Fiscus moet verkapte winstuitdeling bewijzen
De bewijslast dat een verschil tussen de rente die een dga ontvangt van een derde en de rente die hij betaalt aan zijn bv een verkapte winstuitdeling is, ligt bij de fiscus.
Een dga heeft een lening van € 1 miljoen verstrekt aan derden tegen 7% rente. Zelf leent de dga € 1 miljoen van zijn bv. Daarbij komen de dga en zijn bv overeen dat de dga verplicht is de bv schriftelijk om toestemming te vragen als hij zijn woonhuis wil verkopen of bezwaren. Daarnaast heeft de dga een onherroepelijke volmacht verleend aan de bv om op eerste vordering van de dga medewerking te verlenen aan het verstrekken van hypothecaire zekerheid. De dga moet aanvankelijk 2% rente betalen over zijn schuld aan zijn bv. Later verlagen de dga en zijn bv de rente naar 1%. De inspecteur meent dat het verschil tussen de rente die de dga aan zijn bv betaalt en de rente die hij van de derden ontvangt een verkapte winstuitdeling is. Daarom legt hij de dga een navorderingsaanslag inkomstenbelasting op. De dga gaat in beroep tegen deze navorderingsaanslag.
Verkapte winstuitdeling is niet aannemelijk Rechtbank Gelderland wijst erop dat de Belastingdienst moet aantonen dat een vermogensverschuiving heeft plaatsgevonden van de bv naar de dga. Bovendien moet de fiscus aantonen dat de vermogensverschuiving was bedoeld om de dga te bevoordelen. Ook moet de inspecteur aannemelijk maken dat zowel de bv als de dga zich hiervan bewust waren. Maar de inspecteur slaagt niet in het leveren van het vereiste bewijs. Daarom gelooft de rechtbank niet dat sprake is geweest van een winstuitdeling. De rechtbank vernietigt de navorderingsaanslag en de veroordeelt de fiscus tot het vergoeden van de proceskosten en het betaalde griffierecht aan de dga.
Bron: Rb. Gelderland 07-06-2024 (gepubl. 30-09-2024).
Aan werkgever betaalde schadevergoeding is niet te bruteren
Als de rechter een werknemer verplicht aan zijn werkgever een schadevergoeding te betalen, mag de werknemer de gebruteerde schadevergoeding niet aftrekken.
Op 29 mei 2012 ontslaat een stichting een van haar werknemers op staande voet. De stichting vordert bovendien van de ontslagen werknemer een gefixeerde schadevergoeding. Hof Den Haag oordeelt dat de gefixeerde schadevergoeding op het moment van betaling door de werknemer negatief loon vormt. Maar daarmee is het geschil tussen de ontslagen werknemer en de Belastingdienst nog niet voorbij. De man meent namelijk dat men het negatief loon moet berekenen door zijn betaling aan de stichting te bruteren. In 2018 heeft hij € 15.091 aan schadevergoedingen aan de stichting betaald. Volgens de man bedraagt zijn negatieve loon na brutering negatief € 31.144 en telt een bedrag van € 16.350 als door de stichting ingehouden loonheffing. De inspecteur stelt echter dat brutering van het negatieve loon en verrekening van de loonheffing over dit negatieve loon achterwege moeten blijven.
Brutering bij negatief loon, niet bij schadevergoeding Rechtbank Den Haag is het eens met de inspecteur. Als een werknemer onterecht genoten loon moet terugbetalen, kan een brutering aan de orde zijn. Het loon dat de werknemer destijds netto heeft ontvangen, wordt dan verhoogd met de belasting die de werkgever daarover heeft afgedragen. De werknemer betaalt in dat geval dus aan de werkgever het bruto bedrag. Maar de man heeft geen loon aan de stichting (terug)betaald, maar een schadevergoeding. De rechter heeft hem veroordeeld tot het betalen van deze schadevergoeding. Bovendien heeft de stichting over die schadevergoeding geen loonheffing ingehouden of op andere wijze betaald. De vergelijking met terugbetaling van loon gaat daarom volgens de rechtbank niet op. Daarom verklaart de rechtbank het beroep van de man ongegrond.
