Jan van Nassaustraat 21, 2596 BL Den Haag
Ma – Vr 8:30 – 17:30
post@driessenaccountancy.nl

Maaltijdkosten onder WKR beperkt aftrekbaar van IB-winst

Voor zover een werkgever de vergoeding of verstrekking van maaltijden aan werknemers niet aanmerkt als loon in natura, zijn deze loonkosten beperkt aftrekbaar.

Een IB-ondernemer die een supermarkt exploiteert, past op het loon van zijn werknemers over 2016 de werkkostenregeling toe. In 2016 heeft hij een bedrag van € 6.533,91 aan vergoedingen en verstrekkingen van (op de werkplek) genuttigde maaltijden, consumpties, personeelsfeesten en werkkleding betaald. Van deze vergoedingen en verstrekkingen is een deel cao gerelateerd. Volgens de ondernemer vallen de kosten die onder de werkkostenregeling vallen niet onder de aftrekbeperking van bepaalde kosten, ook wel Oort-kosten genoemd. De Belastingdienst is het daar niet mee eens en past de aftrekbeperking wel toe.

Maaltijden onder werkkostenregeling gebracht Ook Hof Den Bosch oordeelt dat de fiscus terecht de aftrekbeperking heeft toegepast. Op basis van een besluit van de staatssecretaris van Financiën zijn de als loonkosten aan te merken uitgaven die verband houden met voedsel volledig aftrekbaar bij het bepalen van de winst. Dat heeft het volgende effect. Als een werkgever aan zijn werknemers gratis maaltijden verstrekt, is de aftrekbeperking slechts van toepassing op het deel van de kosten van de maaltijd dat niet is aan te merken als loon in natura. Doordat hier de werkkostenregeling is toegepast, zijn de maaltijden niet bij de werknemer belast als loon in natura. De aftrekbeperking in de inkomstenbelasting is dus wel aan de orde.

Bron: Hof Den Bosch 12-04-2023 (gepubl. 24-08-2023).

Investeringsbehoefte doet liquide middelen onder BOR vallen

Drijft een bv een materiële onderneming en moet zij in dat kader investeringen doen? Dan kunnen liquide middelen en effecten ondernemingsvermogen voor de bedrijfsopvolgingsregeling zijn.

Op 22 maart 2016 overlijdt een vrouw, die haar twee kinderen heeft benoemd tot erfgenaam en haar vier kleinkinderen aangewezen als legataris. De nalatenschap omvat onder andere een aandelenbelang van 37,56% in een holding. Deze holding houdt alle aandelen in een bv met diverse deelnemingen. De activiteiten van de bv zijn voornamelijk gericht op het ontwikkelen, fabriceren en verkopen van hoogwaardige ingrediënten voor brood en banket. In 2015 heeft de bv nieuwe belangen verkregen en enkele bestaande belangen uitgebreid. Eind 2015 staan op de balans van de holding ruim € 30 miljoen aan liquide middelen en € 12 miljoen aan effecten. De erfgenamen en legitimarissen willen de bedrijfsopvolgingsregeling (BOR) in de Successiewet toepassen. Maar de vraag is of met betrekking tot enkele uitbreidingen is voldaan aan de zogeheten bezitseis. Ook staat ter discussie of de liquide middelen en beleggingen voor de BOR kwalificeren als ondernemingsvermogen.

Bv drijft één objectieve onderneming Bij overlijden houdt de bezitseis in dat de erflater minimaal een jaar voor zijn overlijden de aandelen onafgebroken in bezit heeft gehad. De vennootschap waarin hij de aandelen houdt, moet gedurende minimaal die periode een onderneming drijven. Omdat de vrouw is overleden vóór 1 juli 2016, geldt de oude regeling nog. Dat betekent dat de bezittingen en schulden van de bv naar rato worden toegerekend aan de holding. Rechtbank Gelderland oordeelt dat de bv een materiële onderneming drijft en dat dit één objectieve onderneming is. Daarom is niet van belang dat een deel van de belangen die de bv houdt minder dan een jaar voor het overlijden zijn verkregen. Voor de uitbreiding van de belangen geldt geen afzonderlijke bezitstermijn.

Liquide middelen en effecten nodig voor investeringen Vervolgens stelt een legataris dat de liquide middelen en effecten van de holding ondernemingsvermogen vormen. De holding is opgericht als financieringsorgaan van de bv, die de liquide middelen en effecten kan gebruiken voor acquisitie en investeringen. Bovendien waarborgen deze vermogensbestanddelen dat het karakter van familiebedrijf behouden blijft. Ten slotte vormen ze een buffer voor de kosten van de eigen bedrijfsvoering van de holding. De rechtbank gaat mee in deze stellingen. Volgens de rechtbank is mede van belang dat de bv dankzij haar dividendbeleid een financiële buffer voor overnames en onderhoud en investeringen kan aanhouden. De bv heeft het voornemen om jaarlijks € 15 miljoen aan overnames en voor € 27,5 miljoen aan onderhoud en investeringen te doen. De rechtbank staat daarom de bv toe om 70% van dit jaarbedrag als buffer aan te houden. Een bedrag van € 29,75 miljoen aan liquide middelen en effecten kwalificeert dus als ondernemingsvermogen.

