeft afgedragen? Dan moet hij een suppletieaangifte indienen om daarmee alsnog de juiste inlichtingen te verstrekken. De ondernemer moet die suppletie indienen op een wijze die de inspecteur aangeeft. In een zaak voor de Hoge Raad heeft een fiscale eenheid (FE) voor de omzetbelasting geen suppletieaangifte als zodanig gedaan. Maar de FE heeft op de jaarrekening bij de aangifte vennootschapsbelasting wel een balanspost te betalen omzetbelasting gespecificeerd als ‘omzetbelasting suppletie’. Naar aanleiding van deze balanspost is de fiscus een boekenonderzoek gestart. Dit boekenonderzoek is voor de inspecteur een reden om de FE een naheffingsaanslag omzetbelasting en een vergrijpboete op te leggen.
Maar Hof Den Haag heeft de boete vernietigd. Daarbij wijst het hof erop dat de FE door haar jaarrekening inclusief btw-schuld aan de Belastingdienst te sturen de inspecteur specifieke inlichtingen heeft gegeven over haar btw-verplichting. Dat de Belastingdienst naar aanleiding van de ontvangst van de jaarrekening een boekenonderzoek start, betekent volgens het hof zelfs dat de inspecteur de ontvangen informatie als zodanig heeft opgevat. In deze situatie valt volgens het hof niet te zeggen dat de FE haar inlichtingenverplichting heeft geschonden.

Pleitbaar standpunt Op grond van de hofuitspraak zou men kunnen denken dat een btw-ondernemer via zijn aangifte vennootschapsbelasting kan voldoen aan zijn suppletieaangifteplicht. De Hoge Raad maakt duidelijk dat dit standpunt onjuist is. Maar het standpunt is wel pleitbaar geweest, althans vóór dit arrest. Daarom laat de Hoge Raad de vernietiging van de boete in stand.

Bron: Hoge Raad 31-03-2023

Levenstestament krijgt niet altijd voorrang

Ook al is iemand, bijvoorbeeld de echtgenoot, in een levenstestament als curator benoemd, dan nog kan de rechter besluiten om een derde aan te wijzen als curator.

Een vrouw lijdt aan vasculaire dementie en verblijft in een verpleeghuis. Haar dochter verzoekt om haar moeder onder curatele te laten stellen. Daarbij wil zij een onafhankelijke derde tot curator laten benoemen. Maar de echtgenoot van de moeder verzet zich tegen deze onder curatelestelling. In het levenstestament van zijn echtgenote is hij namelijk aangewezen om haar belangen te behartigen als zij zelf daartoe niet meer in staat is. In de cassatieprocedure wijst Procureur-generaal (P-G) Wissink erop dat het levenstestament als zodanig niet wettelijk is geregeld. Wel is het zo dat bij de beslissing om iemand onder curatele te stellen de rechter moet kijken of een andere voorziening meer gepast is. Belangenbehartiging op grond van een volmacht in een levenstestament kan zo’n voorziening zijn.

Spanning bij echtgenoot als curator Maar de rechter is niet verplicht om voorrang te verlenen aan een volmacht in een levenstestament. Het hangt immers van de omstandigheden van het geval af of deze inderdaad kwalificeert als een meer passende en minder verstrekkende voorziening. Voorafgaand aan de cassatieprocedure heeft het hof geoordeeld dat bij benoeming van de echtgenoot als curator sprake zal zijn van voortdurende onrust en onderlinge spanningen tussen de naasten van de vrouw. In haar kwetsbare, afhankelijke positie zal dat ook voor haar merkbaar zijn. Door een onafhankelijke derde als curator te benomen, valt te waarborgen dat alle betrokken personen onbelemmerd contact met de vrouw kunnen onderhouden. Omdat ook de andere klachten van de echtgenoot falen, heeft de P-G de Hoge Raad geadviseerd om het cassatieberoep ongegrond te verklaren. De Hoge Raad heeft dit advies opgevolgd.

Bron: Hoge Raad 31-03-2023, P-G Wissink 06-01-2023 (gepubl. 31-03-2023)

Belastingdienst hoeft verstuurde aanslag niet in te brengen

Zodra de inspecteur een belastingaanslag heeft verstuurd, behoort deze aanslag niet meer tot de stukken die hij moet in brengen in een beroepsprocedure.

De Belastingdienst heeft aan een fiscale eenheid (FE) voor de omzetbelasting een naheffingsaanslag omzetbelasting en een vergrijpboete opgelegd. De FE gaat in beroep tegen deze naheffingsaanslag. In de procedure brengt de inspecteur de naheffingsaanslag niet in. Volgens Hof Den Haag heeft de inspecteur daarmee niet zijn verplichting geschonden om de relevante stukken in te brengen. De Hoge Raad onderschrijft dat oordeel. Zodra het aanslagbiljet is verzonden aan de belastingschuldige, beschikt de inspecteur immers niet meer over dat biljet. Daardoor kan hij dit stuk ook niet inbrengen. In dit geval heeft de inspecteur evenmin een kopie van het aanslagbiljet gemaakt. Daardoor heeft hij met het niet overleggen van een kopie evenmin zijn plicht geschonden om de relevante stukken in te brengen. Verder overweegt de Hoge Raad dat de omstandigheid dat een aanslagbiljet niet op de juist wijze is bekendgemaakt, geen grond is voor vernietiging van de daarop vermelde aanslag of boetebeschikking.

Geen sprake van opzet Wat betreft de boetebeschikking, slaagt het cassatieberoep wel. De Hoge Raad merkt op dat opzet of grove schuld moet bestaan op het tijdstip waarop de FE elke maand uiterlijk de verschuldigde omzetbelasting moest voldoen. Het hof heeft dit miskend. Bovendien is uit de omstandigheid dat de niet-betaalde omzetbelasting zowel absoluut als relatief omvangrijk is, niet af te leiden dat de FE met (voorwaardelijk) opzet heeft gehandeld. Opzet is zelfs niet te concluderen als stelselmatig en langdurig te weinig omzetbelasting op aangifte is voldaan. Ook de omstandigheid dat de FE zich ervan bewust had moeten zijn dat de betaling op aangifte onjuist was, levert geen opzet op. Omdat de inspecteur subsidiair grove schuld heeft verweten, verwijst de Hoge Raad de zaak naar Hof Amsterdam.

Bron: Hoge Raad 31-03-2023