Jan van Nassaustraat 21, 2596 BL Den Haag
Ma – Vr 8:30 – 17:30
post@driessenaccountancy.nl

Niet zomaar bv wegdenken voor BOR in overdrachtsbelasting

Men mag niet zomaar door een bv-structuur heenkijken om zo de bedrijfsopvolgingsregeling in de overdrachtsbelasting toe te passen.

Een man houdt alle certificaten van aandelen in een holding. Deze holding houdt onder andere via certificaten een belang van 20% in een tussenhoudstermaatschappij. De tussenhoudstermaatschappij bezit alle aandelen in een bv met een aannemingsbedrijf. De holding verhuurt een bedrijfspand aan het aannemingsbedrijf. In 2015 vindt een herstructurering plaats. Daarbij richt de man een nieuwe vennootschap op. Op 1 september 2015 splitst de holding het bedrijfspand en het belang in de tussenhoudstermaatschappij af naar de nieuwe vennootschap. Een paar dagen later schenkt de man de helft van zijn certificaten in de nieuwe vennootschap aan zijn zoon en de andere helft aan zijn dochter. De man is samen met zijn kinderen bestuurder van de stichting administratiekantoor die de aandelen in de nieuwe vennootschap bezit. Op het moment van de schenking bestaan de bezittingen van de vennootschap uit het bedrijfspand en een belang van 20% in de certificaten van de tussenhoudstermaatschappij.

Overlijden van de dochter De vader koopt op 20 november 2018 en 21 januari 2020 in twee delen de resterende certificaten in de tussenhoudster. Zijn bedoeling is om dit belang aan zijn beide kinderen over te dragen. Maar in 2022 overlijdt de dochter en wijzigen de vader en zijn zoon hun plannen. Volgens de nieuwe plannen krijgt de zoon in november een 30%-belang in de tussenhoudster. Vervolgens zal hij vijf jaar later de laatste 20% in handen krijgen.

Geschil over vrijstelling van overdrachtsbelasting De vraag is of de zoon bij de verkrijging van het 30%-belang de bedrijfsopvolgingsregeling in de overdrachtsbelasting kan toepassen. De inspecteur meent dat de desbetreffende vrijstelling niet geldt. Met de overdracht van certificaten van aandelen zou geen zeggenschap zijn overgedragen. Daarnaast is niet voldaan aan de voorwaarde dat de belaste onroerende zaak behoort tot en dienstbaar is aan een onderneming van de ouder die de zoon voortzet. Het bedrijfspand is immers eigendom van een holding die geen materiële onderneming drijft. Maar de zoon stelt dat men door de hele juridische structuur moet heenkijken. Bovendien is voor de inkomstenbelasting wel sprake van ondernemingsvermogen.

Fiscale gevolgen van gekozen rechtsvorm Hof Arnhem-Leeuwarden stelt voorop dat een ondernemer in beginsel vrijelijk de juridische vorm kan kiezen waarin hij zijn onderneming drijft. De keuze voor een bepaalde juridische vorm kan echter ertoe leiden dat bepaalde handelingen een andere fiscale behandeling krijgen. Een bv is bijvoorbeeld zelfstandig drager van rechten en verplichtingen met alle gevolgen van dien. Daarbij past niet het wegdenken dat de zoon voorstelt. Op grond van de doorkijkarresten wordt alleen de onroerendezaakrechtspersoon weggedacht. Dat wel sprake is van ondernemingsvermogen voor de inkomstenbelasting betekent niet dat dit ook moet gelden voor de overdrachtsbelasting. De toepassing van de vrijstelling van overdrachtsbelasting bij bedrijfsopvolging is terecht geweigerd.

Bron: Hof Arnhem-Leeuwarden 23-04-2024 (gepubl. 03-05-2024).

Opzettelijk geen aangifte doen is ander feit dan verzuim

Heeft een bv voor een aangifteverzuim een verzuimboete gekregen? Dan nog is strafrechtelijke vervolging mogelijk voor de dga die bewust de opdracht daartoe heeft gegeven.

