Ondanks foutje in loonaangifte toch recht op NOW-2
Een werkgever die een foutje maakt in de aangifte loonheffingen heeft volgens Rechtbank Zeeland-West-Brabant toch recht op de subsidie op grond van de tweede Tijdelijke noodmaatregel overbrugging voor behoud van werkgelegenheid (NOW-2). Voorwaarde is dan wel dat de polisadministratie de juiste gegevens moet bevatten.
Een werkgever heeft op 6 juli 2020 een aanvraag ingediend voor een subsidie op grond van de NOW-2. De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid wees deze aanvraag, bij monde van het UWV, af. Volgens de minister had de werkgever de vereiste loonaangifte niet tijdig en correct ingediend. Het loon was namelijk opgegeven als bijzonder loon. Eerder in de aangifte waren de werknemers per abuis aangemerkt als niet-verzekerd voor de werknemersverzekeringen.
De rechtbank merkt echter op dat de minister bij de toets of sprake is van SV-loon de polisadministratie moet volgen. De gegevens in de polisadministratie kloppen in deze zaak wel. Uit overige gegevens blijkt ook dat de werkgever in zijn loonaangifte een verkeerd kruisje heeft gezet. In de loonaangiftes van voorgaande jaren blijkt eveneens dat sprake is van SV-loon. De rechtbank oordeelt daarom dat de werkgever recht heeft op de NOW-2 subsidie.
Bron: Rb. Zeeland-West-Brabant 18-03-2021
Onredelijke inspecteur moet flink betalen
Als de inspecteur in verre mate onredelijk heeft gehandeld, heeft de procederende belastingplichtige recht op integrale vergoeding van de proceskosten.
Een man verricht als daghandelaar in aandelen activiteiten in het kader van een samenwerkingsovereenkomst met een bv. Naast de daghandelaar zijn er nog diverse andere belastingplichtigen die in dezelfde omstandigheden verkeren. De Belastingdienst heeft eerder het standpunt ingenomen dat de werkzaamheden niet in box 1 maar in box 3 zijn belast. Eind 2017 wil de Belastingdienst voornoemd standpunt per 1 januari 2018 herzien. De daghandelaar en de andere belastingplichtigen willen echter van de rechter weten of de werkzaamheden al dan niet in box 3 belast zijn. Daarom spreken de daghandelaar en de inspecteur af dat de man verzoekt om een voorlopige aanslag 2018. De inspecteur verklaart vervolgens de bezwaren hiertegen ongegrond, zodat de daghandelaar een proefprocedure bij de rechtbank kan starten. De uitkomst hiervan geldt dan ook voor de andere belastingplichtigen. Tegen de afspraken in, verklaart de inspecteur, na in gebreke te zijn gesteld, het bezwaar gegrond. Dit betekent dat de daghandelaar zijn standpunt niet meer kan voorleggen aan de rechter.
Bij Rechtbank Noord-Holland is het de vraag of de daghandelaar recht heeft op een integrale kostenvergoeding voor de bezwaar- en beroepsfase. De rechtbank is van mening dat als de inspecteur in vergaande mate onzorgvuldig heeft gehandeld voor afwijking van de forfaitaire bedragen van het besluit aanleiding kan bestaan.
De rechtbank oordeelt dat de inspecteur in vergaande mate onzorgvuldig en onredelijk heeft gehandeld door de bezwaren van de daghandelaar tegen de afspraken in, gegrond te verklaren. Het materiële geschilpunt is daardoor onttrokken aan rechterlijke toetsing. De rechtbank is van oordeel dat het betoog van de inspecteur dat geen afspraken zijn gemaakt ver gezocht is. De rechtbank verwerpt ook het standpunt van de inspecteur dat de ingebrekestelling dwong uitspraak te doen. De inspecteur heeft voldoende informatie voor een beoordeling van de juistheid van de voorlopige aanslagen gehad. In de (proef)procedure zou bovendien voldoende gelegenheid zijn geweest de feitelijke discussie af te ronden. De rechtbank denkt dat de ingebrekestelling bij de inspecteur irritatie heeft opgewekt. Die irritatie is de reden geweest de proefprocedure te torpederen door de voorlopige aanslagen te vernietigen. De rechtbank rekent het de inspecteur bovendien aan geen contact met de daghandelaar te hebben gezocht voordat hij de voorlopige aanslagen vernietigde.