Bron: Rb. Den Haag 25-07-2024 (gepubl. 25-09-2024).
Navordering mogelijk ondanks vermogenssprong
Dat een aangifte IB/PVV een veel hoger vermogen bevat dan in het jaar daarvoor was aangegeven, verplicht de inspecteur niet tot het houden van een nadere controle.
Een man en zijn echtgenote hebben in hun aangiftes inkomstenbelasting/premies volksverzekeringen over 2013 geen melding gemaakt van inkomen uit aanmerkelijk belang (ab). Wel hebben zij in totaal € 485.000 aan overige vorderingen en contant geld in box 3 opgegeven. Op 11 mei 2019 legt de inspecteur de echtgenoten navorderingsaanslagen inkomstenbelasting op. Daarbij heeft hij het belastbaar inkomen uit ab gecorrigeerd met ruim € 370.000. Deze correctie is bij iedere fiscale partner voor de helft in aanmerking genomen. Het box 3-vermogen is verminderd met € 385.000. Het echtpaar is het uiteindelijk niet oneens met de berekening van de correctie. Maar de echtgenoten menen dat de Belastingdienst niet beschikt over een nieuw feit om te mogen navorderen. Daarom starten zij een beroepsprocedure.
Aangifte had juist kunnen zijn De echtgenoten wijzen erop dat zij in hun aangiftes over 2014 een aanzienlijk hoger box 3-vermogen hebben aangegeven dan in de aangifte over 2013. De inspecteur had na het opmerken van deze vermogenssprong de aangifte over 2013 nader moeten onderzoeken. Door dat na te laten heeft de inspecteur volgens de echtgenoten een ambtelijk verzuim begaan. Hof Arnhem-Leeuwarden volgt deze redenering niet. Een vermogenssprong in 2014 sluit namelijk niet uit dat de aangifte over 2013 juist is. Dat de post ‘overige vorderingen en contant geld’ niet is gespecificeerd in de aangifte IB/PVV 2013 leidt evenmin ertoe dat de inspecteur een ambtelijk verzuim heeft begaan. Het hof verklaart daarom de beroepschriften van de echtgenoten ongegrond.
Bron: Hof Arnhem-Leeuwarden 17-09-2024 (gepubl. 27-09-2024).
Pand moet vóór uitgebreide aanpassingen al woning zijn
Een pand dat pas na uitgebreide aanpassingen het karakter van woning kan verkrijgen, is geen woning voor de overdrachtsbelasting.
Een bv verkrijgt in 2019 een perceel grond met een gebouw erop. Op het perceel is in 1614 een woning gebouwd die in de 18de eeuw volledig is gesloopt. Vervolgens is op het perceel een nieuw object gebouwd als woning. Vanaf 1930 is het desbetreffende adres niet bewoond geweest. Vanaf 1935 is het gebouw gebruikt als bankgebouw en effectenkantoor. Daarbij hebben door de jaren heen verbouwingen plaatsgevonden om het gebruik als (bank)kantoor mogelijk te maken of te continueren. Op 17 september 1974 heeft het gebouw de status van rijksmonument gekregen. De bv stelt dat zij over haar verkrijging van de onroerende zaak slechts 2% overdrachtsbelasting hoeft te betalen. Zij meent dat het gebouw kwalificeert als een woning. In 2019 gold nog niet de eis dat het om een eigen woning moet gaan. De bv betoogt dat slechts beperkte aanpassingen vereist zijn om het pand weer geschikt te maken voor bewoning.