Een bv heeft haar aangifte omzetbelasting over het eerste kwartaal 2015 niet (tijdig) ingediend, zodat te weinig omzetbelasting is voldaan. Daarvoor krijgt de bv een verzuimboete opgelegd. Overigens heeft de bv ook meermalen een onjuiste btw-aangifte ingediend. Het Openbaar Ministerie (OM) beschuldigt de dga van de bv van het feitelijk leiding geven aan het niet (tijdig) indienen van de aangifte omzetbelasting. In hoger beroep oordeelt het hof echter dat het instellen van strafvervolging hier in feite neerkomt op een tweede bestraffing van hetzelfde feit. Zo’n dubbele bestraffing is niet toegestaan. Men noemt dit ook wel het ne bis in idem-beginsel.

Doorverwijzing Maar de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2022:364) oordeelt in een cassatieprocedure dat het in de strafzaak niet gaat om hetzelfde feit. De dga wordt immers vervolgd omdat hij de bv de opdracht heeft gegeven de btw-aangifte niet (tijdig) in te dienen. De enkele omstandigheid dat de verdachte op het moment van het ten laste gelegde feit bestuurder en indirect enig aandeelhouder was van de bv, sluit de ontvankelijkheid van het OM in de vervolging niet uit. De Hoge Raad verwijst de zaak door naar hof Den Bosch.

Geen schending ne bis in idem-beginsel Voor hof Den Bosch stelt de advocaat van de dga dat het oordeel van de Hoge Raad botst met Europese rechtspraak. Volgens de advocaat is wel sprake van hetzelfde feit, een dubbele vervolging en een met de rechtspersoon samenvallende persoon. Daardoor is het ne bis in idem-beginsel geschonden. Maar het hof merkt op dat de Europese rechtspraak waarnaar de advocaat verwijst dateert van voor het arrest van de Hoge Raad. Bovendien meent het hof dat een aangifteverzuim niet hetzelfde feit is als het leiding geven aan het opzettelijk niet indienen van een btw-aangifte. Daardoor is het ne bis in idem beginsel niet geschonden. Dat de bv een verzuimboete heeft moeten betalen, kan overigens wel meewegen bij de strafbepaling voor de dga. Uiteindelijk legt het hof de dga een taakstraf van 120 uur op. Pas als hij deze taakstraf niet goed vervult, is een gevangenisstraf van 60 dagen aan de orde.

Bron: gerechtshof ‘s-Hertogenbosch 22-04-2024 (gepubl. 24-04-2024).

In agio omgezette schuld telt mee voor 10%-criterium

Het omzetten van schulden in een agiostorting op achtergestelde aandelen kan uiteindelijk het ontstaan van een lucratief belang verhinderen.

Hof Den Haag heeft uitspraak moeten doen in een verwijzingszaak over de fiscale regeling met betrekking tot het lucratief belang. Deze regeling ziet op bepaalde houders van aandelen, vorderingen of andere rechten. Daarbij moeten de aandelen:

zijn achtergesteld bij andere soorten aandelen, terwijl het totale geplaatste kapitaal van de achtergestelde aandelen minder dan 10% bedraagt van het totale geplaatste aandelenkapitaal van de bv (10%-criterium); of

een preferentie hebben van minstens 15% dividend per jaar.

Vangnetbepaling Het regime van de lucratieve belangen kent daarnaast nog een soort vangnetbepaling. Op grond van deze bepaling kunnen rechten ook kwalificeren als lucratieve belangen als zij economisch overeenkomen met aandelen. De Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2023:557) heeft geoordeeld dat het 10%-criterium nog steeds geldt als de vangnetbepaling van toepassing is. Hof Den Haag moet in de verwijzingszaak toetsen of een pakket certificaten in gewone aandelen betrekking heeft op minder dan 10% van het totaal geplaatste aandelenkapitaal. De gewone aandelen zijn namelijk achtergesteld bij de andere aandelen, die cumulatief preferent zijn.

