Jan van Nassaustraat 21, 2596 BL Den Haag
Ma – Vr 8:30 – 17:30
post@driessenaccountancy.nl

Geen teruggaaf btw als debiteur in natura betaalt

Als een huurder niet meer de volledige huur kan betalen, draagt hij soms zijn inventaris of een ander bedrijfsmiddel over aan de verhuurder. Vervolgens vindt dan een verrekening plaats met de huurschuld. In dit soort situaties mag de verhuurder geen btw terugvragen over het verrekende deel.

Een bv verhuurt een onroerende zaak aan een andere vennootschap. Daarbij is sprake van belaste verhuur voor de omzetbelasting. Vanaf begin 2016 betaalt de huurder de termijnen niet meer volledig. Uiteindelijk loopt zijn huurachterstand op tot € 171.000 inclusief btw. De verhuurder besluit daarom om de huurovereenkomst bij rechterlijk vonnis te laten ontbinden. Op 31 mei 2017 is deze ontbinding een feit. De huurder berust in de ontbinding. Verder belooft hij bij de ontruiming zijn inventaris achter te laten en te verkopen aan de verhuurder. De verhuurder verrekent de waarde van de inventaris met zijn vordering op de huurder. De verhuurder ziet deze verrekening echter niet als een betaling voor de omzetbelasting. Integendeel, hij meent dat hij nog steeds de btw over het gehele bedrag van € 171.000 kan terugvragen.
De inspecteur vindt dat de verhuurder geen btw kan terugvragen. Door zijn inventaris over te dragen, heeft de debiteur zijn huurschuld in natura voldaan. Er heeft immers een verrekening plaatsgevonden. De verhuurder stelt echter dat de verhuurvordering en de koopprijs van de inventaris los van elkaar staan. De vordering op de huurder staat nog steeds open, aldus de verhuurder. De rechtbank merkt de overdracht van de inventaris echter eveneens aan als het betalen van een vergoeding in natura. Zo’n betaling moet men in principe niet anders behandelen dan een betaling in geld. De verhuurder weet evenmin te bewijzen dat de overgenomen inventaris een waarde heeft van minder dan € 171.000. Nu geen sprake is van een onbetaalde factuur, krijgt de bv geen btw terug.

Mondkapjes: tijdelijk geen btw en gericht vrijgesteld

Vanaf 25 mei tot in ieder geval 1 september hoeft er geen btw op mondkapjes te worden betaald. Dit geldt voor alle typen mondkapjes (zowel medisch als niet-medisch) en voor alle verkopen. Ook mogen werkgevers mondkapjes onbelast vergoeden aan hun werknemers.

Het is per 1 juni verplicht een niet-medisch mondkapje te dragen in het OV. Door het nultarief toe te passen in plaats van een vrijstelling, behouden verkopers het recht op aftrek van voorbelasting. Ondernemers kunnen de btw die zij bij aanschaf betalen, nog wel verrekenen in de btw-aangifte. Dit blijkt uit een brief van staatssecretaris Vijlbrief van Financiën aan de Tweede Kamer. Regelgeving hierover volgt nog.
Op de site van de Belastingdienst staat dat werkgevers de kosten van mondkapjes van hun werknemers onbelast mogen vergoeden. Het gaat hier om een gerichte vrijstelling. Deze kosten horen tot de werkelijke kosten van het openbaar vervoer, omdat werknemers niet zonder mondkapje met het openbaar vervoer mogen reizen.

Bron: MvF 13-5-2020 en Belastingdienst.nl

Aandelenfusie om alleen belasting uit te stellen onzakelijk

Rechtbank Gelderland oordeelt dat een aandelenfusie die tot doel heeft het uitstellen van inkomstenbelasting in strijd komt met doel en strekking van de Fusierichtlijn.