Herstel naar oude toestand is niet vereist Zowel de Belastingdienst als Rechtbank Zeeland-West-Brabant zijn het niet eens met de bv. Daarop gaat de bv in hoger beroep. Hof Den Bosch oordeelt dat het pand door de verschillende renovaties sinds 1930 de aard voor bewoning heeft verloren. Volgens het hof zijn meer dan beperkte aanpassingen nodig om de onroerende zaak weer geschikt te maken voor bewoning. Overigens merkt het hof daarbij op dat bij de beoordeling of er meer dan beperkte aanpassingen nodig zijn, een volledig herstel naar de oude toestand niet is vereist. Vereist is dat de niet meer dan beperkte aanpassingen de onroerende zaak weer geschikt maken voor bewoning. Het hof verklaart het hoger beroep van de bv ongegrond.
Bron: Hof Den Bosch 18-09-2024 (gepubl. 24-09-2024).
Terugbetaling van te veel ontvangen verliesverrekening
Moet het voor een ondernemer duidelijk zijn dat de fiscus een uitbetaling vanwege een terugwenteling van verlies dubbel heeft uitbetaald? Dan kan de ontvanger in een civiele procedure het te veel uitbetaalde bedrag terugvorderen.
Een man heeft op 28 juli 2011 de Belastingdienst verzocht om een voorschot op de voorlopige terugwenteling van een verlies uit onderneming uit 2010. De inspecteur willigt dit verzoek in. Daarbij spreken de man en de Belastingdienst af dat bij de definitieve terugwenteling van het verlies de inspecteur het eerder verleende voorschot zal inhouden op het uit te keren bedrag. Op 24 augustus 2011 krijgt de man de definitieve aanslag IB 2009 opgelegd. Daarbij vindt een verrekening van de voorlopige aanslag plaats. De Belastingdienst legt de man op 6 maart 2014 de definitieve aanslag IB 2010 op. Vervolgens betaalt de ontvanger van de belastingen opnieuw een bedrag uit in verband met de verliesverrekening. Wanneer hij zich realiseert dat deze uitbetaling onterecht is, vordert hij het uitbetaalde bedrag terug in een civiele procedure.
Duidelijk dubbele uitbetaling vanwege verliesverrekening De man meent dat de ontvanger het te veel betaalde bedrag niet mag terugvorderen. Maar Rechtbank Oost-Brabant komt tot een ander oordeel. De man heeft zich namelijk laten bijstaan door een professionele belastingadviseur. Het had hem meteen al duidelijk moeten zijn dat hij meer heeft ontvangen dan waartoe hij gerechtigd was. De rechtbank legt de man daarom de verplichting op om het bedrag dat hij ten onrechte heeft ontvangen terug te betalen aan de fiscus.
Bron: Rb. Oost-Brabant 11-09-2024 (gepubl. 17-09-2024).
Geen step-up door vestigingsplaatsfictie
De Nederlandse inkomstenbelasting kent een vestigingsplaatsfictie die onder omstandigheden een step-up bij remigratie van een dga in de weg kan staan.
Een man houdt alle aandelen in een Nederlandse bv. In 2001 emigreert hij naar het Verenigd Koninkrijk (VK). In 2003 verhuist hij naar België. Het jaar daarop vindt een verplaatsing plaats van de werkelijke leiding van de bv naar Curaçao. Op 10 januari 2017 remigreert de man naar Nederland. Op die datum is ook de werkelijke leiding van de bv ‘terugverplaatst’ naar Nederland. België heeft geen belasting geheven. De inspecteur heeft bij de vaststelling van de step-up geen rekening gehouden met de waardeaangroei tussen het moment van verplaatsing van de werkelijke leiding van de bv van Nederland naar Curaçao en het moment waarop na deze verplaatsing tien jaren waren verstreken. Rechtbank Noord-Holland meent dat de inspecteur daarmee juist heeft gehandeld.
