Jan van Nassaustraat 21, 2596 BL Den Haag
Ma – Vr 8:30 – 17:30
post@driessenaccountancy.nl

Belaste verrekening negatief kapitaal bij uittreding

Sommige ondernemers hebben een negatief kapitaal in een samenwerkingsverband. Als deze ondernemers uittreden, kunnen de andere participanten dat aandeel overnemen. Daarbij kunnen zij besluiten de vergoeding voor dit aandeel te verrekenen met het negatieve kapitaal. In zo’n situatie vindt geen kwijtschelding plaats, aldus Rechtbank Zeeland-West-Brabant. De toepassing van de kwijtscheldingswinstvrijstelling blijft dan ook achterwege.

Een man werkt met de werkmaatschappij van een holding samen in een maatschap. De man is gerechtigd tot 37,5% van de overwinst van de maatschap. De overwinst wordt overigens eerst verlaagd met een vergoeding voor de arbeid en het kapitaal van de maten. De man heeft in 2016 een aanzienlijk negatief kapitaal. De holding van de andere maat vindt dat onaanvaardbaar. Na enige correspondentie met deze holding besluit de man daarom op 1 juli 2016 uit de maatschap te treden.
De man en de holding stellen in een overeenkomst het volgende op. De partijen constateren dat het kapitaal van de man op 30 juni 2016 negatief € 340.816 is. De man erkent vervolgens dat hij in het kader van de uittreding een direct opeisbare schuld heeft aan de andere maten. Deze maten nemen de goodwill, overige stille reserves en het recht om de naam van de maatschap te gebruiken over. De koopprijs voor het overgedragen aandeel in de maatschap bedraagt € 340.816. De overnemende partijen voldoen deze koopprijs door middel van een verrekening met het tekort aan kapitaal van de man. Vanaf 1 juli 2016 is de man in loondienst werkzaam bij de maatschap.
De man stelt in 2016 een vrijgestelde kwijtscheldingswinst à € 340.816 te hebben genoten. De Belastingdienst bestrijdt deze stelling. De inspecteur meent dat de andere maten hun vordering niet hebben prijsgegeven, maar verrekend met de verschuldigde koopsom. De man tekent beroep aan, maar de rechtbank is het eens met de Belastingdienst. De maten hebben ook fiscaal gezien hun vordering op de man verrekend met de vergoeding voor zijn maatschapsaandeel. Deze vergoeding is bovendien het bedrag waartegen de andere maten de maatschap willen voortzetten. De man is verder niet bevoordeeld, zodat op geen wijze een kwijtschelding heeft plaatsgevonden. In zo’n situatie is de kwijtscheldingwinstvrijstelling dan natuurlijk niet aan de orde.

Bron: Rb. Zeeland-West-Brabant 21-01-2021 (gepubl. 09-02-2021)

Loket NOW 4 opent 15 februari

Maandag 15 februari 2021 om 9.00 uur gaat het UWV-loket voor de vierde periode van de NOW-maatregel open. Werkgevers kunnen dan een tegemoetkoming in de loonkosten krijgen voor de maanden januari tot en met maart 2021. UWV verwacht veel aanvragen vanwege de verlengde lockdown.

Werkgevers met minimaal 20% omzetverlies over de periode januari tot en met maart 2021 komen in de vierde aanvraagperiode in aanmerking voor een tegemoetkoming in de loonkosten. Ten opzichte van de derde periode NOW is alleen de maximale tegemoetkoming veranderd. Die is nu maximaal 85% bij een omzetverlies van 100% en evenredig minder bij een lager omzetverlies. De overige voorwaarden zijn gelijk aan die in de derde periode. Aanvragen voor de vierde periode van de NOW-regeling kunnen tot en met zondag 14 maart 2021 worden ingediend.
Daarnaast is UWV bezig met de definitieve berekeningen voor de eerste periode NOW. Werkgevers kunnen hiervoor sinds 7 oktober 2020 een aanvraag indienen. Op basis van het feitelijke omzetverlies en de loonsom over maart, april en mei 2020 stelt UWV vervolgens vast hoe hoog de definitieve tegemoetkoming is waar de werkgever recht op heeft. Dat kan leiden tot een nabetaling of – bij een dalende loonsom en/of minder groot omzetverlies dan van te voren ingeschat – een terugvordering.
In december is UWV begonnen met het versturen van de eerste beschikkingen voor zowel nabetalingen als terugvorderingen. Ondernemers die nu geen geld hebben voor een nabetaling kunnen een beroep doen op betalingsregelingen. De mogelijkheid om een betalingsregeling te treffen wordt ook genoemd in de beschikkingen die UWV verstuurt. Werkgevers die hierover meer informatie willen, kunnen bellen met de NOW Telefoon 088 – 898 20 04.