Geen verlies uit lucratief belang Een belangrijk geschilpunt in deze zaak is of de agiostorting op de gewone aandelen meetelt voor het berekenen van het gestorte kapitaal op deze aandelen. De certificaathouder meent dat de agiostorting niet meetelt. Maar het hof constateert dat het agio op de gewone aandelen is ontstaan uit de omzetting van een kredietfaciliteit in een gewoon aandeel. Bij de waardering van zo’n agiostorting moet men volgens het hof uitgaan van de nominale waarde van de omgezette schuld. Mede door deze agiostorting is het geplaatste kapitaal op de achtergestelde aandelen zo hoog, dat de certificaathouder niet voldoet aan het 10%-criterium. Daardoor is geen sprake van een lucratief belang en kan de certificaathouder geen verlies uit lucratief belang aftrekken.

Bron: gerechtshof Den Haag 27-03-2024 (gepubl. 29-04-2024).

Rente niet-kwalificerende restschuld niet aftrekbaar

Verkoopt een eigenwoningbezitter zijn woning in de periode van 29 oktober 2012 tot en met 31 december 2017? En blijft na verkoop een restschuld over? Dan is de rente over die restschuld gedurende 15 jaar aftrekbaar.

Een eigenwoningbezitter heeft de aanschaf van de woning gefinancierd met een banklening. Op 4 maart 2009 wordt de man failliet verklaard en op 6 oktober 2009 wordt de woning in het openbaar verkocht. In het kader van het faillissement zijn twee verificatievergaderingen geweest op 4 december 2012 en 14 oktober 2015. In de aangifte IB/PVV voert de man rente restschuld vroegere eigen woning op. De inspecteur corrigeert op dit punt de aangifte.

Geschilpunten Bij rechtbank Zeeland-West-Brabant is in geschil of sprake is van een restschuld. Ook is in geschil of de algemene beginselen van behoorlijk bestuur zijn geschonden.

Geen kwalificerende restschuld De rechtbank geeft aan dat de rente niet als rente restschuld aftrekbaar is en verwijst daarvoor naar de uitspraak ECLI:NL:RBZWB:2022:2892. In deze uitspraak heeft de rechtbank geoordeeld dat de woning niet is verkocht in de periode van 29 oktober 2012 tot en met 31 december 2017. Dit is een belangrijke voorwaarde voor de aftrekbaarheid van rente van een restschuld. Daar doet niet aan af dat de schuld pas zou zijn ontstaan na de verificatievergaderingen van 4 december 2012 respectievelijk 14 oktober 2015. De wet knoopt namelijk aan bij het moment van verkoop van een woning, niet bij het moment waarop de schuld ontstaat.

Vertrouwensbeginsel Ook verwerpt de rechtbank het beroep op het vertrouwensbeginsel. Pas op de zitting heeft de man aangevoerd dat de aangifte 2020 met daarin ook de restschuld is gevolgd en hij daaraan vertrouwen kon ontlenen. De rechtbank vindt dat de man deze stelling te laat heeft ingebracht. Ook in ander opzicht wordt het beroep op het vertrouwensbeginsel verworpen. De man heeft geen handelingen verricht op basis van de informatie op de site van de Belastingdienst. Wel heeft de man recht op vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn.

Bron: Rb. Zeeland-West-Brabant 19-04-2024 (gepubl. 25-04-2024).

NOW regeling

Zonder uitnodiging aangifte geen vergrijpboete

Hof Arnhem-Leeuwarden oordeelt dat de inspecteur geen vergrijpboete kan opleggen. De inspecteur kan niet aannemelijk maken dat hij de belastingplichtige op de juiste wijze heeft uitgenodigd aangifte IB/PVV te doen.