De daghandelaar krijgt vanwege de onredelijke houding van de inspecteur tijdens de bezwaarfase € 15.000 proceskostenvergoeding. In de beroepsfase is geen sprake geweest van onredelijk handelen door de inspecteur. De rechtbank kent de daghandelaar daarvoor dan ook alleen maar de forfaitaire vergoeding toe.
Bron: Rb. Noord-Holland 08-03-2021
Verschil afgedragen btw en balanspost leidt tot naheffing
De inspecteur kan de ingediende aangiften omzetbelasting vergelijken met de verschuldigde omzetbelasting op de balans per 31 december van een jaar. Als dan blijkt dat er meer is aangegeven dan is afgedragen kan hij een naheffingsaanslag omzetbelasting en een verzuimboete opleggen.
Een bv houdt zich bezig met het ontwikkelen van onroerendgoedprojecten. Op de balans per 31 december 2012 staat een passiefpost kortlopende btw-schulden van € 335.420. Volgens de administratie van de bv moet zij echter nog € 397.880 aan omzetbelasting betalen. De Belastingdienst constateert een groot verschil en stelt een boekenonderzoek in. Het boekenonderzoek leidt tot een naheffingsaanslag omzetbelasting.
De bv is het niet eens met de naheffingsaanslag en de boete en vecht deze bij Rechtbank Noord-Nederland aan. De rechtbank oordeelt echter dat de bv niet heeft aangetoond dat de balanspost omzetbelasting op de 31 december 2012 (gedeeltelijk) betrekking heeft op 2011 of eerdere jaren. Aan het feit dat de balanspost per 31 december 2011 hoger is dan de post per 31 december 2012 komt geen betekenis toe. Ook aan het overzicht van de door de accountant gemaakte correctieboekingen voor het bepalen van de balanspost omzetbelasting per 31 december 2012 komt geen betekenis toe. De rechtbank oordeelt dat de aanslag terecht is opgelegd.
De rechtbank geeft ten overvloede nog enkele oordelen over in de administratie berekende btw-bedragen. Hierin is een factuur zonder btw aangetroffen, waarvoor wel vooraftrek is geclaimd. Er zijn creditboekingen gemaakt, zonder dat creditfacturen zijn uitgereikt en de bv heeft meer omzetbelasting over 2012 aangegeven dan afgedragen. Omdat de redelijke termijn voor afdoening van boetezaken in eerste aanleg met meer dan twee jaar is overschreden, vermindert de rechtbank de verzuimboete nog wel met 20%.
Bron: Rb. Noord-Nederland 12-02-2021
Omzetten onderneming en het LKV
Het omzetten van een eenmanszaak in vennootschap onder firma is aanleiding om geen tegemoetkoming loonkostenvoordeel oudere werknemer te verlenen. Er is dan sprake van een andere inhoudingsplichtige.
Een ondernemer brengt zijn eenmanszaak in mei 2018 met terugwerkende kracht tot 1 januari 2018 in in een vennootschap onder firma (VOF). Er is geen VOF-overeenkomst opgemaakt. De naam en de activiteiten van de onderneming wijzigen niet. De ondernemer was in zijn eenmanszaak inhoudingsplichtig voor de loonheffing. De VOF heeft per 1 mei 2018 een ander loonheffingsnummer. Op 1 maart 2018 is bij de eenmanszaak een werkneemster in dienst getreden die onder de doelgroep oudere werknemers valt. Deze werkneemster ontving tot 1 maart 2018 een WW-uitkering. Zij heeft bij het UWV een doelgroepverklaring (DGV) oudere werknemer aangevraagd. Deze DGV is op 26 april 2018 door UWV afgegeven op naam van de eenmanszaak. De VOF heeft vanaf 1 mei 2018 tot en met 31 december 2018 loonkostenvoordeel (LKV) oudere werknemer in de aangiften loonheffing geclaimd. In de voorlopige berekening en de beschikking Wtl over 2018 is het bedrag aan LKV echter op nihil gesteld. Reden voor de VOF om in beroep te gaan.