Bron: UWV 09-02-2021

Bonusverbod geldt niet voor arbeidsongeschikte directeur

Een bv is in een eerdere civiele procedure onder meer veroordeeld tot uitbetaling van een bonus aan een arbeidsongeschikte directeur. De bv hoeft die bonus niet te betalen als dit niet is toegestaan op grond van de NOW-regeling. Rechtbank Den Haag heeft beslist dat het bonusverbod niet van toepassing is op de voormalig directeur.

Een directeur is sinds 1 januari 2009 bij de Kamer van Koophandel ingeschreven als zelfstandig bevoegd bestuurder van een bv. Op 20 november 2018 is de directeur arbeidsongeschikt geworden. In een eerdere civiele procedure is een schikking tot stand gekomen tussen de bv en de directeur. Hierin staat dat de bv een bonus van € 2.500 bruto per kwartaal moet uitbetalen, tenzij de Noodmaatregel Overbrugging Werkgelegenheid (NOW-regeling) dit verbiedt. Nu is bij de Rechtbank in geschil of het bonusverbod uit de NOW-regeling ook op de directeur van toepassing is.
Rechtbank Den Haag oordeelt dat het van belang is of de directeur een beleidsbepalende functie heeft (gehad). Volgens de rechtbank is dat zeker het geval voor de periode vanaf 1 januari 2009 tot 8 januari 2020. In die periode heeft de man de functie van statutair bestuurder uitgeoefend en is hij beleidsbepaler geweest. Dit blijkt bijvoorbeeld uit zijn arbeidsovereenkomst met de bv. Hierin is opgenomen dat de directeur verantwoordelijk is voor de in- en verkoop, het personeelsbeleid en het ‘zelfstandig besturen van het beveiligingsbedrijf’.
Per 8 januari 2020 staat de directeur echter niet meer ingeschreven als bestuurder in het Handelsregister ingeschreven. Vanaf dat moment kan de directeur niet langer zijn statutaire bevoegdheden en beleidsbepalende taken uitoefenen. Volgens de rechtbank is de directeur eigenlijk geheel 2020 ‘overig personeel’ geworden. De directeur is volgens de rechtbank namelijk geen beleidsbepaler meer bij de bv. Voor ‘overig personeel’ geldt het bonusverbod niet. De bv moet van de rechtbank de man daarom de overeengekomen bonus van € 2.500 bruto per kwartaal betalen.

Bron: Rb. Den Haag 11-12-2020 (gepubl. 04-02-2021)

Geen ROW en verkapte winstuitdeling voor dga

Rechtbank Gelderland oordeelt dat een gesloten koopovereenkomst onvoorwaardelijk is. De overeengekomen koopprijs voor de grond is onafhankelijk van het al dan niet verkrijgen van een bestemmingswijziging. Daarom is in 2013 geen sprake van resultaat uit overige werkzaamheden.