Een zorgverlener is oorspronkelijk afkomstig uit Polen en werkt in 2017 en 2018 in Nederland. In voornoemde jaren verleent de zorgverlener zorg aan een Nederlandse klant. Daarvoor ontvangt de zorgverlener bedragen vanuit het PGB en rechtstreeks van of namens de klant in contanten of via de bank. In de aangiften IB/PVV 2017 en 2018 vermeldt de zorgverlener alleen de ontvangsten vanuit het PGB. Verder voert de zorgverlener kosten voor een werkkamer op en voor inhuur van externe krachten. De aangifte 2017 IB/PVV wordt gevolgd. De inspecteur vraagt informatie op over de aangifte 2018 bij de zorgverlener en bij de klant. Ook vraagt de inspecteur informatie op bij de bank. Na nog enige correspondentie heeft de inspecteur navorderingsaanslagen 2017 met vergrijpboete opgelegd en wijkt hij af van de aangifte 2018. Bij Hof Arnhem-Leeuwarden is in geschil of de inspecteur wel gegevens op mocht vragen bij de bank. Ook is in geschil of de bewijslast moet worden omgekeerd en of de vergrijpboetes terecht zijn opgelegd.

Opvragen bankgegevens De zorgverlener is van mening dat de inspecteur de bankgegeven niet mag gebruiken voor de navorderingsaanslagen. Hij verwijst daarvoor naar het Voorschrift informatie fiscus/banken. Het hof is het hier niet mee eens. In dit voorschrift staan beleidsregels die zijn bedoeld om de gegevensverstrekking door de banken aan de Belastingdienst zo efficiënt mogelijk te laten verlopen en dat deze voor de banken zo min mogelijk belastend zijn. Het beperkt de mogelijkheden van de inspecteur niet om een informatieverzoek te doen. Het informatieverzoek aan de bank zelf heeft de inspecteur niet overgelegd als een op de zaak betrekking hebbend stuk. Daarover klaagt de zorgverlener terecht, maar dat heeft verder geen gevolgen.

Gevolgen niet verzenden uitnodiging tot het doen van aangifte Voor omkering van de bewijslast en het opleggen van een vergrijpboete wegens het niet doen van de vereiste aangifte is relevant of de vereiste aangiften al dan niet zijn gedaan. De zorgverlener betwist de ontvangst van de uitnodiging tot het doen van de aangifte. De inspecteur kan niet aantonen dat deze aan de zorgverlener is verzonden. Dit betekent dat geen sprake kan zijn van het niet op de juiste wijze doen van de aangifte en de bewijslast niet kan worden omgekeerd. Het betekent ook dat de Belastingdienst geen vergrijpboete had mogen opleggen. Deze wordt dus vernietigd.

Deel van opgevoerde kosten niet onderbouwd De zorgverlener kan de aftrek van de kosten van de werkkamer niet onderbouwen. Wel acht het hof de zorgverlener deels geslaagd in het bewijs voor de kosten van inhuur van externe zorgverleners voor de periode dat de zorgverlener geen zorg kon verlenen aan de klant.

Bron: Hof Arnhem-Leeuwarden 16-04-2024 (gepubl. 23-04-2024).

Echtgenote ingekomen werknemer is geen ingekomen werknemer

De 30%-regeling voor ingekomen werknemers is niet van toepassing als een werknemer bij het aangaan van de arbeidsovereenkomst al een duurzame band van persoonlijke aard heeft met Nederland.

Een vrouw met een buitenlandse nationaliteit werkt sinds 22 november 1999 bij een buitenlandse werkgever. Haar echtgenoot met eveneens die buitenlandse nationaliteit is op 2 april 2018 in dienst getreden bij een Nederlandse werkgever, die voor hem de 30%-regeling toepast. De echtgenoot staat per 10 april 2018 ingeschreven in de Basisregistratie Personen (BRP) op een Nederlands adres. De vrouw en de kinderen staan per 15 juni 2018 ook op dit adres ingeschreven. Per 15 maart 2019 werkt de vrouw voor een Nederlandse werkgever. Namens de vrouw verzoekt deze werkgever om de 30%-regeling, maar de inspecteur wijst het verzoek af. Bij Hof Den Haag is het de vraag of de inspecteur het verzoek voor de 30%-regeling terecht heeft afgewezen.