Bron: Rb Gelderland 30-06-2023 (gepubl. 21-08-2023).

Verkoopverlies verhoogt autokostenforfait niet

Het autokostenforfait mag niet hoger zijn dan de werkelijke autokosten. Daarbij geldt dat incidentele verliezen op personenauto’s niet tot de werkelijke autokosten behoren.

Via zijn eenmanszaak drijft een man een advocatenkantoor. Tot het vermogen van deze onderneming behoren enkele personenauto’s, die de man ter beschikking staan. Hij heeft deze auto’s mede gebruikt voor privédoeleinden. Vanwege dit privégebruik verhoogt de inspecteur het belastbaar inkomen met een bijtelling (strikt genomen heet dit bij ondernemers een onttrekking). Daarbij past de Belastingdienst het autokostenforfait toe. De man gaat in bezwaar en beroep tegen deze bijtelling. Hij stelt dat zijn werkelijke autokosten een stuk lager waren dan de forfaitaire bedragen. Maar de man weet deze stelling niet aannemelijk te maken voor Hof Den Bosch. De man gaat vervolgens in cassatie. Een van zijn klachten is gericht tegen het oordeel van het hof dat de verkoopverliezen op de personenauto’s behoren tot de in aanmerking te nemen werkelijke autokosten.

Verlies op auto is incidenteel resultaat De Hoge Raad redeneert dat het bedrag van het autokostenforfait in een jaar niet hoger mag zijn dan de werkelijke autokosten die van de winst zijn afgetrokken. Komt in dat jaar bij de vervreemding van de auto een boekwinst of boekverlies tot uitdrukking? Dan moet die winst of dat verlies bij de vaststelling van deze werkelijke kosten in beginsel buiten beschouwing blijven. Zo’n winst of verlies vormt immers een incidenteel resultaat dat geen aanwijzing inhoudt dat de kosten van het privégebruik dienovereenkomstig zijn verlaagd dan wel verhoogd. Een verkoopresultaat telt overigens wel mee als de personenauto tot de bedrijfsvoorraad behoort. Dat is hier echter niet aan de orde. Daarom verklaart de Hoge Raad het cassatieberoep van de man gegrond. Hof Arnhem-Leeuwarden krijgt de opdracht de zaak af te handelen en daarbij de werkelijke autokosten nader te onderzoeken.

Bron: HR 18-08-2023.

Keuzevermogen voor winstbelasting werkt niet door naar BOR

In beginsel hoeft een ondernemer voor de winstbelastingen niet af te rekenen als hij zijn voormalig bedrijfspand gaat verhuren. Maar zo’n verhuurd pand is geen ondernemingsvermogen voor de toepassing van de bedrijfsopvolgingsregeling.

Een vrouw heeft na haar overlijden onder andere (certificaten van) aandelen in drie vennootschappen nagelaten. Deze vennootschappen houden zich bezig met de ontwikkeling en verhuur van onroerende zaken. Er zijn vijf erfgenamen en zij willen de bedrijfsopvolgingsregeling (BOR) toepassen op de volledige waarde (van de certificaten) van de aandelen. Dat betekent dat zij de BOR ook willen toepassen op de waarde die is toe te rekenen aan panden die de vennootschappen verhuren. Een belangrijke vraag die hierbij een rol speelt, is welke kwalificatie past bij de desbetreffende panden. In deze zaak blijken de projectontwikkeling en de verhuur van het vastgoed niet dusdanig verweven te zijn dat er sprake is van één onderneming. De Hoge Raad heeft daarom aan hof Den Haag de opdracht gegeven om na te gaan welke panden in redelijkheid zijn toe te rekenen aan de projectontwikkelingswerkzaamheden.

Is keuzevermogen ondernemingsvermogen voor BOR? Volgens hof Den Haag ziet deze verwijzingsopdracht op verhuurde panden die in redelijkheid aan de ondernemingsactiviteiten toerekenbaar zijn, panden waarvan de huurders zijn uitgekocht en een voormalig kantoorpand van een van de vennootschappen. Volgens een erfgenaam vormen al deze panden op grond van het zogeheten Pottenbakkersarrest op zijn minst keuzevermogen. Zodra er sprake is van keuzevermogen, moet men deze panden voor de toepassing van de BOR aan het ondernemingsvermogen toerekenen, aldus de erfgenaam. Het hof is het voor een deel eens met de erfgenamen. Daarop gaat de erfgenaam opnieuw in cassatie. In reactie op dit principale beroep in cassatie stelt de Staatssecretaris van Financiën incidenteel beroep in cassatie in. Daarbij betwist hij dat de erfgenaam op grond van het Pottenbakkersarrest het voormalige kantoorpand tot het ondernemingsvermogen mocht blijven rekenen.