Ook buitenlandse belastingplicht bij fictieve vestiging De dga gaat vervolgens in cassatie. Na een uiteenzetting van het juridische kader oordeelt de Hoge Raad als volgt. Men moet de vraag of een houder van een aanmerkelijk belang (ab) ter zake daarvan buitenlands belastingplichtig was in de periode voordat hij in Nederland komt wonen, beoordelen naar de wettelijke regels over de buitenlandse belastingplicht die golden in de desbetreffende periode. Op grond van die regels omvat de buitenlandse belastingplicht ter zake van een ab het geval dat de bv feitelijk of fictief in Nederland is gevestigd. De dga stelt dat deze vestigingsplaatsfictie niet is bedoeld om een ab-claim te vestigen op waardeaangroei ontstaan na verplaatsing van de werkelijke leiding van de vennootschap uit Nederland. Maar deze stelling is onjuist, aldus de Hoge Raad. De Hoge Raad verklaart het cassatieberoep van de man daarom ongegrond.
Bron: Hoge Raad 20-09-2024, Rb. Noord-Holland 19-10-2021 (gepubl. 27-10-2021).
Send To > Keep unreadDelete
Vernietiging via interne compensatie opgelegde vergrijpboete
Legt de fiscus een vergrijpboete op omdat door opzet inkomen onbelast is gebleven? Dan moet zo’n vergrijpboete zijn opgelegd met het vaststellen van de navorderingsaanslag.
Een man is een vennoot van een vof die zich bezig houdt met het lijmen van (prefab)blokken en muren in de bouwsector. De vennoot heeft op Duitse bankrekeningen omzet ontvangen die hij heeft verzwegen in zijn aangifte inkomstenbelasting. Wanneer de inspecteur daar achter komt, legt hij de vennoot navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en vergrijpboetes op. Rechtbank Zeeland-West-Brabant moet onder andere beoordelen of de boetes terecht zijn opgelegd. Zo heeft de fiscus een van de boetes opgelegd omdat de man door opzet of grove schuld te weinig belasting heeft betaald over een omzetbedrag dat hij op een Duitse bankrekening ontving.
Vergrijpboete is niet correct opgelegd De rechtbank wijst erop dat de Belastingdienst zo’n vergrijpboete alleen gelijktijdig met de vaststelling van de navorderingsaanslag mag opleggen. Maar de inspecteur heeft de desbetreffende boete opgelegd door middel van de uitspraak op bezwaar tegen de navorderingsaanslag. De fiscus heeft de verschuldigde belasting die ziet op het omzetbedrag, dat de man heeft ontvangen op de Duitse bankrekening, belast door middel van interne compensatie. Dus heeft de inspecteur geen afzonderlijke navorderingsaanslag voor die inkomsten opgelegd. Daarmee is de vergrijpboete niet correct opgelegd. Dat is niet anders als in een vaststellingsovereenkomst duidelijk naar voren komt dat met de uitspraak op bezwaar bedoeld was de vergrijpboete op te leggen. Zo’n afspraak over de boeteoplegging is namelijk in strijd met de wet. De belastingrechter volgt zo’n afspraak dus niet. Daarom vernietigt de rechtbank de desbetreffende vergrijpboete.
Bron: Rb. Zeeland-West-Brabant 5-09-2024 (gepubl. 12-09-2024)
Vertragingsrente verschuldigd ondanks recht op btw-aftrek
Ook een ondernemer die recht heeft op aftrek van voorbelasting, moet soms vertragingsrente betalen als ten onrechte geen btw bij invoer is geheven.
Een bv is de direct vertegenwoordiger van een importeur en doet daarom aangiften voor het in het vrije verkeer brengen van goederen. Daarbij draagt zij echter te weinig invoerrechten en omzetbelasting af. De bv meldt dit aan de Belastingdienst, waarop de inspecteur de importeur een naheffingsaanslag oplegt. Bovendien berekent de fiscus vertragingsrente vanaf de dag waarop de douaneschulden zijn ontstaan tot de dag waarop deze schulden aan de bv zijn meegedeeld. De importeur heeft recht op aftrek van omzetbelasting die zij vanwege de invoer is verschuldigd. De vraag is of de inspecteur terecht vertragingsrente in rekening heeft gebracht.