Een aandeelhouder heeft begin 2018 100% van de aandelen in A holding bv. De holding heeft een 100%-belang in vier vennootschappen. Twee van die vennootschappen zijn onroerendezaaklichamen. In verband met een voorgenomen verkoop van de holding en de vennootschappen kan de aandeelhouder de deelnemingen apart te verkopen. In dat geval zou overdrachtsbelasting verschuldigd zijn. Verkoopt de aandeelhouder de aandelen in A holding bv dan is geen overdrachtsbelasting verschuldigd, maar wel ab-heffing. Om beide heffingen uit te stellen wil de aandeelhouder een aandelenruil (aandelenfusie) toepassen. De aandeelhouder wil een nieuwe holding, B holding bv oprichten. Daarna wil hij zijn aandelen in de A holding bv ruilen tegen aandelen in de B holding bv, zodat A holding bv een deelneming wordt van B holding bv. De inspecteur weigert akkoord te gaan met deze aandelenfusie. Bij de rechter is het de vraag of de inspecteur terecht de aandelenfusie heeft geweigerd. De rechtbank is van mening dat het kunnen overdragen van de aandelen in A Holding bv zonder heffing van inkomstenbelasting bij de aandeelhouder en zonder heffing van overdrachtsbelasting de belangrijkste reden voor de aandelenfusie is. De aandelenfusie is niet noodzakelijk voor de overdracht van het concern. Een aandelenfusie puur en alleen voor het uitstellen van belastingheffing komt in strijd met doel en strekking van de Fusierichtlijn. De rechtbank oordeelt dat er geen zakelijke redenen zijn voor de aandelenfusie.

Bron: Rb. Gelderland 02-04-2020

Betaalpauze rente en aflossing eigenwoningschuld

De staatssecretaris van Financiën heeft een besluit gepubliceerd over een betaalpauze voor rente en aflossing van de eigenwoningschuld.

Om geldverstrekkers de mogelijkheid te bieden de aflossingsachterstanden, veroorzaakt door de coronacrisis op een andere wijze te laten inhalen dan wettelijk is voorgeschreven, zijn in een besluit goedkeuringen opgenomen waardoor de schuld een eigenwoningschuld blijft.
Betaalpauzes moeten aan de volgende drie voorwaarden voldoen om als eigenwoningschuld te worden aangemerkt:

De belastingplichtige heeft tussen 12 maart en 30 juni 2020 bij zijn geldverstrekker gemeld dat hij (dreigende) betalingsproblemen heeft door de uitbraak van het coronavirus;
De belastingplichtige en de geldverstrekker zijn als gevolg hiervan een betaalpauze overeengekomen, die uiterlijk op 1 juli 2020 ingaat, en die schriftelijk door de geldverstrekker wordt bevestigd; en
Deze betaalpauze heeft een looptijd van maximaal zes maanden.

Als de geldverstrekker een ander dan een aangewezen administratieplichtige is, gelden aanvullende voorwaarden.

Dit besluit geldt onder voorwaarden ook voor al vóór de publicatie van dit besluit overeengekomen betaalpauzes in verband met de uitbraak van het coronavirus. De goedkeuringen zijn gebaseerd op een redelijke wetstoepassing gegeven de bijzondere omstandigheden veroorzaakt door de coronacrisis. De betaalpauze kan ook fiscale gevolgen hebben voor het moment waarop de belastingplichtige de tijdens de betaalpauze verschuldigde, maar feitelijk niet-betaalde rente in aftrek kan brengen. Een eventuele schuld die een belastingplichtige aangaat voor het inhalen van de renteachterstand, is overigens altijd een box 3-schuld. Het besluit is met ingang van 9 mei 2020 in werking getreden.

Bron: MvF 06-05-2020

Besluit noodmaatregelen coronacrisis opnieuw geactualiseerd

Het besluit noodmaatregelen coronacrisis is opnieuw uitgebracht. Het besluit van 22 april 2020 is daarmee geactualiseerd (zie het bericht Besluit fiscale tegemoetkomingen geactualiseerd). De al eerder aangekondigde fiscale coronareserve en de versoepelingen inzake het gebruikelijk loon, de werkkostenregeling en het urencriterium worden hiermee vastgelegd.

Termijn indienen teruggaaf EB en ODE (onderdeel 2.5)
De staatssecretaris keurt goed dat verzoeken om teruggaaf binnen dertien weken na 31 oktober 2020 kunnen worden gedaan. Deze goedkeuring geldt voor leveringen van aardgas en elektriciteit in het tweede kwartaal 2020 waarbij de EB en de ODE, alsmede de btw hierover, in een aanvullende factuur (of facturen) in rekening zijn gebracht en die factuur (of facturen) bij het verzoek om teruggaaf wordt overgelegd.