Omschrijving fiscale woonplaats Het gaat erom of de vrouw ten tijde van het aangaan van de arbeidsovereenkomst een woonplaats buiten Nederland heeft. Waar iemand woont, wordt op basis van alle daarvoor relevant zijnde omstandigheden beoordeeld. Er moet een duurzame band van persoonlijke aard bestaan tussen de betrokkene en het land waar hij of zij woont. Die band hoeft niet sterker te zijn dan de band met enig ander land. Om hier in Nederland een woonplaats te hebben is het dus niet noodzakelijk dat het middelpunt van iemands maatschappelijke leven zich in Nederland bevindt.

Duurzame band van persoonlijke aard De vrouw moet aantonen dat zij geen duurzame band van persoonlijke aard met Nederland had ten tijde van het aangaan van de arbeidsovereenkomst op 15 maart 2019. Het hof vindt dat de vrouw daar niet in is geslaagd. De vrouw heeft zichzelf en haar kinderen op 15 juni 2018 in de BRP ingeschreven op het adres van haar echtgenoot. Ook staat vast dat de vrouw in de periode vanaf 18 augustus 2018 tot begin maart 2019 het meest bij haar gezin in Nederland verbleef. Zij reisde slechts enkele dagen per maand naar het buitenland voor haar werk. Tijdens haar verblijf in Nederland is de vrouw passend werk gaan zoeken. Ook heeft ze als binnenlandse belastingplichtige aangifte inkomstenbelasting over 2018 gedaan en beschikte ze over een Nederlandse bankrekening. De vrouw heeft op grond van het voorgaande een duurzame band van persoonlijke aard met Nederland voordat ze de arbeidsovereenkomst met de Nederlandse werkgever aanging. De inspecteur heeft terecht de 30%-regeling geweigerd.

Bron: Hof Den Haag 22-02-2023 (gepubl. 22-04-2024).

Niet aangeven inkomsten door cryptohandelaar is pleitbaar

Rechtbank Noord-Nederland oordeelt dat de verlengde navorderingstermijn voor de inkomsten van een cryptohandelaar niet van toepassing is. Het niet aangeven van de inkomsten uit de handel met cryptovaluta is pleitbaar. De vergrijpboete komt daarom te vervallen.

Een cryptohandelaar ontvangt in 2013 tot en met 2015 bedragen van verschillende personen vanwege de verkoop van onder meer bitcoins. De inspecteur legt met dagtekening 14 december 2019 navorderingsaanslagen IB/PVV 2013 en 2014 op. De navorderingsaanslag 2015 heeft een dagtekening van 7 november 2020.

Bij Rechtbank Noord-Nederland is in geschil of voor de inkomsten in 2013 de verlengde navorderingstermijn geldt. Verder is in geschil of de vereiste aangifte is gedaan en of de behaalde resultaten zijn te belasten als ROW of dat sprake is van normaal vermogensbeheer. Ook is de vergrijpboete in geschil.

Verlengde navorderingstermijn Op de zitting stelt de inspecteur zich nader op het standpunt dat de verlengde navorderingstermijn alleen geldt voor de ontvangsten die niet per bank zijn binnengekomen. Voor de verlengde navorderingstermijn is het niet voldoende dat de inkomsten uit het buitenland komen. Van belang is wel of de inkomsten zijn verworven in het buitenland. Dat is niet het geval. De cryptohandelaar heeft de inkomsten in Nederland achter zijn computer genoten. Bovendien kwam het geld in enveloppen in Nederland bij de handelaar binnen. Ook voor de handelstransacties is niet aannemelijk gemaakt dat deze inkomsten vormen die zijn opgekomen in het buitenland. De rechtbank verwerpt het beroep van de inspecteur op de verlengde navorderingstermijn.