Samenhang tussen douane- en omzetbelastingwetgeving De Hoge Raad verduidelijkt dat de lidstaten nadere regels kunnen vaststellen met betrekking tot de betaling van btw ter zake van de invoer van goederen. Daarnaast zijn de lidstaten bevoegd om andere verplichtingen voor te schrijven dan die van de Btw-richtlijn. De lidstaten moeten deze extra verplichtingen noodzakelijk achten om de juiste inning van de btw te waarborgen en fraude te voorkomen.
Fiscus brengt terecht vertragingsrente in rekening Vervolgens oordeelt de Hoge Raad dat de inspecteur vertragingsrente in rekening mag brengen over vanwege invoer verschuldigde omzetbelasting als men na vrijgave van de goederen vaststelt dat ten onrechte btw-heffing achterwege is gebleven. Het recht op aftrek van voorbelasting van de importeur voor wie de goederen ten tijde van de invoer zijn bestemd, doet niet af aan de verplichting vertragingsrente te betalen. Zelfs als de importeur de btw kan aftrekken, moet hij dus nog steeds vertragingsrente betalen.
Bron: Hoge Raad 13-09-2024.
Door waardestijging woning geen rechtsherstel box 3
Hof Amsterdam bevestigt de uitspraak van Rechtbank Noord-Holland. Het werkelijke rendement van de tweede woning is hoger dan het vastgestelde belastbare inkomen uit sparen en beleggen.
Een man verkoopt in 2017 een woning voor € 575.000, terwijl de WOZ-waarde € 548.000 is. Sinds 2011 gebruikt de man een andere woning als hoofdverblijf. Bij zijn belastingaangifte 2017 heeft hij geen inkomen uit sparen en beleggen opgegeven. Bij het opleggen van de definitieve aanslag 2017 heeft de inspecteur echter de verkochte woning wel aangemerkt als bezitting voor box 3. Bij het hof is in geschil of de verkochte woning terecht tot de rendementsgrondslag is gerekend en of het belastbare inkomen uit sparen en beleggen juist is berekend. Verder is nog de aftrek van specifieke zorgkosten en giften in geschil.
Woning terecht tot box 3 gerekend De rechtbank heeft geoordeeld dat de verkochte woning niet als eigen woning kon worden aangemerkt en dat de verhuisregeling niet van toepassing was. Het hof heeft dit bevestigd en heeft geoordeeld dat de woning als vermogen in box 3 moet worden beschouwd. Er is geen schending van het EVRM, omdat het veronderstelde rendement niet hoger is dan het werkelijke rendement.
Geen aftrek voor medicijnen en dieetkosten Voor specifieke zorgkosten heeft het hof aftrek toegestaan voor vervoerskosten en medische hulp. Voor medicijnen en dieetkosten is niet aangetoond dat deze op verwijzing van een specialist of arts zijn verkregen. Deze kosten zijn daarom niet aftrekbaar. De betalingen aan het KWF voor een loterij zijn geen giften. De Belastingdienst moet de belastingrente verminderen, maar de man heeft geen recht op schadevergoeding.
Bron: Hof Amsterdam 20-06-2024 (gepubl. 10-09-2024).
Belastingpakket 2025
Op Prinsjesdag 2024 is het belastingpakket voor de komende jaren bekendgemaakt. Het belastingpakket bestaat dit jaar uit 10 wetsvoorstellen. Daarnaast zijn in de aanbiedingsbrief bij het Belastingplan 2025 een aantal wijzigingen aangekondigd. Hierbij de belangrijkste voorstellen uit het Belastingplan 2025 en de aanvullende wetsvoorstellen voor het MKB.
Kostenaftrek werkruimte De aftrekbaarheid van kosten voor een niet-zelfstandige werkruimte in een woning die tot het ondernemingsvermogen behoort, wordt verduidelijkt. Huurderslasten, zoals inrichtingskosten, gas, water en licht, zijn niet aftrekbaar.