Gebruikelijk loon (onderdeel 6.3)
De staatssecretaris keurt onder voorwaarden goed dat het gebruikelijk loon over 2020 wordt bepaald volgens de navolgende berekeningen. Het gaat daarbij om de omzet exclusief de omzetbelasting.

Gebruikelijk loon 2020 = A x B/C
A = het gebruikelijk loon over 2019
B = de omzet over de eerste vier kalendermaanden van 2020
C = de omzet over de eerste vier kalendermaanden van 2019

Voor deze goedkeuring gelden de volgende drie voorwaarden:

De rekening-courantschuld of het dividend neemt niet toe als gevolg van het lagere gebruikelijk loon.
Als de ab-werknemer feitelijk meer loon heeft genoten dan volgt uit bovenstaande berekeningen, geldt dat hogere loon. Dit kan zich bijvoorbeeld voordoen als een bv voor de ab-werknemer gebruikmaakt van de Tijdelijke noodmaatregel overbrugging voor behoud van werkgelegenheid (NOW). Een eventuele uitkering op grond van de Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandig ondernemers (Tozo) vormt geen genoten loon uit de dienstbetrekking en heeft daarom geen gevolgen voor het gebruikelijk loon.
Deze goedkeuring geldt niet voor zover de omzet in het jaar 2019 of 2020 beïnvloed is door andere bijzondere oorzaken, zoals oprichting, staking, fusie, splitsing en bijzondere resultaten.

Deze goedkeuring kan meebrengen dat het loon van de ab-werknemer lager is dan € 46.000, 75% van het loon van de meest vergelijkbare dienstbetrekking of het loon van de meestverdienende werknemer (art. 12a Wet LB). Deze goedkeuring leidt uiteraard niet tot een hoger gebruikelijk loon en laat de wettelijke mogelijkheden onverlet om een lager gebruikelijk loon aannemelijk te maken.

Werkkostenregeling (onderdeel 6.4)
Zoals aangekondigd in de kamerbrief van 24 april 2020 wordt de vrije ruimte voor de eerste € 400.000 van de fiscale loonsom per werkgever eenmalig en tijdelijk verhoogd naar 3% voor het jaar 2020. De staatssecretaris keurt het volgende goed:

Vooruitlopend op wijziging van art. 31a lid 3 Wet LB keurt de staatssecretaris goed dat voor het jaar 2020 in art. 31a lid 3 onderdeel a Wet LB ‘1,7%’ en ‘€ 6.800’ gelezen worden als ‘3%’ en ‘€ 12.000’.

Urencriterium (onderdeel 8.2)
De staatssecretaris vindt het onwenselijk en onrechtvaardig dat ondernemers puur als gevolg van de coronacrisis bepaalde ondernemersfaciliteiten verliezen. Daarom keurt de staatssecretaris het volgende goed:

Bij de beoordeling van de aannemelijkheid van het aantal in een kalenderjaar aan werkzaamheden voor een of meer ondernemingen bestede uren in het kader van het urencriterium worden ondernemers, in de periode van 1 maart 2020 tot en met 31 mei 2020, geacht ten minste 24 uren per week aan de onderneming(en) te hebben besteed.

Ondernemers die seizoengebonden werkzaamheden verrichten en die normaliter in de periode van 1 maart tot en met 31 mei een piek hebben in het aantal uren dat ze besteden aan de onderneming, worden geacht een gelijk aantal uren te hebben besteed in dezelfde periode in 2020 als het aantal uren dat is besteed in de periode van 1 maart 2019 tot en met 31 mei 2019. De ondernemer kan in dat geval met behulp van de administratie van vorig jaar bepalen hoeveel uren hij aan de onderneming heeft besteed in de periode van 1 maart 2019 tot en met 31 mei 2019.

Ook startende ondernemers die arbeidsongeschikt zijn kunnen mogelijk door de coronacrisis minder of geen werkzaamheden voor hun onderneming verrichten. Daarom keurt hij het volgende goed:

Bij de beoordeling van de aannemelijkheid van het aantal in een kalenderjaar aan werkzaamheden voor een of meer ondernemingen bestede uren in het kader van de startersaftrek bij arbeidsongeschiktheid worden de betreffende ondernemers, voor de periode van 1 maart 2020 tot en met 31 mei 2020, geacht ten minste 16 uren per week aan hun onderneming(en) te hebben besteed. De hiervoor genoemde goedkeuring voor ondernemers die seizoengebonden werkzaamheden verrichten is van overeenkomstige toepassing.