Op basis van de wet komt een werkgever in aanmerking voor de tegemoetkoming LKV voor een oudere werknemer als de werknemer in de maand voorafgaande aan de aanvang van de dienstbetrekking een uitkering ontving; de werknemer op het moment van aanvang van de dienstbetrekking 56 jaar of ouder is; de werknemer niet op enig moment in de periode van zes maanden voorafgaand aan de datum van indiensttreding bij deze werkgever in dienstbetrekking is geweest én er sprake is van een aan de werkgever verstrekte geldige DGV. Buiten kijf staat dat op het moment van afgifte van de DGV aan de eerste drie voorwaarden werd voldaan. Struikelblok is de voorwaarde dat aan de werkgever een geldige DGV is verstrekt. De eenmanszaak is immers omgezet in een VOF en heeft een ander loonheffingsnummer. Rechtbank Gelderland is van mening dat de wetgever er bewust voor heeft gekozen om voor de begripsomschrijving ‘werkgever’, in de Wtl, aan te sluiten bij de wettelijke term ‘inhoudingsplichtige’. Omdat vóór de omzetting van de eenmanszaak sprake is van een andere inhoudingsplichtige dan na de omzetting, wordt na de omzetting niet (langer) voldaan aan de laatste van de in de Wtl gestelde vier voorwaarden om in aanmerking te komen voor het LKV. De tekst van de Wtl is duidelijk en laat geen ruimte voor een andere uitleg. Een beroep op het vertrouwensbeginsel van de VOF slaagt niet.
Bron: Rb. Gelderland 08-03-2021
Fiscus vergeet aangifte te blokkeren: kenbare fout
Blijkt uit een boekenonderzoek dat een ingediende aangifte inkomstenbelasting niet correct is? Maar verzuimt een belastingmedewerker deze aangifte te blokkeren? Dan is volgens Hof Arnhem-Leeuwarden in beginsel sprake van een kenbare fout. Het gevolg is dat de inspecteur dan toch een navorderingsaanslag mag opleggen.
Een vrouw begint in 2015 een eenmanszaak. Zij exploiteert huizen en dagverblijven voor niet-verstandelijk gehandicapten en houdt zich bezig met dagbesteding voor jongeren. Zij ontvangt in 2015 € 394.812 van de SVB. Het betreft persoonsgebonden budgetten op naam van zeventien personen. De vrouw houdt geen administratie bij van deze activiteiten. Zij dient evenmin een aangifte loonheffingen in. De vrouw geeft in haar aangifte 2015 aanvankelijk alleen inkomen van het UWV op. Pas in een herziene aangifte geeft de vrouw nog een inkomen uit overige werkzaamheden à € 25.500.
In verband met deze herziene aangifte legt de inspecteur de vrouw een navorderingsaanslag op. Zij tekent geen bezwaar aan tegen deze aanslag. Rond die tijd ontvangt de Belastingdienst ook inlichtingen van een bank met betrekking tot de vrouw. Uiteindelijk constateerde de fiscus dat de vrouw meer inkomstenbelasting moet betalen. Zij krijgt daarom een tweede navorderingsaanslag opgelegd. Nu gaat de vrouw wel in bezwaar en beroep.
Een van de geschilpunten is of de inspecteur überhaupt een tweede navorderingsaanslag mag opleggen. Hij stelt dat hier sprake is van een kenbare fout. De behandelend ambtenaar heeft namelijk verzuimd om een lopend boekenonderzoek in het systeem te boeken. Ook dat is in de ogen van het hof een kenbare fout. Een ander punt is dat de te weinig geheven belasting minstens 30% van de te heffen inkomstenbelasting bedraagt. Daarom mag de fiscus de onderneemster een navorderingsaanslag opleggen. Het hof past overigens nog wel wat correcties toe.