Pottenbakkersarrest ziet op winstbelastingen Terwijl de Hoge Raad het principale beroep van de erfgenaam ongegrond verklaart, is het incidentele beroep van de staatssecretaris wel gegrond. Het Pottenbakkersarrest betreft namelijk de vraag wanneer afrekening in de winstsfeer moet plaatsvinden. Maar de BOR heeft een andere achtergrond, namelijk het voorkomen dat heffing van erfbelasting de bedrijfscontinuïteit bedreigt. Daarom geldt de BOR niet ten aanzien van beleggingsvermogen. Beleggingen zijn immers gemakkelijk te gelde te maken zonder dat daarmee de continuïteit van het bedrijf in gevaar komt. Daarom moet men voor de BOR alleen vermogensbestanddelen tot het ondernemingsvermogen rekenen als zij op het moment van verkrijging voor ondernemingsdoeleinden werden aangehouden. Daarbij is niet van belang of een vermogensbestanddeel voor de winstberekening tot het ondernemingsvermogen valt te rekenen. De Hoge Raad merkt het voormalige kantoorpand als beleggingsvermogen aan. Hof Den Bosch krijgt de opdracht de zaak verder af te handelen.

Bron: Hoge Raad 18-08-2023.

Prinsjesdag 2023: verwachte wijzigingen in de loonheffingen

Ondanks de val van het kabinet zal op Prinsjesdag 2023 de presentatie van het pakket Belastingplan 2024 plaatsvinden. Naar verwachting zullen enkele maatregelen in dit pakket van belang zijn voor werkgevers.

In het Belastingplan 2023 zijn met betrekking tot de loonheffingen al diverse wijzigingen opgenomen die ingaan per 1 januari 2024. Daarbij valt te denken aan het vervallen van de verruimde vrije ruimte in de werkkostenregeling. Of de verhoging van de vaste reiskostenvergoeding van € 0,21 naar € 0,22 per kilometer en de aftopping van de 30%-regeling tot de zogeheten Balkenendenorm. Toch zal het pakket Belastingplan 2024 waarschijnlijk ook nog een paar wijzigingen bevatten. Gezien de demissionaire status van het kabinet, is het echter mogelijk dat bepaalde maatregelen uit het pakket Belastingplan 2024 niet doorgaan of later in werking treden dan gepland.

Opheffing van handhavingsmoratorium Wet DBA in 2025? Op 1 januari 2016 is de Wet deregulering beoordeling arbeidsrelatie (Wet DBA) ingevoerd. Maar in principe blijft de handhaving van de Wet DBA achterwege. In een reactie op rapporten van de Algemene Rekenkamer en de Auditdienst Rijk heeft het inmiddels demissionaire kabinet gesteld dit handhavingsmoratorium per 1 januari 2025 te willen opheffen. De Belastingdienst zou dan weer met terugwerkende kracht handhaven tot de datum van opheffing. Handhaving bij situaties waarin sprake is van kwade trouw of een aanwijzing is al mogelijk. Misschien zal het pakket Belastingplan 2024 een voorstel bevatten om een einde te maken aan het handhavingsmoratorium, dan wel komen met een aangepaste of een nieuwe wet. Maar het is ook mogelijk dat zo’n voorstel als gevolg van de val van het kabinet er nog niet komt.

Vereenvoudigen vrijstelling OV-abonnement van loonheffing In plaats van de huidige twee regelingen voor het onbelast verstrekken van OV-abonnementen door werkgevers moet er één vrijstelling komen. Deze wijziging maakt het onbelast verstrekken van OV-abonnementen eenvoudiger.

Herstel fout van het percentage van de vrije ruimte in de WKR In het Belastingplan 2023 is het percentage van de eerste schijf voor de berekening van de vrije ruimte van de werkkostenregeling per 1 januari 2023 aangepast van 1,7% naar 3%. Met ingang van 1 januari 2024 zal dit percentage dalen van 3% naar 1,92%. Bij deze wijzigingen is het maximum bedrag aan beschikbare vrije ruimte na toepassing van de eerste schijf abusievelijk niet aangepast. Met deze wijziging vindt met tot 1 januari 2023 terugwerkende kracht herstel plaats.

Verplichte elektronische aanvraag S&O-inhoudingsplichtigen De Wet modernisering elektronisch bestuurlijk verkeer (WMEBV) verplicht de overheid om de elektronische weg aan te bieden voor aanvragen, bezwaren, klachten en andere verplichte officiële berichten aan een bestuursorgaan. Maar voor natuurlijke personen, rechtspersonen en bedrijven blijft het uitgangspunt dat elektronisch verkeer niet verplicht is te stellen. Voor S&O-inhoudingsplichtigen moet de wet een uitzondering maken. Zo blijft gewaarborgd dat het aanvraagproces via de elektronische weg verloopt.

Loonkostenvoordeel oudere werknemers Per 1 januari 2026 wordt het loonkostenvoordeel (LKV) voor oudere werknemers afgeschaft, omdat de doelmatigheid van de regeling beperkt is. Tot dat moment kunnen werkgevers het voordeel krijgen als zij werknemers van 56 jaar of ouder in dienst nemen die een uitkering kregen van het UWV. Dit moet direct voorafgaand aan het moment van indiensttreding plaatsvinden. Wellicht vindt op Prinsjesdag 2023 ook de presentatie van het voorstel tot afschaffing van het LKV oudere werknemer plaats.

Bron: MvF 24-06-2022, MvF 08-05-2023 en Min. SZW 23-03-2023.