Fiscale reserve (onderdeel 8.3)
De coronacrisis kan negatieve gevolgen hebben voor de liquiditeitspositie van bedrijven die belastingplichtig zijn voor de Vpb en kan over het boekjaar 2020 tot een verlies leiden, terwijl de eventuele verliesverrekening pas achteraf tot een verbetering van de liquiditeitspositie kan leiden. Om in voorkomende gevallen de liquiditeitspositie voor deze belastingplichtigen op een eerder moment te verbeteren keurt hij vooruitlopend op wetgeving, onder voorwaarden goed het volgende goed:

Belastingplichtigen voor de Vpb kunnen bij het bepalen van de in het boekjaar 2019 genoten winst een fiscale reserve vormen (coronareserve). Deze coronareserve kan worden gevormd voor het gehele of gedeeltelijke zogenoemde ‘coronagerelateerde verlies’ dat zich naar verwachting in het boekjaar 2020 voordoet.
Met de goedkeuring om een fiscale coronareserve te vormen beoogt hij dat belastingplichtigen voor de Vpb het verwachte coronagerelateerde verlies in 2020 geheel of gedeeltelijk ten laste van de winst van 2019 kunnen brengen, waardoor de winst van 2019 en het verwachte verlies van 2020 gelijkmatiger over deze jaren wordt verdeeld. Hiermee is uitsluitend bedoeld om een liquiditeitsvoordeel te verlenen. Voor deze goedkeuring gelden de volgende vijf voorwaarden.

Er is sprake van een verwacht ‘coronagerelateerd verlies’ in het boekjaar 2020. Hieronder wordt verstaan het over het boekjaar 2020 verwachte verlies voor zover dat verlies verband houdt met de gevolgen van de coronacrisis. Dat is bijvoorbeeld het geval voor zover sprake is van een verlies door omzetderving vanwege de door de overheid genomen coronamaatregelen.
Het verwachte coronagerelateerde verlies kan niet groter zijn dan het totale verlies dat de belastingplichtige verwacht over het boekjaar 2020. Vorming van een coronareserve is dus niet mogelijk als de inschatting is dat over het boekjaar 2020 een positieve belastbare winst wordt genoten. De belastingplichtige maakt zelf een zo goed mogelijke inschatting van de verwachte omvang van het coronagerelateerde verlies.
De dotatie aan de coronareserve in het boekjaar 2019 bedraagt maximaal de winst over het boekjaar 2019 die zou gelden zonder de vorming van deze reserve.
De reserve wordt uiterlijk in het boekjaar 2020 volledig in de winst opgenomen. Bij het opnemen van de fiscale coronareserve in de winst dienen dezelfde bepalingen van toepassing te zijn bij het bepalen van de winst als bij de vorming van deze reserve in het daaraan voorafgaande boekjaar.
De dotatie aan de coronareserve wordt in de aangifte vennootschapsbelasting 2019 opgenomen in de rubriek overige fiscale reserves. De vrijval in het boekjaar 2020 wordt als onttrekking in deze rubriek opgenomen in de aangifte vennootschapsbelasting 2020.

Eigenwoningrente (onderdeel 11)
In het besluit ‘Inkomstenbelasting. Eigenwoningrente; betaalpauze voor rente en aflossing eigenwoningschuld’ zijn goedkeuringen opgenomen waardoor een eigenwoningschuld die onder de fiscale aflossingseis valt, blijft behoren tot de eigenwoningschuld als met de geldverstrekker een betaalpauze voor rente en aflossing wordt overeengekomen vanwege (dreigende) betalingsproblemen als gevolg van de uitbraak van het coronavirus en de daardoor ontstane aflossingsachterstand op een andere wijze dan waarin wettelijk is voorzien, wordt ingehaald. Daarnaast wordt in dit besluit toegelicht op welk moment de tijdens de betaalpauze verschuldigde rente aftrekbaar is. Dit besluit geldt onder voorwaarden ook voor al vóór de publicatie van dit besluit overeengekomen betaalpauzes in verband met de uitbraak van het coronavirus. Tijdens een betaalpauze hoeft een belastingplichtige gedurende een bepaalde periode (gedeeltelijk) geen rente en aflossing te betalen.