Vereiste aangifte niet gedaan? Als de cryptohandelaar niet de vereiste aangifte heeft gedaan, moet de bewijslast worden omgekeerd. Volgens de inspecteur leiden de door hem toegepaste correcties ertoe dat de handelaar zowel absoluut als relatief te weinig belasting heeft aangegeven, terwijl hij zich daarvan bewust was. Een groot deel van de ontvangen bedragen zijn geen inkomsten. De rechtbank ziet slechts 4% van de ontvangsten als inkomsten (commissies). Voor 2015 is door verliesverrekening en de heffingskortingen niet aannemelijk dat zowel absoluut als relatief te weinig belasting is aangegeven. Ook voor 2014 wordt de bewijslast niet omgekeerd, omdat de handelaar een pleitbaar standpunt heeft.

Inkomsten uit cryptohandel belast als ROW Volgens de rechtbank heeft de inspecteur aannemelijk gemaakt dat de handelaar werkzaamheden heeft verricht die wat aard en omvang betreft verder gingen dan louter speculatief beleggen. Verder heeft de handelaar structureel positieve resultaten behaald met de handel in cryptovaluta. Die structureel positieve resultaten worden veroorzaakt door de manier waarop de handelaar de werkzaamheden verrichtte en de bijzondere kennis die hij daarbij gebruikte. De resultaten zijn belast als resultaat overige werkzaamheden (ROW).

Pleitbaar standpunt De rechtbank is van oordeel dat de handelaar een pleitbaar standpunt heeft voor wat betreft het onbelast zijn van de inkomsten. De rechtspraak over de vraag wanneer er bij beleggingstransacties precies sprake is van meer dan normaal actief vermogensbeheer is schaars en erg casuïstisch. Voor wat betreft de handel in cryptohandel is de rechtspraak nog schaarser en er is ook geen richtinggevend arrest van de Hoge Raad. De informatie die de handelaar had ten tijde van het doen van zijn aangiften bood voldoende aanknopingspunten om te verdedigen dat inkomsten uit cryptohandel onbelast zijn. De handelaar heeft een pleitbaar standpunt ingenomen door de inkomsten niet aan te geven. De vergrijpboete komt te vervallen.

Bron: Rb. Noord-Nederland 04-04-2024 (gepubl. 22-04-2024).

Fiscus gaat lichtvaardig om met waarheid: € 80.000 PKV

Voor het volharden in de weigering om alle stukken in te dienen en het houden een onrechtmatig woonplaatsonderzoek moet de fiscus de werkelijke proceskosten vergoeden.

In 1999 vindt de verkoop plaats van de onderneming van een bv. De dga van deze bv laat aan de Belastingdienst weten dat hij op 1 juni 2001 samen met zijn partner naar Zwitserland emigreert. Het is hen niet gelukt hun Nederlandse woning te verkopen. Door zijn emigratie behaalt de dga een fictief vervreemdingsvoordeel uit aanmerkelijk belang (ab). Daarom krijgt hij een conserverende aanslag opgelegd. Na tien jaar vindt een kwijtschelding van deze conserverende aanslag plaats. Daarna verkoopt de dga zijn ab-pakket. Eind 2014/begin 2015 vraagt echter een tipgever aan een medewerkgever van de Belastingdienst of het mogelijk is dat een Nederlander in Zwitserland onroerend goed bezit. De medewerker vraagt naar de naam van deze Nederlander, waarop de tipgever de naam van de dga noemt. Vervolgens zoekt de medewerker informatie over de dga en verzoekt een collega om een woonplaatsonderzoek in te stellen ten aanzien van de dga.

Beroep tegen navorderingsaanslag Naar aanleiding van het woonplaatsonderzoek en een derdenonderzoek bij de voormalig personal trainer van de dga trekt de Belastingdienst de conclusie dat de dga gewoon in Nederland woont. Daarom legt de inspecteur hem een navorderingsaanslag inkomstenbelasting over 2011 op. De dga gaat daartegen in beroep. Rechtbank Gelderland verklaart zijn beroep ongegrond. De dga ontvangt wel een immateriële schadevergoeding toe wegens overschrijding van de redelijke termijn. Maar hij gaat in hoger beroep. Voor het hof stelt hij onder andere dat zijn recht op een eerlijk proces is geschonden. Ook betwist hij dat de inspecteur de bewijsmiddelen met betrekking tot zijn woonplaats van belanghebbende op rechtmatige wijze heeft verkregen. De fiscus zou evenmin beschikken over een nieuw feit. Verder handhaaft de dga zijn standpunt dat hij niet in Nederland woont. Ten slotte vordert hij een hogere proceskostenvergoeding dan het gebruikelijke forfait.