In 2009 verkoopt een dga voor € 1,2 miljoen een perceel grond aan zijn bv. In 2011 is het college van B&W akkoord gegaan met een bestemmingswijziging van het perceel. In 2013 is het bestemmingsplan definitief geworden en voorziet in het bestemmen van twee woonpercelen op het perceel. Op 24 december 2013 is het perceel juridisch geleverd aan de bv. De inspecteur is van mening dat sprake is geweest van een verkapte winstuitdeling. Ook is hij van mening dat de dga resultaat uit overige werkzaamheden heeft behaald vanwege de werkzaamheden om het bestemmingsplan voor het perceel te veranderen in wonen.
Rechtbank Gelderland ziet zich voor de vraag gesteld of sprake is van een voorwaardelijke of onvoorwaardelijke overeenkomst. De rechtbank oordeelt dat sprake is van een onvoorwaardelijke koopovereenkomst. Er staat geen voorwaarde in de overeenkomst dat deze pas van kracht wordt bij een bestemmingswijziging. De prijs voor het perceel is voorts onafhankelijk van de uitkomst van eventuele werkzaamheden die de dga zou moeten verrichten. Of een bestemmingswijziging wordt verkregen of niet is ook niet van belang voor de overeengekomen prijs. De rechtbank oordeelt daarom dat geen sprake is van een resultaat uit overige werkzaamheden.
De rechtbank is ook van oordeel dat de eventuele verkapte winstuitdeling zich voordoet bij het sluiten van de onvoorwaardelijke koopovereenkomst. In 2009 is een onvoorwaardelijke koopovereenkomst tot stand gekomen. Dan ontstaan er over en weer juridisch afdwingbare verplichtingen en kunnen partijen een recht aan de koopovereenkomst ontlenen. De inspecteur is met het belasten van de verkapte winstuitdeling in 2013 te laat. Als al sprake is van een verkapte winstuitdeling, is dat in 2009 geweest bij het sluiten van de onvoorwaardelijke koopovereenkomst.

Bron: Rb. Gelderland 05-01-2021

Geen overgang algemeenheid van goederen

Alleen als de overdrager (een gedeelte van) haar onderneming aan de koper overdraagt en die (dat gedeelte van) die onderneming voortzet, is sprake van een overgang van een algemeenheid van goederen volgens de Hoge Raad. Dat is bij een sale-and-lease-back niet het geval.

Een stichting maakt deel uit van een fiscale eenheid voor de omzetbelasting. De stichting heeft als doel het als woningcorporatie exploiteren van woonruimte voor 55-plussers. Vanwege een slechte liquiditeitspositie heeft zij een vrijwel nieuw appartementencomplex overgedragen aan een derde. Na de overdracht huurt de stichting de in het complex gelegen woonruimte met parkeerplaatsen en bedrijfsruimten voor 25 jaar terug van de koper. Die ruimten stelt de stichting vervolgens ter beschikking aan de gebruikers. De stichting en de koper zijn ook overeengekomen dat de koper het complex de eerste vijftien jaar niet mag verkopen aan een derde.
Hof Den Haag heeft geoordeeld dat er geen levering voor de omzetbelasting is geweest. De macht om als eigenaar over het appartementencomplex te kunnen beschikken is bij de stichting gebleven. De Hoge Raad casseert dit oordeel van het hof. De stichting heeft het appartementencomplex aan de koper geleverd in de zin van de omzetbelasting. Deze levering heeft binnen twee jaren na de eerste ingebruikname ervan plaatsgevonden. Daarom is deze levering belast met omzetbelasting.
Vervolgens doet zich de vraag voor of hier sprake is van de overdracht of overgang van een algemeenheid van goederen. De Hoge Raad beantwoordt die vraag ontkennend. Van een dergelijke overdracht of overgang van het complex kan alleen worden gesproken, indien de stichting (een gedeelte van) haar onderneming aan de koper heeft overgedragen en de koper (dat gedeelte van) die onderneming voortzet.
De stichting exploiteert na de civielrechtelijke levering van het appartementencomplex aan de koper de appartementen niet langer in de hoedanigheid van eigenaar/verhuurder maar in die van huurder/onderverhuurder van het appartementencomplex. De stichting is verder na de levering het beheer van het appartementencomplex voor de koper tegen vergoeding gaan verrichten. Dit maakt dat de stichting met de levering van het appartementencomplex aan de koper niet ook haar economische activiteit/onderneming in de vorm van verhuuractiviteiten heeft overgedragen. In dit geval doet zich dus niet de overdracht van (een gedeelte van) een algemeenheid van goederen voor.