Bron: Hof Arnhem-Leeuwarden 23-02-2021
Aan ex-partner betaalde schommelende bedragen aftrekbaar
Voor duurzaam gescheiden partners blijft een juridisch afdwingbare zorgverplichting bestaan. Daarom zijn de door de rechter in een voorlopige voorziening genoemde onderhoudsbijdragen aan de ex-partner aftrekbaar. Dit is ook het geval als partijen naderhand overeenkomen dat de man vanwege zijn lage inkomens slechts hoeft te betalen voor zover hij dat kan.
Een echtpaar is vanaf 2006 duurzaam gescheiden gaan leven, nadat zij eerder waren gehuwd. In 2015 treft de rechtbank een voorlopige voorziening. Hierin staat dat de man aan zijn ex-vrouw maandelijks € 2.000 moet betalen. Op 21 oktober 2016 heeft de inschrijving van de echtscheiding in het bevolkingsregister plaatsgevonden. In het echtscheidingsconvenant is bepaald dat de man geen alimentatie hoeft te betalen. De man heeft in 2015 en 2016 onderhoudsbijdragen betaald zijn ex-vrouw.
Bij Rechtbank Noord-Holland is in geschil of de door de man aan zijn ex-vrouw betaalde bedragen aftrekbaar zijn. De rechtbank is van mening dat voor ex-partners een juridisch afdwingbare zorgverplichting blijft bestaan, ook nadat zij duurzaam gescheiden zijn gaan leven. De man heeft onweersproken verklaard dat hij en zijn ex-partner al sinds jaar en dag gescheiden hebben geleefd. Zij hebben daarom het plan opgevat om definitief uit elkaar te gaan. De rechter heeft in een voorlopige voorziening bepaald dat de man aan zijn ex-vrouw een onderhoudsbijdrage moet voldoen. Het inkomen van de man schommelt echter nogal. Daarom is zijn draagkracht in 2015 en 2016 niet toereikend om het bedrag van € 2.000 maandelijks te betalen. Hij en zijn ex-vrouw zijn om die reden, in afwijking van de voorlopige voorziening, overeengekomen dat de man geringere bedragen aan zijn ex-vrouw betaalde. Volgens de rechtbank is hieruit gebleken dat er daadwerkelijk een overeenkomst heeft bestaan, ook al is die niet schriftelijk vastgelegd. Een overeenkomst hoeft namelijk niet schriftelijk te zijn vastgelegd.
De rechtbank oordeelt voorts dat alle in 2015 gedane betalingen op grond van het bovenstaande kwalificeren als periodieke uitkeringen voortvloeiende uit het familierecht. Gedurende 2015 leefden partijen immers al duurzaam gescheiden. Voor 2016 moet een onderscheid worden gemaakt. Ook de betalingen in 2016 zijn aftrekbaar, echter met uitzondering van de betalingen in 2016 die zijn gedaan na de inschrijving van de echtscheiding in de openbare registers. Die betalingen zijn niet meer aftrekbaar, omdat in het convenant was overeengekomen dat geen alimentatie hoefde te worden betaald.
Bron: Rb. Noord-Holland 05-03-2021
Woon-werkverkeer ambulante werknemer telt als privégebruik
Het woon-werkverkeer van ambulante werknemers vormt voor de omzetbelasting privégebruik, zo oordeelt Rechtbank Noord-Holland.
De zaak betreft een bv die handelt in huishoudapparaten. Zij stelt auto’s ter beschikking aan haar werknemers. Sommigen van deze werknemers brengen een groot deel van hun werktijd onderweg of op locatie van de klant door. Een deel van deze zogeheten ambulante werknemers rijden meer dan 500 privékilometers per jaar. De ambulante werknemers die onder deze grens blijven, hebben een Verklaring geen privégebruik (VGP) voor de loonbelasting. Overigens gaat het hier om privégebruik voor de loonbelasting. Voor de loonbelasting is woon-werkverkeer namelijk zakelijk gebruik, terwijl het voor de btw privégebruik is.