Excessief lenen bij eigen bv Sinds 2023 kan een dga niet langer meer dan € 500.000 van de eigen bv lenen zonder fiscale consequenties. Een onbedoeld gevolg van deze maatregel heeft echter geleid tot dubbeltellingen bij leningen in samenwerkingsverbanden, zoals VOF’s en CV’s. Deze dubbeltellingen worden nu hersteld. Ook wordt voorkomen dat de schulden voor meer dan de nominale waarde in aanmerking worden genomen. Deze maatregel gaat met terugwerkende kracht in op 1 januari 2023. Controleer bestaande samenwerkingsverbanden en schulden nauwkeurig om onterechte dubbeltellingen te vermijden.
Giftenaftrek bv De giftenaftrek in de vennootschapsbelasting (Vpb) en de regeling ‘geven uit de vennootschap’ worden afgeschaft. Vanaf 1 januari 2025 kan de bv giften aan goede doelen niet langer aftrekken van de winst. Dit geldt zowel voor giftenaftrek in de Vpb als voor giften vanuit bv’s die aandeelhoudersmotieven volgen. Let op. Herzie vanaf 2025 donaties door de bv en herstructureer om fiscale voordelen te optimaliseren. Overweeg zakelijke sponsoring als alternatief. De kosten van sponsoring blijven namelijk wel aftrekbaar.
Tarief box 2 omlaag Het kabinet draait de verhoging van het box 2-tarief in de tweede schijf terug. Dit tarief is op 1 januari 2024 omhooggegaan naar 33%, maar wordt weer verlaagd naar 31%. Hiermee wil het kabinet de belastingdruk op aanmerkelijkbelanghouders meer in lijn brengen met die van werknemers en IB-ondernemers.
Bedrijfsopvolgingsregeling BOR Als ondernemingsvermogen wordt overgedragen door schenking of vererving, kan dat tot heffing van schenk- of erfbelasting leiden. Om te voorkomen dat de continuïteit van de onderneming hierdoor in gevaar komt, kan er gebruik worden gemaakt van de BOR. Er is geen of minder erf- of schenkbelasting verschuldigd.
Doorschuifregelingen (DSR) De overdracht van ondernemingsvermogen leidt vaak tot de heffing van inkomstenbelasting. Er zijn diverse doorschuifregelingen (DSR) die ervoor zorgen dat deze heffing in bepaalde situaties wordt uitgesteld, zodat de continuïteit van de onderneming niet in gevaar komt. Een van deze doorschuifregelingen is specifiek gericht op de schenking van een aanmerkelijk belang (de DSR ab). Een aanmerkelijk belang is, kort gezegd, een belang dat minimaal 5% van de (soort) aandelen in een bv vertegenwoordigt.
Alleen voor gewone aandelen De BOR en DSR ab worden met ingang van 1 januari 2026 beperkt tot directe en indirecte aandelenbelangen van minimaal 5% van het totale geplaatste aandelenkapitaal. Alleen gewone (reguliere) aandelen kwalificeren nog, waarbij niet van belang is of deze aandelen stemrecht geven. Het doel van de wijzigingen is om de regelingen te beperken tot aandelen met voldoende ondernemingsrisico.
Bezits- en voortzettingseis BOR De BOR kan enkel worden toegepast als een verkrijger de onderneming vijf jaar voortzet. Deze termijn wijzigt in drie jaar. Knelpunten in de bezits- en voortzettingseis die betrekking hebben op wijzigingen in de juridische huls van een onderneming, zoals de inbreng van een eenmanszaak in een BV, worden opgelost. Als de subjectieve gerechtigdheid tot de onderneming niet toeneemt (bezitseis) of afneemt (voortzettingseis), mag dit geen belemmering zijn voor toepassing van de BOR. De kortere voortzettingstermijn gaat al gelden voor verkrijgingen die zich voordoen vanaf 1 januari 2025.
Zwaardere bezitseis voor AOW’er De bezitstermijn in de BOR wordt met ingang van 1 januari 2026 verlengd voor oudere erflaters en schenkers. Dit geldt niet voor ondernemingen die een erflater of schenker uiterlijk binnen twee jaar na het bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd is gestart. Voor een erflater wordt de bezitstermijn verlengd met zes maanden per jaar dat de erflater op het moment van overlijden twee jaar ouder is dan de AOW-gerechtigde leeftijd. Voor een schenker wordt de bezitstermijn verlengd met zes maanden per jaar dat de schenker op het moment van de schenking meer dan zes jaar ouder is dan de AOW-gerechtigde leeftijd.