Schenking van alle aandelen in vastgoed-bv is belast met OVB

Verhuurt een vastgoed-bv een bedrijfspand aan een bv met een materiële onderneming? Dan is een schenking van alle aandelen in deze bv aan de indirecte aandeelhouder van de bv met de onderneming in beginsel toch belast met overdrachtsbelasting.

Een man krijgt van zijn vader alle aandelen in een bv geschonken. Voordat deze schenking plaatsvindt, heeft de vader het beleggingsvastgoed en de oudedagsvoorziening in deze bv juridisch afgesplitst. In de oude bv zijn een deelneming van 5% in een werkmaatschappij met een bouwmarktonderneming en het bedrijfsgebouw achtergebleven. De zoon heeft via zijn holding al een indirect belang van 95% in de werkmaatschappij. De werkmaatschappij heeft steeds het bedrijfspand van de bv gehuurd. De Belastingdienst meent dat de bv een onroerendezaaksrechtspersoon (OZR) is, zodat de zoon overdrachtsbelasting is verschuldigd.

Geen consolidatie Maar de zoon stelt dat de bv geen OZR is, omdat niet is voldaan aan de zogeheten doeleis. Volgens de zoon gebruikt de bv het bedrijfspand voor de exploitatie van een bouwmarktonderneming. Rechtbank Zeeland-West-Brabant verwerpt deze stelling. De activiteit van de werkmaatschappij is namelijk niet toe te rekenen aan de bv. Voor de doeleis is consolidatie niet toegestaan, omdat de zoon vóór de schenking geen belang had in de bv. De rechtbank vindt evenmin aannemelijk dat de vader dusdanig betrokken was bij de bouwmarktonderneming dat hij via zijn bv een materiële onderneming dreef. Evenmin is sprake van een vrijgestelde verkrijging in het kader van de bedrijfsopvolging. De vader heeft immers niet het bedrijfsgebouw zelf, maar de aandelen in zijn bv aan zijn zoon geschonken.

Bron: Rb Zeeland-West-Brabant 09-08-2023 (gepubl. 17-08-2023)

Zelfde inkoop mag niet in berekening twee regelingen zitten

Een inkoopprijs van goederen die in aanmerking is genomen voor de autodemontageregeling, mag niet meer terugkomen in de winstmarge voor een andere omzetberekening van de globalisatieregeling.

De Belastingdienst stelt een boekenonderzoek in bij een btw-ondernemer die onder andere (gebruikte) auto’s demonteert of repareert en/of verhandelt. Bij het boekenonderzoek kijkt de fiscus naar de aangiften omzetbelasting over de periode 2011 – 2014. De inspecteur en de ondernemer zijn het oneens over de manier waarop men hier, gezien de gecombineerde activiteiten van de ondernemer, de globalisatieregeling moet toepassen. De globalisatieregeling is een onderdeel van de margeregeling. Onder de globalisatieregeling berekent de ondernemer de btw over leveringen van bepaalde goederen die onder hetzelfde btw-tarief vallen over de winstmarge per aangiftetijdvak. In de praktijk blijken autodemontagebedrijven niet te voldoen aan de normale voorwaarden voor de marge- en globalisatieregeling. Daarom kan een wederverkoper de globalisatieregeling ook toepassen als hij voldoet aan de volgende voorwaarden van de zogeheten autodemontageregeling:

De te demonteren goederen komen op zichzelf in aanmerking voor toepassing van de margeregeling.

De onderdelen zijn daadwerkelijk te gebruiken overeenkomstig de bestemming waarvoor zij oorspronkelijk zijn vervaardigd.

De wederverkoper corrigeert zijn marge-inkopen in het tijdvak van levering als hij na demontage de overblijvende restanten en afvalstoffen levert met toepassing van de normale btw-regels. Verder moet de wederverkoper de marge-inkopen corrigeren als hij nog bruikbare onderdelen verwerkt in een goed dat hij met toepassing van de normale btw-regels levert of als hij de onderdelen gebruikt voor een reparatiedienst.

Inkopen sloopauto’s wellicht dubbel meegenomen De ondernemer wil de jaarlijkse negatieve marge-omzet van de sloopauto’s en de onderdelen daarvan compenseren met de positieve marge-omzet van de handelsauto’s. De inspecteur heeft een deel van de marge-inkoop voor demontage onttrokken aan de totale marge-inkoop, zodat dit deel ten onrechte niet is verrekend, aldus de ondernemer. Maar de Belastingdienst stelt dat de ondernemer ten onrechte een deel van de post ‘inkoop sloop marge’ twee keer heeft meegenomen in de berekeningen. Daardoor zou de ondernemer uiteindelijk een te laag bedrag aan belaste marge hebben berekend.