De bv heeft weliswaar in haar btw-aangifte een correctie toegepast vanwege het privégebruik van de ambulante werknemers, maar zij gaat daartegen in bezwaar en beroep. Zij wil het bedrag van de btw-correctie vaststellen met behulp van een statistische methode. De btw-correctie zal daardoor lager uitpakken. De bv komt uit op een correctie van 27% van de btw over de autokosten van ambulante werknemers. Voor werknemers met een VGP zal de btw-correctie slechts 1,38% bedragen. Hierbij neemt de bv als uitgangspunt dat eventueel woon-werkverkeer door ambulante werknemers geen privégebruik vormt voor de btw.
De rechtbank kan niet controleren of de btw-correctie van de bv aan de hand van statistische gegevens beter is dan het forfait. Daarvoor heeft de bv onvoldoende informatie verstrekt met betrekking tot het werkelijke privégebruik van de ambulante werknemers. De rechtbank oordeelt dat hun woon-werkverkeer wel privégebruik is voor de omzetbelasting. De bv heeft echter het woon-werkverkeer niet meegenomen in het privégebruik. Al met al maakt zij niet daarmee aannemelijk dat de correctie op basis van het forfait hoger is dan op grond van Unierecht is toegestaan.
Bron: Rb. Noord-Holland 18-02-2021
Kijk bij toets verkapt dividend naar totale vermogen
Als een dga zo veel geld leent bij zijn bv dat hij het feitelijk nooit kan terugbetalen, kan de Belastingdienst concluderen dat sprake is van een verkapte winstuitdeling. Bij het toetsen van de aflosmogelijkheden moet men kijken naar alle bezittingen (met uitzondering van zijn aandelen in de bv) en schulden van die dga. Dat blijkt uit het oordeel van Hof Den Haag.
Deze zaak ziet op een in 1992 opgerichte bv die (pensioen)vermogen beheert. Een dga houdt 90% van de aandelen in deze bv, zijn echtgenote bezit de resterende 10%. De echtgenoten zijn in gemeenschap van goederen gehuwd en allebei bestuurders van de bv. In de jaren 2004 en 2005 leent de bv haar dga een bedrag van bijna € 625.000 voor de verbouwing van zijn eigen woning. Eind 2014 is deze schuld opgelopen tot € 658.248. Bovendien heeft de dga sinds 2010 een rekening-courantschuld aan zijn bv. Eind 2014 is de stand van deze schuld € 637.292. De inspecteur ziet het oplopen van de schulden van de dga aan zijn bv als een verkapte dividenduitdeling. Hij legt daarom de bv een naheffingsaanslag dividendbelasting op.
De bv gaat in beroep ging tegen de naheffingsaanslag. De rechtbank oordeelt dat de Belastingdienst in principe dividendbelasting mag naheffen. De rechtbank vermindert echter de heffingsgrondslag met de waarde van de grond waarop de woning van de dga staat. Door deze grondwaarde van € 45.000 kan de dga meer aflossen, zo redeneert de rechtbank.
In hoger beroep merkt het hof echter op dat de dga geen hypotheekrecht of ander zekerheidsrecht heeft gevestigd op de grond. Het hof bekijkt daarop het totaal van de bezittingen en schulden. Aan het begin van 2014 heeft de dga behalve de aandelen in de bv nog bezittingen met een totale waarde van € 995.000. Op dat moment heeft hij in totaal € 1.681.561 aan schulden aan de bv en aan derden. Aan het einde van 2014 zijn de bezittingen gestegen met € 60.164. Maar de schulden (rekening-courantschuld) zijn gestegen met € 113.979. Het hof vindt het niet aannemelijk dat de dga ook maar iets van deze schuldtoename kan aflossen. Daarom mag de fiscus het verkapte dividend stellen op de volledige stijging van de rekening-courantschuld in 2014.
Bron: Hof Den Haag 02-02-2021
Box 3-stelsel is sinds 2017 voldoende redelijk
Sinds 1 januari 2017 is de berekening van het belastbare inkomen uit sparen en beleggen gebaseerd op diverse ficties. Een procedure van massaal bezwaar was gericht tegen deze manier van berekenen. Maar Rechtbank Gelderland oordeelt dat het stelsel over de jaren 2017 en 2018 geen schending vormt van de Europese mensenrechten.