Bewijsmiddelen uit onderzoek uitgesloten als bewijs In de hoger beroepsprocedure heeft Hof Arnhem-Leeuwarden het verzoek van de inspecteur om beperkte kennisneming afgewezen. Maar de inspecteur volhardt in zijn weigering om bepaalde stukken in te dienen. Verder blijkt uit een ambtsedige verklaring van de medewerker die met de tipgever heeft gesproken dat de gang van zaken rondom de tip en de tipgever anders is geweest dan zoals de inspecteur die eerder in de procedure had voorgesteld. Maar zelfs als dat niet zo was geweest, lag de aanleiding om een woonplaatsonderzoek te starten in de privésfeer. De aanleiding is volgens het hof ook onrechtmatig. Het hof sluit daarom de bewijsmiddelen die uit dit onderzoek zijn gekomen uit als bewijs. Vervolgens vernietigt het hof de naheffingsaanslag. Bovendien oordeelt het hof dat de inspecteur op zijn minst zeer lichtvaardig met de waarheid is omgesprongen. Daarom moet hij de dga een bijzondere proceskostenvergoeding van € 80.000 betalen.

Bron: Hof Arnhem-Leeuwarden 16-04-2024 (gepubliceerd 17-04-2024).

Geen belastingrente over periode na spontaan betalen aanslag

De IB- of Vpb-belastingplichtige hoeft geen belastingrente te betalen over dat deel van het tijdvak waarin de fiscus door een spontane betaling al beschikte over het verschuldigde belastingbedrag.

Een man heeft op 12 september 2022 zijn aangifte inkomstenbelasting voor het jaar 2021 ingediend. Vervolgens verzoekt hij de Belastingdienst diverse malen om hem een definitieve aanslag over 2021 op te leggen. Vanwege het uitblijven van zo’n aanslag maakt de man op eigen initiatief op 31 december 2022 het belastingbedrag over dat voortvloeit uit de aangifte. Op 14 februari 2023 legt de inspecteur de man alsnog de definitieve aanslag inkomstenbelasting over 2021 op. De Belastingdienst komt op hetzelfde belastingbedrag uit als de man. Maar daarnaast heeft de inspecteur belastingrente berekend over de periode van 1 juli 2022 tot en met 23 januari 2023. De man gaat in bezwaar en beroep tegen de berekening van de belastingrente.

Betaling doet belastingrentetermijn eindigen Rechtbank Den Haag oordeelt dat de man alleen belastingrente hoeft te betalen over de periode van 1 juli 2022 tot 31 december 2022. Vanaf 31 december 2022 beschikt de Belastingdienst immers over het verschuldigde belastingbedrag. De rechtbank ziet geen reden voor de fiscus om daarna nog belastingrente in rekening te brengen. Dat aan de man geen voorlopige aanslag is opgelegd, maakt dit niet anders.

Bron: Rb. Den Haag 03-04-2024 (gepubl. 17-04-2024).

Openstelling subsidieregeling emissieloze bedrijfsauto’s vanaf 23 april 2024

Het aanvraagloket voor de subsidieregeling emissieloze bedrijfsauto’s gaat 23 april 2024 vanaf 7.00 open. Het beschikbare budget is € 30 miljoen.

RVO meldt dat het geen nut heeft om aan te vragen voor een bedrijfsauto die voor het aanvraagmoment van de SEBA al in het RDW-kentekenregister staat. De eerste toekenningen worden half mei verwacht.

Alle voorwaarden staan op www.rvo.nl/seba.

Bron: Min. IenW, 16-04-2024.