Bron: HR 29-01-2021

Vooruitbetaalde hypotheekrente na overlijden toch aftrekbaar

Soms betaalt iemand zijn hypotheekrente voor het hele jaar vooruit en komt (kort) daarop te overlijden. Dan mogen de erfgenamen in de laatste aangifte inkomstenbelasting dit hele vooruitbetaalde bedrag opgeven als aftrekbare hypotheekrente. Dit blijkt uit een arrest van de Hoge Raad.

Een vrouw betaalt op 4 januari 2014 de over het jaar 2014 verschuldigde hypotheekrente geheel vooruit. Nog diezelfde dag sterft zij. Bij het invullen van haar aangifte inkomstenbelasting trekken haar erfgenamen de vooruitbetaalde rente volledig af. De inspecteur staat dat niet toe. Hij meent dat de rente die is vooruitbetaald voor de periode vanaf 5 januari 2014 niet aftrekbaar is als eigenwoningrente. De schuld is vanaf die datum immers niet langer een eigenwoningschuld. Hof Den Bosch komt tot hetzelfde oordeel als de fiscus. En wanneer de erfgenamen in cassatie gaan, sluit Advocaat-Generaal (A-G) Niessen ook aan bij de redenering van het hof.
Maar de Hoge Raad neemt de conclusie van de A-G niet over. Hoewel de redenering van de fiscus en het hof in principe klopt, ziet de Hoge Raad in de wettekst aanleiding om aftrek toe te staan. De wet bepaalt namelijk dat men de buiten aanmerking gebleven rente in het jaar van overlijden onder een bepaalde omstandigheid in één bedrag in aanmerking moet nemen. Dit is het geval als de woning en schuld tot het moment van overlijden een eigen woning en eigenwoningschuld vormden. In deze casus is dat ook aan de orde.

Bron: HR 29-01-2021

Verzwaarde bewijslast blijft na te late aangifte

Als het om belastingen gaat, is het raadzaam om tijdig aangifte te doen. Want als een ondernemer veel te laat aangifte doet, voldoet hij volgens Rechtbank Noord-Nederland niet aan zijn aangifteplicht. In dat geval is en blijft de omkering van de bewijslast van toepassing.

Een bv heeft tot 1 november 2016 uitstel gekregen voor het indienen van haar aangifte vennootschapsbelasting 2015. Maar op die datum is deze aangifte nog niet ingediend. De Belastingdienst stuurt de bv op 21 november 2016 een herinnering. Vervolgens ontvangt de bv op 10 maart 2017 een aanmaning om uiterlijk 24 maart 2017 aangifte te doen. Wanneer ook deze termijn verstrijkt, is de inspecteur het zat. Op 27 mei 2017 legt hij de bv een ambtshalve aanslag op. De bv is het niet eens met deze aanslag en dient een bezwaarschrift in. Op 8 september dient zij alsnog haar aangifte in. De bv geeft daarbij op dat zij een regresvordering op een gelieerde vennootschap afwaardeert. De Belastingdienst accepteert deze afwaardering niet omdat de voorafgaande borgstelling onzakelijk zou zijn.
Het geschil tussen de bv en de fiscus belandt voor de rechtbank. Het veel te laat indienen van de aangifte blijkt de bv nu parten te spelen. De rechtbank oordeelt dat de bv daardoor niet heeft voldaan aan haar aangifteplicht. In dat geval geldt als uitgangspunt dat de aanslag van de Belastingdienst juist is, tenzij de bv het tegendeel aannemelijk maakt. De bv voldoet niet aan deze verzwaarde bewijslast. Weliswaar stelt zij dat de borgstelling zakelijk is, maar kan dat niet onderbouwen met nadere stukken. De rechtbank oordeelt daarom dat de bv haar vordering niet mag afwaarderen tot nihil.