Ook belastingrechter constateert dubbeltelling Ook Hof Den Bosch stelt vast dat de btw-ondernemer bij de bepaling van de forfaitaire winstmarge onder de autodemontageregeling een bedrag van € 143.625 met als omschrijving ‘inkoop sloop marge’ als ‘inkoopprijs’ in aanmerking neemt. De ondernemer heeft hetzelfde bedrag nogmaals als inkoopprijs meegeteld bij het bepalen van de belaste winstmarge op haar handelsactiviteiten. Deze dubbeltelling is wel enigszins beperkt door een correctie van de ondernemer zelf van € 69.058. Toch is per saldo een bedrag van € 74.567 in aanmerking genomen als inkoopprijs bij het bepalen van zowel de forfaitaire winstmarge onder de autodemontageregeling als die onder de globalisatieregeling. Een berekeningssystematiek waarbij één bedrag voor inkoop twee keer leidt tot een vermindering bij de bepaling van de heffingsmaatstaf is niet in overeenstemming met het systeem van de autodemontageregeling. Het hof volgt daarom de berekening van de btw-ondernemer niet.

Bron: Hof Den Bosch 08-02-2023 (gepubl. 10-08-2023)

Modelovereenkomsten gebaseerd op vrije vervanging vervallen

De Belastingdienst trekt de goedkeuring van de modelovereenkomsten vrije vervanging per 1 januari 2024 in.

De Hoge Raad heeft in het Deliveroo-arrest van 24 maart 2023 geoordeeld dat er bij vrije vervanging sprake kan zijn van werken in dienstbetrekking. Dat betekent dat de modelovereenkomsten die zijn gebaseerd op vrije vervanging, niet langer bruikbaar zijn. Daarom trekt de Belastingdienst de goedkeuring van deze modelovereenkomsten per 1 januari 2024 in. Wie met een modelovereenkomst die is gebaseerd op vrije vervanging werkt, heeft tot 1 januari de tijd om de arbeidsrelatie opnieuw te beoordelen en zo nodig aan te passen.

Deliveroo De Hoge Raad oordeelde dat de bezorgers van Deliveroo werkten op basis van een arbeidsovereenkomst. Of er sprake is van een arbeidsovereenkomst, hangt volgens de Hoge Raad af van alle omstandigheden van het geval. De verplichting om het werk persoonlijk uit te voeren is een van de elementen die van belang kunnen zijn bij de beoordeling van de arbeidsrelatie, maar niet doorslaggevend.

Gevolgen voor de modelovereenkomsten gebaseerd op vrije vervanging In de modelovereenkomsten die zijn gebaseerd op vrije vervanging, staat dat de opdrachtnemer zich vrij mag laten vervangen en dat er daardoor geen sprake is van een dienstbetrekking. Volgens de uitspraak van de Hoge Raad kan er bij vrije vervanging wél sprake zijn van een dienstbetrekking. Daarom trekt de Belastingdienst de goedkeuring van deze modelovereenkomsten in. Het gaat dan om de algemene modelovereenkomsten die gebaseerd zijn op vrije vervanging, maar ook om de brancheovereenkomsten en individuele overeenkomsten die gebaseerd zijn op vrije vervanging.

Beoordeel de arbeidsrelatie opnieuw. Maak gebruik van de webmodule op ondernemersplein.kvk.nl (https://ondernemersplein.kvk.nl/webmodule-beoordeling-arbeidsrelatie/). Of de ondernemerscheck van de Belastingdienst (https://www.belastingdienst.nl/wps/wcm/connect/nl/ondernemers/content/hulpmiddel-checken-of-ik-ondernemer-ben-voor-de-inkomstenbelasting). Deze geven een indicatie (geen zekerheid) over dienstbetrekking en ondernemerschap.

Pas – zo nodig – de arbeidsrelatie vóór 1 januari 2024 aan.

Controleer regelmatig hoe de werkzaamheden in de praktijk worden uitgevoerd.

Een brancheorganisatie of individuele opdrachtgever of -nemer met een goedgekeurde modelovereenkomst gebaseerd op vrije vervanging krijgt uiterlijk 1 oktober 2023 een brief van de Belastingdienst. De Belastingdienst stuurt geen brief als men een modelovereenkomst gebruikt die niet zelf aan de Belastingdienst is voorgelegd. Ga in alle gevallen zo snel mogelijk aan de slag met het opnieuw beoordelen van de arbeidsrelatie en het zo nodig aanpassen daarvan.
Verder legt de Belastingdienst ondanks het handhavingsmoratorium, bedrijfsbezoeken af en doen ze boekenonderzoeken. Concludeert de Belastingdienst dat er sprake is van een dienstbetrekking, dan geven ze aanwijzingen. De Belastingdienst legt geen correctieverplichtingen of naheffingsaanslagen op, behalve als er sprake is van kwaadwillendheid.

Bron: Belastingdienst 14-08-2023

Prinsjesdag 2023: verwachte wijzigingen voor ondernemers

Het pakket Belastingplan 2024 zal hoogstwaarschijnlijk verschillende fiscale wijzigingen voor ondernemers (IB-ondernemingen en lichamen) en dga’s bevatten. Een overzicht met de verwachte wijzigingen.

Dga’s en ondernemers moeten op grond van eerder aangenomen wetten, zoals het Belastingplan 2023, al rekening houden met wijzigingen die per 1 januari 2024 ingaan. Zoals de invoering van een progressief tarief voor box 2 in de inkomstenbelasting en de verdere afbouw van de zelfstandigenaftrek. Maar ook het pakket Belastingplan 2024 bevat wijzigingen die de ondernemer en de dga aangaan. Men dient zich echter bewust te zijn van het feit dat veel wijzigingen zijn aangekondigd door het kabinet voordat het demissionair werd. Het is dus mogelijk dat bepaalde maatregelen uit het pakket Belastingplan 2023 niet doorgaan of later in werking treden dan gepland.