Bron: MvF 06-05-2020

Voor uitgaven zonder oogmerk geen verruimde vrijstelling

Volgens Hof Arnhem-Leeuwarden is voor de verruimde vrijstelling voor eigenwoningschenkingen niet vereist dat de verkrijger de uitgaven pas doet na ontvangst van de schenking.

Op 22 juli 2013 ontvangt een dochter € 118.000 en op 16 december 2013 nog eens € 100.000 vrij van schenkbelasting van haar vader. Voor de schenking van € 100.000 wil de dochter de tijdelijk verruimde vrijstelling schenkbelasting voor eigenwoningschenkingen toepassen. De inspecteur kent haar die vrijstelling slechts voor een deel van de schenking toe, namelijk voor de door de dochter betaalde onderhoudskosten na 16 december 2013. De vrouw is in beroep gegaan bij Rechtbank Gelderland. Die gaf de dochter gelijk. De inspecteur is in hoger beroep gegaan bij Hof Arnhem-Leeuwarden. In geschil is of de tijdelijk verruimde vrijstelling schenkbelasting voor eigenwoningschenkingen ook van toepassing is als kosten al zijn betaald voor ontvangst van de schenking.
De inspecteur meent dat de verruimde vrijstelling niet van toepassing is. Volgens de inspecteur moet een schenking eerst zijn ontvangen, voordat de begiftigde deze kan gebruiken voor onderhoud of verbetering van de eigen woning. Er moet een volgtijdelijk verband zijn.
Hof Arnhem-Leeuwarden is een andere mening toegegaan. Als iemand uitgaven doet voor onderhoud of verbetering van een eigen woning en hij kan op dat moment een schenking verwachten, dan geldt voor de latere schenking ook de vrijstelling. De verkrijger moet die schenking daadwerkelijk voor kosten onderhoud of verbetering hebben gebruikt. Bovendien moet de schenker het bedrag ook daadwerkelijk aan de verkrijger hebben betaald.
De dochter heeft voor het hof niet aannemelijk kunnen maken dat zij ten tijde van het doen van de uitgaven voor de woning, de schenking van haar vader kon verwachten. Daarvoor was de mededeling van haar vader ‘dat het financieel wel goed zou komen’ onvoldoende. Ook heeft het hof het beroep van de vrouw op de schenkingstraditie verworpen. De vrouw had namelijk in juli 2013 een schenking ontvangen van € 118.000. Het feit dat de verbouwing van de woning eerder plaatsvond op verzoek van de aannemer en de stelling dat de vrouw zonder schenking van haar vader het onderhoud nooit zou hebben laten plaatsvinden heeft het hof eveneens verworpen.

Bron: Hof Arnhem-Leeuwarden 21-4-2020

HR: vennoten in VOF moeten KIA verdelen

De Hoge Raad heeft in een aantal arresten bepaald hoe ondernemers in samenwerkingsverbanden de kleinschaligheidsinvesteringsaftrek (KIA) moeten berekenen. Als het totaal aan investeringen tot het maximale vaste bedrag in de tabel leidt, dan moeten de vennoten de totale aftrek onderling verdelen. Het gaat hier met name om situaties zonder buitenvennootschappelijke investeringen.

De Hoge Raad stelt in zijn oordeel voorop dat iedere vennoot in een VOF wordt geacht een eigen onderneming te drijven. Daarom moet men de winst uit onderneming per individuele vennoot berekenen. Dit gold ook al onder de Wet IB 1964. Vervolgens gaat de Hoge Raad in op het geval dat de ondernemer meer dan één onderneming drijft. In die situatie moet de ondernemer de investeringen voor al zijn ondernemingen optellen voor de berekening van de KIA. Hetzelfde geldt in het geval van een samenwerkingsverband. Ook dan moet men de KIA per belastingplichtige en niet per onderneming berekenen.
De wet bepaalt echter dat men in het geval van een samenwerkingsverband zoals een VOF de investeringen van het samenwerkingsverband samentelt voor de berekening van de KIA. Vennoten met buitenvennootschappelijke investeringen moeten deze investeringen ook in aanmerking nemen. Deze bepalingen hebben het doel om te voorkomen dat ondernemers in totaal een hogere KIA kunnen claimen door in een samenwerkingsverband te ondernemen.
Tot de invoering van het Belastingplan 2010 bedroeg de KIA altijd een percentage van het totale bedrag aan investeringen. De vennoot van een VOF paste dit percentage toe op zijn aandeel in de investeringen. Inmiddels kent de tabel voor de berekening van de KIA ook vaste bedragen, waaronder het maximum. De Hoge Raad constateert echter dat de wetgever het systeem niet verder heeft willen wijzigen. De Hoge Raad geeft toe dat de wet niet nadrukkelijk stelt dat de vennoten een eventueel maximumbedrag aan KIA moeten verdelen. Een dergelijke verdeling sluit echter wel het beste aan bij de wetssystematiek. De Hoge Raad verwerpt daarmee de stelling dat iedere vennoot de maximale KIA kan claimen als het totale investeringsbedrag valt in de bandbreedte voor dat maximum.