Bron: Rb. Noord-Nederland 18-01-2021

Onbehoorlijke bestuur door nalaten

Een bestuurder van een bv draagt alle bedrijfsactiviteiten over aan een gelieerde vennootschap. Maar het personeel blijft achter in de bv. De bv leent het personeel wel uit aan de overnemer, maar de bestuurder doet niets als de overnemer niet betaalt. In zo’n situatie is volgens Rechtbank Zeeland-West-Brabant sprake van onbehoorlijk bestuur.

Deze zaak gaat over een man die indirect bestuurder is van een bv met openstaande belastingschulden. De ontvanger van de belastingen stelt de man aansprakelijk voor naheffingsaanslagen loonheffing en omzetbelasting die de bv niet heeft betaald. De man vindt dat hij niet aansprakelijk is en start een beroepsprocedure. De rechtbank constateert dat de man voor sommige belastingschulden een tijdige melding van betalingsonmacht heeft ingediend. Het gevolg is dat de ontvanger aannemelijk moet maken dat het niet betalen van deze schulden is te wijten aan onbehoorlijk bestuur van de man. De rechtbank houdt hierbij rekening met het feit dat de bv in mei 2015 haar bedrijfsactiviteiten heeft overgeheveld aan een andere vennootschap. De helft van de aandelen in die andere vennootschap is in handen van de bestuurder.
De rechtbank merkt op dat de bv vóór mei 2015 verhoudingsgewijs significant minder voldeed aan de ontvanger dan aan de concurrente schuldeisers. Maar de rechtbank ziet hierin geen onbehoorlijk bestuur. Een redelijk denkend bestuurder kan zo handelen. Door verschillende crediteuren te betalen, willen zij immers zaken blijven doen met de bv. Die redenering gaat trouwens niet op als de bestuurder moet beseffen dat door zijn handelen de belastingschulden onbetaald blijven. Of als de bv had besloten haar activiteiten te beëindigen.
De fiscus wijst vervolgens erop dat vóór mei 2015 een verhoging van de managementvergoeding heeft plaatsgevonden van € 1.538,50 naar € 1.900 per week. Deze stijging is volgens de rechtbank echter te klein om als onbehoorlijk bestuur te kwalificeren. De rechtbank verwerpt eveneens de stelling dat de bv bij het overdragen van haar activiteiten een goodwillvergoeding had moeten bedingen. Aangezien de activiteiten verliesgevend waren, zou een derde geen vergoeding voor goodwill wensen te betalen.
Vanaf mei 2015 heeft de bestuurder handelingen verricht die kwalificeren als onbehoorlijk bestuur. De rechtbank verwijt de bestuurder dat hij na de overdracht van de bedrijfsactiviteiten het hele personeelsbestand heeft aangehouden. Vervolgens heeft de bv haar personeel met een opslag van 10% op de loonkosten uitgeleend aan de overnemer. Maar deze gelieerde vennootschap heeft de facturen grotendeels onbetaald gelaten. Toch heeft de bestuurder nagelaten om invorderingsmaatregelen te nemen. Verder meent de rechtbank dat de bv na de beëindiging van haar operationele activiteiten niet langer de vrijheid heeft om te bepalen welke schuldeisers zij betaalt. Hoewel er genoeg redenen zijn om het bedrag van de aansprakelijkstelling te verlagen, zijn er dus ook redenen om een deel van het bedrag te handhaven.

Bron: Rb. Zeeland-West-Brabant 31-12-2020

Natuurlijk persoon participeert niet in OVB-reorganisatie

Onder voorwaarden is de verkrijging van een onroerende zaak in het kader van een reorganisatie binnen een concern vrijgesteld van overdrachtsbelasting. Natuurlijke personen zijn wat dat betreft nooit onderdeel van een concern. Een recente uitspraak van Rechtbank Noord-Nederland maakt dat duidelijk.