Herhaald gebruik BOR Ondernemingen worden soms meerdere malen binnen een familie (en soms ook via derden) overgedragen om een onbelaste vermogensoverdracht te realiseren. Ouders schenken bijvoorbeeld een onderneming aan een kind met toepassing van de BOR. Later wordt de onderneming weer teruggekocht en opnieuw geschonken onder de BOR. Er komt met ingang van 1 januari 2026 een maatregel die de BOR uitsluit in situaties waarin de onderneming op enig eerder moment al in bezit is geweest van de verkrijger. De uitsluiting bedraagt maximaal het bedrag van de koopsom voor het ondernemingsvermogen.
Privégebruik ov-kaart De maatregel ‘gerichte vrijstelling ov-abonnementen’ wordt verduidelijkt. Als een werkgever een werknemer de mogelijkheid geeft om vrij te reizen of met korting te reizen op kosten van de werkgever, dan zijn deze kosten gericht vrijgesteld, mits er enige mate van zakelijk gebruik plaatsvindt. De gerichte vrijstelling geldt dus ook voor privéreizen met een recht op vrij reizen of een recht op korting van de werkgever. De gerichte vrijstelling is ook uitgebreid naar niet-Nederlands openbaar vervoer. Let op.
De 30%-regeling De versobering van de 30%-regeling uit 2024 wordt deels teruggedraaid. Vanaf 1 januari 2027 wordt de maximale onbelaste vergoeding 27%. Voor 2025 en 2026 blijft het percentage 30% voor alle ingekomen werknemers. De salarisnorm stijgt naar € 50.436 en voor werknemers jonger dan 30 jaar met een mastergraad naar € 38.338. Ingekomen werknemers die voor 2024 de 30%-regeling hebben gebruikt, vallen onder overgangsrecht. Voor hen blijft tot het einde van de looptijd een percentage van 30% en de oude (geïndexeerde) salarisnormen gelden.
21% btw voor bepaalde diensten Vanaf 1 januari 2026 wordt het verlaagde btw-tarief voor logies en bepaalde culturele goederen en diensten afgeschaft. Dit betekent dat het btw-tarief stijgt van 9 naar 21%. Dit geldt in ieder geval voor: hotels, pensions, boeken, sport, musea, muziek- en toneelvoorstellingen. Kamperen, attractieparken, speel- en siertuinen, circussen, dierentuinen en bioscopen zijn uitgezonderd van deze verhoging.
Herziening btw-investeringsdiensten Per 1 januari 2026 wordt de btw-herzieningsregeling uitgebreid naar investeringsdiensten voor onroerende zaken. De btw op deze diensten wordt vijf jaar gevolgd, vergelijkbaar met roerende investeringsgoederen. Deze maatregel biedt sommige ondernemers de mogelijkheid om eerder niet in aftrek gebrachte btw alsnog als voorbelasting in aftrek te brengen. Let op. Deze maatregel leidt mogelijk tot herzienings-btw voor ondernemers die – na het eerste jaar belast gebruik – de onroerende zaak binnen de herzieningstermijn vrijgesteld gaan verhuren.
Overdrachtsbelasting voor woningen Het kabinet stelt voor om het reguliere tarief voor de overdrachtsbelasting ten aanzien van de verkrijging van woningen met ingang van 1 januari 2026 te verlagen van 10,4 naar 8%. Voor een woning die de koper langdurig zelf gaat bewonen, blijft het (bestaande) verlaagde tarief van 2% of de startersvrijstelling van toepassing.