Een man ging in beroep tegen de vermogensrendementsheffing over de jaren 2017 en 2018. Hij stelt dat dit systeem is gebaseerd op zestien ficties, waardoor de band met de werkelijkheid onvoldoende aanwezig is. De wetgever gaat volgens de man ten onrechte uit van langjarige rendementen en een mix van risicoarme en risicovolle beleggingen. Bovendien meent de man dat gezien zijn leeftijd men niet van hem kan verwachten dat hij voldoet aan het gemiddelde.
De rechtbank verwerpt de stelling dat een stapeling van forfaits per definitie verboden is. De wetgever heeft een redelijke vrijheid, al moet een gekozen stelsel de werkelijkheid benaderen. Voor het systeem sinds 2017 is de wetgever uitgegaan van de gemiddelde verdeling van het box 3-vermogen over spaargeld en beleggingen. Ook is dit systeem gebaseerd op rendementen die belastingbetalers in voorafgaande jaren gemiddeld hebben behaald op die vermogensonderdelen.
De rechtbank constateert dat de man heeft aangetoond dat hij het forfaitaire rendement in 2017 en 2018 niet heeft behaald. Maar hij heeft niet onderbouwd dat hij dat rendement in redelijkheid niet had kunnen behalen vanwege objectieve kenmerken. Deze kenmerken zou hij bovendien moeten delen met andere belastingplichtigen die tot dezelfde groep behoren. De rechtbank oordeelt daarom dat hier geen sprake is van verboden discriminatie.
NB. Dit is één van de zaken die is geselecteerd in het kader van het massaal bezwaar tegen de aanslagen inkomstenbelasting 2017 en 2018.
Bron: Rb. Gelderland 10-02-2021 (gepubl. 02-03-2021)
Actualisatie besluit noodmaatregelen coronacrisis
Het Besluit noodmaatregelen coronacrisis met fiscale tegemoetkomingen naar aanleiding van de coronacrisis is voor de elfde keer geactualiseerd.
In deze aanpassing zijn nieuwe goedkeuringen opgenomen over de volgende onderwerpen:
sigaretten en rooktabak die vóór 1 januari 2021 zijn uitgeslagen tot verbruik en waarvan de verpakking is voorzien van de vóór 1 januari 2021 bij de uitslag tot verbruik geldende accijnszegel van 1 maart 2021 mogen tot 1 juni 2021 aan wederverkopers worden verkocht, te koop aangeboden en afgeleverd (onderdeel 5.2)
bepaling gebruikelijk loon ab-houders over 2021 (onderdeel 6.3);
vrije ruimte werkkostenregeling 2021 voor de eerste € 400.000 wordt opnieuw tijdelijk verhoogd naar 3% (onderdeel 6.4);
bij de beoordeling van de aannemelijkheid van het aantal in een kalenderjaar aan werkzaamheden voor een of meer ondernemingen bestede uren in het kader van het urencriterium worden ondernemers in de periode van 1 januari 2021 tot en met 30 juni 2021 geacht ten minste 24 uren per week aan de onderneming(en) te hebben besteed. Voor seizoensgebonden werkzaamheden wordt teruggegrepen op het aantal uren dat in 2019 over dezelfde periode is gemaakt (onderdeel 8.2);
belastingvrijstelling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (onderdeel 8.5); en
herinvesteringsreserve: ruiming pelsdieren is overheidsingrijpen (onderdeel 8.8.2).
Daarnaast zijn een aantal bestaande maatregelen verlengd:
tijdelijke uitstelbeleid: tot 30 juni 2021 geen invorderingsmaatregelen en geen boete (onderdelen 3, 4 en 5);
versoepeling van enkele administratieve handelingen in de loonbelasting (onderdeel 6.1);
ter beschikking stellen van zorgpersoneel onder voorwaarden tot 30 juni 2021 vrijgesteld van btw (onderdeel 9a.1);
btw-nultarief mondkapjes (onderdeel 9c);
btw-nultarief COVID-19-vaccins en COVID-19-testkits (onderdeel 9d); en
heffing over Duitse netto-uitkeringen (onderdeel 10).
Bron: MvF 03-03-2021