Een bv houdt een gerechtigdheid van 45% in een VOF. Haar enige aandeelhouder en haar zustervennootschap hebben ook een gerechtigdheid in de VOF van 45% respectievelijk 10%. Deze aandeelhouder en zustervennootschap zijn ook gerechtigd tot 90% respectievelijk 10% van een pand. Zij brengen dit pand op 29 juli 2016 in de VOF in. Vervolgens brengt de aandeelhouder zijn aandeel in de VOF inclusief het pand in in de zustervennootschap. In ruil daarvoor ontvangt hij aandelen. Op 21 september 2016 vind een juridische fusie plaats, waarbij de zustervennootschap opgaat in de bv.
De Belastingdienst denkt dat bij de inbreng in de zustervennootschap overdrachtsbelasting (OVB) verschuldigd is over 90% van de waarde van het pand. Bij de juridische fusie zou uiteindelijk OVB zijn verschuldigd over 10% van de waarde van het pand, aldus de fiscus. De inspecteur heft deze bedragen aan OVB na bij de bv. Later paste de Belastingdienst de bedragen aan. De reden is dat bij de inbreng ten onrechte geen rekening is gehouden met de stille reserve van de zustervennootschap. De bv betwist de juistheid van de naheffingsaanslagen en begint een beroepsprocedure.
Zo betoogt de bv dat het uiteindelijk belang bij het winkelpand bij de inbreng in de zustervennootschap niet is verschoven. De bv stelt dat men door de vennootschap heen moet kijken. Maar de rechtbank oordeelt anders. De verkrijging van een onroerende zaak is in principe belast met OVB, tenzij een vrijstelling geldt. Nu bestaat wel een vrijstelling van OVB in het geval van een interne reorganisatie. Maar deze vrijstelling geldt alleen als tussen vennootschappen binnen hetzelfde concern een overdracht van een onroerende zaak plaatsvindt. Natuurlijke personen behoren niet tot een concern. Volgens de bv is dit een verboden vorm van discriminatie, maar de rechtbank gaat daarin niet mee. De vrijstelling bij interne reorganisatie is in deze zaak niet van toepassing.

Bron: Rb. Noord-Nederland 14-01-2021

Inkeer mogelijk als rekeninghouder buiten groepsverzoek valt

Als de Belastingdienst als reactie op een groepsverzoek informatie verkrijgt over zwartspaarders, kunnen die zwartspaarders niet meer inkeren. De Hoge Raad oordeelt echter dat rekeninghouders die niet onder het groepsverzoek vielen, wel kunnen inkeren.

Een Nederlandse vrouw houdt tot februari 2014 een rekening aan bij een Zwitserse bank. In juli 2015 vraagt de Belastingdienst informatie op bij de Zwitserse belastingautoriteiten. Dit zogeheten groepsverzoek betreft rekeningoverzichten van Nederlandse rekeninghouders bij de Zwitserse bank. De Zwitserse bank licht vervolgens per brief haar rekeninghouders in over het groepsverzoek. Rond 27 september 2015 maken diverse media in Nederland melding van het groepsverzoek. De Nederlandse vrouw heeft geen brief over het groepsverzoek ontvangen, maar meldt zelf op 30 juni 2016 dat zij beschikte over vermogen in het buitenland. Zij doet een beroep op de inkeerregeling.
De inspecteur weigert dit beroep te honoreren. Hij stelt dat de vrouw moest vermoeden dat de fiscus onderzoek deed naar de Nederlandse zwartspaarders. De inspecteur baseert zijn vermoeden op het feit dat diverse publicaties in de media over het groepsverzoek zijn verschenen. De Hoge Raad verwerpt de redenering van de Belastingdienst. De rekening van de vrouw was namelijk niet begrepen onder het groepsverzoek. Op het moment van haar inkeer had de Belastingdienst dus nog geen aanwijzingen dat de vrouw buitenlands vermogen heeft verzwegen. De inkeerregeling is daardoor van toepassing.

Bron: Hoge Raad 22-01-2021