Bron: Hoge Raad 01-05-2020

Vermogen onder beslaglegging valt toch in box 3

Dat beslag is gelegd op een bankrekening, wil nog niet zeggen dat het geen box 3-vermogensbestanddeel meer is voor de rekeninghouder. Tot dit oordeel komt Rechtbank Noord-Holland in een recente zaak.

De zaak betreft een man met diverse bankrekeningen. In juni 2015 wordt een conservatoir gelegd op zijn spaar- en basisrekening. Deze beslaglegging weerhoudt de inspecteur er niet van om beide rekeningen op te nemen in de rendementsgrondslag van box 3 per 1 januari 2016. De man meent echter dat deze twee rekeningen niet (volledig) meetellen nu er beslag op is gelegd. Hij wijst erop dat zijn totale box 3-vermogen € 238.856 bedraagt, waarvan € 231.868 ziet op vermogen onder beslag.
Wanneer de man in beroep gaat, haalt de rechtbank uit oudere rechtspraak dat ook na beslaglegging de rekeningen vermogen van de belastingplichtige blijven. Vervolgens neemt de man het standpunt in dat de box 3-heffing over in het beslag genomen vermogen leidt tot een onevenredig zware last. De rechtbank wijst dit standpunt af, omdat de man in een relatief ruime financiële situatie verkeert. Behalve het totale box 3-vermogen neemt de rechter daarbij ook het bruto-inkomen à € 35.862 van de man in aanmerking. Het lukt de man evenmin op een andere manier aannemelijk te maken dat de box 3-heffing hem onevenredig zwaar treft. De rechter verklaart zijn beroep dan ook ongegrond.

Bron: Rb. Noord-Holland 15-04-2020, nr. AWB 19/4800

Aanvullende fiscale maatregelen

De staatssecretaris heeft op 24 april 2020 aanvullende fiscale maatregelen in verband met het coronavirus bekendgemaakt. Dit naar aanleiding van ingediende moties vragen door de Tweede Kamer en signalen van ondernemers, belangenorganisaties en burgers.

Maatregelen die een nadere wettelijke verankering vragen worden zoveel mogelijk als een apart wetsvoorstel in het pakket Belastingplan 2021 opgenomen. Waar nodig zal een en ander zo snel mogelijk in een goedkeurend beleidsbesluit nader worden uitgewerkt.

Een verlaging van het gebruikelijk loon bij omzetdaling.
Het wordt mogelijk gemaakt dat de dga’s tijdelijk van een lager loon kunnen uitgaan in verhouding tot de omzetdaling van het bedrijf. Deze regeling is al eerder naar buiten gebracht door de Belastingdienst. De relatie met een omzetdaling wordt daarin echter niet expliciet genoemd.

Versoepeling urencriterium.
De Belastingdienst zal voor de periode van 1 maart 2020 t/m 31 mei 2020 ervan uitgaan dat ondernemers ten minste 24 uren per week aan de onderneming hebben besteed.

Werkkostenregeling.
De vrije ruimte die werkgevers hebben om onbelaste vergoedingen te geven, wordt eenmalig verhoogd van 1,7% naar 3% voor de eerste € 400.000 van de loonsom per werkgever.

Fiscale coronareserve in de vennootschapsbelasting.
Het wordt mogelijk voor de vennootschapsbelasting om het verwachte verlies voor het jaar 2020 door de coronacrisis als fiscale coronareserve ten laste van de winst van het jaar 2019 te brengen. Deze coronareserve mag niet hoger zijn dan de winst van 2019.