Versobering van (energie)-investeringsaftrek Net zoals de milieu-investeringsaftrek (MIA) zou de EIA op basis van wetgeving per 1 januari 2024 komen te vervallen. Maar bij het opstellen van deze zogeheten horizonbepaling heeft de wetgever een voorbehoud gemaakt voor het geval de evaluaties van deze regelingen positief zouden uitpakken. Dat is ook gebeurd, zodat deze faciliteiten ook na 1 januari 2024 nog even blijven bestaan. Maar vanaf 2024 vindt een structurele verlaging plaats van het aftrekpercentage van de energie-investeringsaftrek (EIA). Daarnaast vindt een verlaging plaats van het plafond maximaal investeringsbedrag voor deze faciliteit.

Verruiming herinvesteringsreserve bij stoppersregelingen Het gebruik van de herinvesteringsreserve bij gedeeltelijke staking moet toegankelijker worden. Zo neemt de wetgever barrières voor stoppende agrariërs weg.

Aanpassing doorschuifregeling bij ontbinding Bij een geruisloze terugkeer uit de bv/nv bestaat een regeling om niet-verrekende verliezen uit de Vpb-sfeer mee te nemen naar de IB-sfeer. Daarbij vindt een correctie plaats van deze verliezen voor de tariefverschillen tussen de IB en de Vpb. Deze correctie wordt berekend door middel van een bepaalde breuk (verhoudingsgetal). In het Belastingplan 2023 is het verhoudingsgetal ongewijzigd gebleven. Dit verhoudingsgetal had moeten worden aangepast, vanwege de aanpassing van het lage Vpb-tarief in combinatie met de aftopping van de aftrek van de MKB-winstvrijstelling (en de geldende IB-tarieven). Praktisch gezien is dit al geregeld in een goedkeurend besluit. Maar de wetgever wil toch de wet repareren met terugwerkende kracht tot en met 1 januari 2023.

Reparatiewetgeving lucratief belang Op 14 april 2023 heeft de Hoge Raad een arrest gewezen over de lucratiefbelangregeling. Meer specifiek betreft het de economische vergelijkbaarheid van vermogensrechten met achtergestelde soortaandelen. De Hoge Raad heeft kort gezegd beslist dat men daarbij moet aansluiten bij de kapitaalseis dat de achtergestelde soortaandelen minder zijn dan 10% van het geplaatst aandelenkapitaal. De demissionaire staatssecretaris van Financiën vreest men de lucratiefbelangregeling, onder dit uitgangspunt, in de toekomst te vaak zal ontlopen. Daarom is reparatiewetgeving op zijn plaats, aldus de staatssecretaris. Hij wil in het Belastingplan 2024 een wetswijziging voorstellen. Daardoor zal een lening, die niet kwalificeert als informeel kapitaal, met terugwerkende kracht tot 26 juni 2023 ook meetellen voor de beoordeling of sprake is van een lucratief belang.

Aanpassingen rond Wet excessief lenen bij eigen vennootschap Als een dga na emigratie bovenmatig leent van een nieuwe, in het buitenland gevestigde, vennootschap vordert de ontvanger van de belastingen de conserverende aanslag in. Dit is een ongewenst gevolg van de Wet excessief lenen bij eigen vennootschap. Het Belastingplan 2024 zal dit herstellen. Daarnaast wordt in de Wet IB 2001 een aanpassing aangebracht voor het verdelen van het maximumbedrag excessief lenen bij het einde van een fiscaal partnerschap. Verder moet nog een aanpassing plaatsvinden van de Wet excessief lenen bij de eigen vennootschap zelf. Deze wet verwijst nu naar het huidige vlakke box 2-tarief. Per 1 januari 2024 zal box 2 echter een progressief tarief krijgen.

Afschaffing van betalingskorting inkomstenbelasting Per 1 januari 2023 is de betalingskorting bij de voorlopige aangifte (VA) van de vennootschapsbelasting afgeschaft. In lijn daarmee zal het ook komen tot de afschaffing van de betalingskorting voor de inkomstenbelasting.

Aanpassing vrijstelling in de BOR en DSR Onder de huidige wetgeving bedraagt de vrijstelling van schenk- en erfbelasting in het kader van de bedrijfsopvolgingsregeling (BOR) 100% van de goingconcernwaarde van de onderneming voor zover dit vermogen maximaal € 1.205.871 bedraagt. Het meerdere is voor 83% vrijgesteld. Hierbij geldt dat dankzij de zogeheten doelmatigheidsmarge bij bv’s tot 5% van het vermogen wordt aangemerkt als ondernemingsvermogen. De regering wil de vrijstelling per 1 januari 2024 aanpassen door tot € 1.500.000 aan ondernemingsvermogen voor 100% vrij te stellen, terwijl het meerdere maar voor 70% wordt vrijgesteld. Bovendien wil de regering de doelmatigheidsmarge afschaffen. Daarnaast zal de Belastingdienst aan derden verhuurde onroerende zaken aanmerken als beleggingsvermogen. Dit zal trouwens ook gelden voor de doorschuifregeling (DSR) in het ab-regime. Bedrijfsmiddelen die men gemengd gebruikt, zullen slechts kwalificeren voor de BOR en de DSR voor zover ze daadwerkelijk binnen de onderneming worden gebruikt.