Tariefkorting emissievrije auto’s Bezitters van emissievrije voertuigen betalen momenteel geen motorrijtuigenbelasting en vanaf 1 januari 2025 geldt er een kwarttarief. Deze korting eindigt echter op 1 januari 2026, waarna de motorrijtuigenbelasting voor elektrische auto’s hoger wordt dan voor vergelijkbare benzineauto’s. Om stagnatie in de groei van emissievrije auto’s te voorkomen, wordt er vanaf 1 januari 2026 een nieuwe tariefkorting van 25% op de motorrijtuigenbelasting ingevoerd. Deze korting geldt tot 2030 en wordt toegepast op zowel het rijksdeel als de provinciale opcenten.
Doorlopend gebruik bestelauto Als een bestelauto vanwege de aard van het werk doorlopend afwisselend door twee of meer werknemers wordt gebruikt, is het vaak lastig vast te stellen of en aan wie de bestelauto voor privédoeleinden ter beschikking is gesteld. In plaats van een bijtelling bij de werknemers in aanmerking te nemen, kunt u als werkgever een vast bedrag van € 300 per jaar via de eindheffing betalen. Dit bedrag is sinds 2006 niet gewijzigd. Dit bedrag gaat naar € 438 per jaar en wordt vanaf 1 januari 2026 jaarlijks geïndexeerd, zodat het beter aansluit bij de daadwerkelijke omvang van het privévoordeel.
Einde speciaal bpm-tarief PHEV’s De Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 (BPM) kent sinds 1 januari 2017 een specifieke tarieftabel voor plug-inhybridevoertuigen (PHEV’s) om het verschil tussen de geteste en werkelijke CO2-uitstoot te compenseren. Door recente Europese regelgeving wordt de CO2-metingsmethode voor PHEV’s aangepast, waardoor de uitstootcijfers realistischer worden. Vanaf 2025 vervalt de specifieke PHEV-tarieftabel en worden PHEV’s onder de reguliere bpm-tarieven voor personenauto’s belast.
Einde bpm-vrijstelling bestelauto’s De bpm-vrijstelling voor bestelauto’s van ondernemers vervalt. De bpm-grondslag verschuift naar CO2-uitstoot. Voor bestelauto’s zonder vastgestelde CO2-waarde wordt een forfait van 330 gram per kilometer toegepast.
Nieuwe regels voor box 3 Er komt nog nieuwe wetgeving met regels voor het bepalen van het werkelijke rendement in box 3. Deze regels zijn nodig omdat de Hoge Raad heeft beslist dat als het werkelijke rendement in box 3 lager is dan het forfaitaire rendement, er belasting zou moeten worden geheven over het werkelijke rendement. De nieuwe regels zien op de jaren vanaf 2017 en zijn belangrijk voor belastingplichtigen met box 3-inkomen die een beroep kunnen doen op de uitspraken van de Hoge Raad. Het is de bedoeling dat de nieuwe regels per 1 juni 2025 worden ingevoerd.
Salderingsregeling zonnepanelen Eindafnemers met een kleine installatie ontvangen momenteel voor de ingevoerde elektriciteit hetzelfde tarief (leveringskosten, energiebelasting en btw) als voor de onttrokken elektriciteit. Deze salderingsregeling gaat vervallen. Het kabinet stelt voor dat vanaf 2027 teruggeleverde elektriciteit niet meer wordt gesaldeerd met geleverde elektriciteit.
Vergoeding bij WOZ- en BPM-bezwaarzaken Om het verdienmodel van no-cure-no-pay bureaus te ontmoedigen, is de proceskostenvergoeding voor WOZ- en BPM-bezwaarzaken vanaf 1 januari 2024 verlaagd tot 25%. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat het lage tarief voor de proceskostenvergoeding in belasting- en premiezaken buiten toepassing moet blijven. Als gevolg daarvan is het tarief voor overige zaken van toepassing en dat tarief is op dit moment dubbel zo hoog. Om de hoogte van de vergoeding weer in lijn te brengen met de bedoeling van de wetgever, wordt voorgesteld om de proceskostenvergoeding voor WOZ- en BPM-zaken te verlagen naar 12,5%.
Bron: MvF 17-09-2024 – diverse wetsvoorstellen.