Uitstel inwerkingtreding wetsvoorstel ‘Wet excessief lenen bij eigen vennootschap’.
Het wetsvoorstel ‘Wet excessief lenen bij eigen vennootschap’ wordt een jaar uitgesteld tot 1 januari 2023.

Betaalpauze voor hypotheekverplichtingen.
Voor hypotheken waarvoor een fiscale aflossingsverplichting geldt, hoeft de aflossingsachterstand niet uiterlijk 31 december 2021 te worden betaald, maar kan (direct) worden uitgesmeerd over de resterende looptijd (van maximaal 360 maanden). Een klant kan in plaats hiervan kiezen om zijn resterende lening te splitsen. Hierdoor hoeft de maximaal zes maanden achterstand niet per definitie te worden uitgesmeerd over de resterende looptijd, maar kan ook apart binnen bijvoorbeeld vijf jaar worden afbetaald.

Bron: MvF 24-4-2020, nr. 2020-0000080433 (Kamerbrief)

Besluit fiscale tegemoetkomingen geactualiseerd

Financiën heeft het besluit Fiscale tegemoetkomingen naar aanleiding van de coronacrisis (Besluit noodmaatregelen coronacrisis) aangepast.

In het besluit zijn goedkeuringen ten aanzien van de volgende onderwerpen toegevoegd:

Uitstel van betaling van belastingschulden – De gevolgen van de coronacrisis geven aanleiding voor een tijdelijk soepeler beleid. De staatsecretaris geeft daarom goedkeuringen voor de volgende vijf situaties, al dan niet onder voorwaarde: drie maanden geen invorderingsmaatregelen, uitstel langer dan drie maanden, verklaring derde-deskundige, samenloop uitstelvormen, geen verrekening.
Betalingsverzuimboeten – De staatssecretaris keurt goed dat verzuimboeten voor betalingsverzuimen begaan in de periode van 12 maart 2020 tot aan de datum waarop het uitstel van betaling van dit besluit eindigt, worden geacht niet te zijn opgelegd. Als een verzuimboete wordt opgelegd, zorgt de ontvanger ervoor dat deze ambtshalve worden vernietigd. Deze goedkeuring geldt voor alle belastingmiddelen waarvoor de tijdelijke bijzondere uitstelregeling van dit besluit geldt.
Mededelingsplicht bodemrecht – Twee goedkeuringen ten aanzien van meldingsplicht.
Verklaring betaalgedrag – De staatssecretaris keurt goed dat in afwijking van artikel 35.12.2 LI de ontvanger een schone verklaring betalingsgedrag afgeeft als voor de nageheven loonheffingen of voor de (door de uitlener verschuldigde) omzetbelasting ingevolge dit besluit uitstel van betaling is of zal worden verleend dan wel ingevolge dit besluit voor bedoelde naheffingsaanslagen geen invorderingsmaatregelen worden genomen.
Melding betalingsonmacht – De staatssecretaris keurt goed dat voor zover het verzoek om uitstel van betaling op grond van dit beleidsbesluit betrekking heeft op aangiftetijdvakken die eindigen na 1 februari 2020, het verzoek in voorkomend geval mede geldt als tijdige melding van betalingsonmacht als bedoeld in artikel 36, tweede lid IW. De melding wordt bovendien rechtsgeldig geacht, tenzij achteraf blijkt dat de betalingsonmacht niet hoofdzakelijk verband houdt met de gevolgen van de coronacrisis.
G-rekening – Twee goedkeuringen inzake deblokkering en bij uitstel van betaling.

Een aantal van de hierboven genoemde goedkeuringen gelden niet voor de douane (onderdeel 14). Als bijlage is een lijst van de WHO toegevoegd met de indelingen van medische voorzieningen in verband met uitbraak COVID-19.

Het besluit van 14 april 2020, nr. 2020-6767, Stcrt. 22293 is ingetrokken.
Dit besluit werkt terug tot en met 12 maart 2020 met dien verstande dat onderdeel 2 (uitstel verschuldigdheid EB en ODE) terugwerkt tot 1 april 2020 en onderdeel 3 (invorderingsrente) terugwerkt tot 23 maart 2020. De onderdelen 11 tot en met 14 (de hierboven genoemde goedkeuringen) vervallen op 19 juni 2020.

Bron: MvF 22-04-2020, nr. 2020-8499 (Stcrt. 2020, 23814)