Alleen BOR/DSR voor regulier ab Daarnaast zullen de BOR en de DSR niet meer openstaan voor ieder aanmerkelijk belang, hoe beperkt ook. De wetgever wil de toegang tot deze regelingen beperken tot reguliere aandelen met een belang van 5% die volledig meedelen in de winstgerechtigdheid en de liquidatieopbrengst. De BOR en de DSR blijven gelden voor preferente aandelen die in het kader van een gefaseerde bedrijfsopvolging zijn uitgegeven. De verwateringsregeling blijft eveneens bestaan. Verder staat een bestrijding van overige constructies met de BOR op de planning voor 2026. Daarbij valt te denken aan een langere bezits- en voortzettingstermijn vanaf hoge leeftijd en een antimisbruikbepaling.

Andere voorwaarden voor BOR Aan de andere kant bestaat ook een wens om veel knelpunten met betrekking tot de bezitseis en voortzettingseis bij de BOR weg te nemen. Daarnaast zal per 2025 de eis komen te vervallen dat een werknemer die het bedrijf overneemt minimaal 36 maanden in de onderneming heeft gewerkt. Daar tegenover staat dat de het demissionaire kabinet per 2025 een minimumleeftijd van 21 jaar voor de bedrijfsopvolger in het kader van de BOR en DSR wil introduceren. De minimumleeftijdseis zal alleen gelden bij een schenking, niet bij een vererving.

Aanpassing minimumkapitaalregel interne treasury De vennootschapsbelasting kent een specifieke renteaftrekbeperking voor banken en verzekeraars. Deze renteaftrekbeperking treedt in werking als de leverage ratio respectievelijk eigenvermogenratio minder dan 9% (percentage 2023) is. Deze maatregel noemt men ook wel de minimumkapitaalregeling. Maar deze regeling werkt onevenwichtig uit ten aanzien van interne treasury activiteiten van banken. Daarom is op technische punten een aanpassing van de minimumkapitaalregel nodig om deze verstoring te voorkomen. Om de opbrengstderving te dekken zal een verhoging van het percentage van de minimumkapitaalregel dat niet aftrekbaar is plaatsvinden. Het nieuwe percentage zal 9,4% bedragen.

Nieuwe voorwaarden voor niet-transparant FGR Naast het Belastingplan 2024 zal het pakket Belastingplan 2024 naar verwachting een paar andere wetsvoorstellen bevatten. Een van deze wetsvoorstellen is het Wetsvoorstel vastgoedmaatregel in het fbi-regime en aanpassing van het fonds voor gemene rekening (FGR) en de vrijgestelde beleggingsinstelling (vbi). Dit wetsvoorstel bevat onder andere nieuwe voorwaarden voor het niet-transparant – en daarmee zelfstandig belastingplichtig – voor de vennootschapsbelasting zijn van een FGR. Zo zal een FGR per 1 januari 2025 een beleggingsinstelling of een maatschappij voor collectieve belegging van effecten (icbe) moeten zijn. Bovendien moet sprake zijn van verhandelbare bewijzen van deelgerechtigdheid. Bewijzen van deelgerechtigdheid die uitsluitend zijn te vervreemden aan het FGR, tellen niet als verhandelbaar. Door deze nieuwe voorwaarden zullen sommige lichamen mogelijk niet langer vennootschapsbelastingplichtig zijn. Daarom bevat het wetsvoorstel ook overgangsrecht met mogelijkheden voor uitstel van belasting betalen.

Alleen gereglementeerd fonds kan vanaf 2025 vbi zijn Het Wetsvoorstel vastgoedmaatregel in het fbi-regime en aanpassing van het FGR en de vbi beperkt bovendien de mogelijkheden om onder het regime van de vbi te vallen. Per 1 januari 2025 zal de voorwaarde gelden dat het lichaam een gereglementeerd fonds is.

Einde vennootschapsbelastingplicht voor open cv Het Wetsvoorstel fiscaal kwalificatiebeleid (buitenlandse) rechtsvormen zal eveneens deel uitmaken van het pakket Belastingplan 2024. Een belangrijk onderdeel van dit wetsvoorstel is dat de open commanditaire vennootschap vanaf 1 januari 2025 geen vennootschapsbelastingplichtig lichaam meer is. Ook dit zal leiden tot fiscale afrekening, al is de fiscale claim onder voorwaarden door te schuiven op grond van overgangsrecht. Verder zal deze nieuwe wet per 1 januari 2025 de fiscale kwalificatie van buitenlandse rechtsvormen regelen. De kwalificatie van buitenlandse rechtsvormen blijft in beginsel plaatsvinden aan de hand van de rechtsvormvergelijkingsmethode. Daarnaast introduceert de wetgever twee aanvullende methoden: de symmetrische methode en de vaste methode.

Afschaffing giftenaftrek voor bv’s Een bv kan binnen bepaalde grenzen giften aan algemeen nut beogende instellingen (anbi’s) en steunstichtingen sociaal belang behartigende instellingen (sbbi’s) aftrekken. Een overschot telt als een uitdeling aan de aandeelhouder. Onder voorwaarden en binnen bepaalde grenzen kan deze giften aftrekken. De demissionaire staatssecretaris van Financiën vindt dit echter nogal omslachtig. Daarom wil hij de giftenaftrek in de vennootschapsbelasting afschaffen. Tegelijkertijd zal een niet-zakelijke gift aan een ANBI of sbbi niet meer kwalificeren als een verkapte winstuitdeling aan de aandeelhouder.

Maatregelen tegen dividendstripping Een ander onderdeel van het pakket Belastingplan 2024 is het Wetsvoorstel versterking aanpak dividendstripping. Het gaat hierbij vooral om twee maatregelen. De eerste maatregel betreft de wettelijke vastlegging van een zogeheten registratiedatum. De andere maatregel ziet op het aanpassen van de bewijslastverdeling ter verbetering van de bewijspositie van de inspecteur.

Onderzoek naar mogelijke wijzigingen in de btw De overheid zit verder met een aantal lopende Europese trajecten. Sommige trajecten gaan over de btw. Zo zal vanaf 1 januari 2025 voor grensoverschrijdende virtuele diensten de btw voortaan verschuldigd zijn in de lidstaat van vestiging van de afnemer. Deze bepaling ziet op culturele, artistieke, sportieve, wetenschappelijke, educatieve of vermakelijkheidsdiensten. Daarnaast evalueert het demissionaire kabinet de doelmatigheid van het verlaagde btw-tarief in zijn geheel. De evaluatie richt zich in het bijzonder op de toepassing ervan op sierteelt, arbeidsintensieve diensten, cultuur en logies. Eventuele afschaffing of versobering kan gepaard gaan met alternatieve beleidsinstrumenten. Verder vindt onderzoek plaats naar wat binnen de btw-regelgeving de mogelijkheden zijn voor een herzieningsregeling op (kostbare) verbouwingsdiensten. De conclusies uit al deze onderzoeken kunnen wellicht terugkomen in wetsvoorstellen die op Prinsjesdag 2023 bekend worden gemaakt.

Bron: MvF 08-05-2023, 26-06-2023 en 27-06-2023

Aandelentransactiebetaling niet te verwarren met schenking

Een storting op een rekening vanwege een aandelentransactie mag men niet verwarren met een schenking. Zo’n ‘vergissing’ bij het doen van aangifte inkomstenbelasting vormt grove schuld.

Een vrouw ontvangt op 12 oktober 2011 van haar vader 16% van de aandelen in een buitenlandse nv. Deze aandelen hebben een waarde € 4.477.792. Op 5 november 2012 koopt de nv de aandelen van de vrouw voor € 4.500.000 in. Daarbij blijft de nv de koopsom schuldig. In 2014 en 2015 lost de nv € 120.000 respectievelijk € 300.000 op deze schulden af. De nv stort deze bedragen op een rekening ten name van de vrouw en haar vader. Maar de tegoeden op de bankrekening komen alleen toe aan de vrouw. In haar eerste aangiftes inkomstenbelasting over de jaren 2014 en 2015 maakt de vrouw geen melding van haar vordering op de nv. Zij vermeldt evenmin de bankrekening waarop de aflossingen zijn gestort. Pas later dient zij herziene aangiftes in waarin zij de vordering en de bankrekening wel meldt.

Grove schuld De inspecteur stelt dat door grove schuld aan de kant van de vrouw aanvankelijk onjuiste aangiftes zijn ingediend. Omdat de vrouw is ingekeerd, matigt de Belastingdienst de vergrijpboete tot 60% van de boetegrondslag. Normaal gesproken zou de boete 75% bedragen. De vrouw gaat in beroep tegen de vergrijpboete. Hof Den Haag is het met de Belastingdienst eens dat sprake is van grove schuld. Uit de bankafschriften volgt dat de nv de betalingen heeft verricht ten titel van de aandelenverkoop. De bedragen waren bovendien hoger dan eerdere schenkingen van de vader. De vrouw moet hebben begrepen dat de stortingen geen gewone schenkingen van haar vader waren, maar betalingen door de nv vanwege de aandelentransactie. Bovendien is het algemeen bekend dat banktegoeden en andere bezittingen boven een bepaald bedrag belast zijn in box 3.

Boetematiging Aan de andere kant heeft de vrouw later een andere belastingadviseur in de arm genomen. Daarop zijn herziene aangiftes ingediend. Het verwijt dat de vrouw treft, is daarom minder ernstig. Daarnaast is er voldoende objectieve en redelijke rechtvaardiging aanwezig om de boetes te beperken. Bovendien blijkt de redelijke termijn te zijn overschreden. Daarom vernietigt het hof de vergrijpboete over de aanslag 2014 en verlaagt de boetebeschikking 2015 van € 28.933 naar € 10.000.

Bron: Hof Den Haag 12-07-2023 (gepubl. 08-08-2023)