Jan van Nassaustraat 21, 2596 BL Den Haag
Ma – Vr 8:30 – 17:30
post@driessenaccountancy.nl

Ombouw toilet tot douche maakt van school geen woning

Het ombouwen van een toilet naar een douche maakt van een schoolgebouw nog geen woning voor de overdrachtsbelasting.

Een man heeft een perceel met daarop een voormalige basisschool gekocht voor € 237.500, evenals een aangrenzend perceel tuingrond voor € 13.275. Hij meent dat hij een beroep kan doen op de startersvrijstelling in de overdrachtsbelasting. De man stelt dat de bestemming van de school is gewijzigd naar een woonbestemming. Daarbij wijst hij erop dat een toilet is omgebouwd tot een douche. Maar zowel de Belastingdienst als Rechtbank Zeeland-West-Brabant vindt dat deze enkele ombouw van een toilet naar een douche onvoldoende is om de aard van de voormalige basisschool te wijzigen naar woning. Daarom mag de man de startersvrijstelling niet toepassen. Het normale tarief van 10,4% is van toepassing.

Bron: Rb. Zeeland-West-Brabant 16-10-2024.

Economisch belang ab behouden ondanks verlenen optierecht

Rechtbank Den Haag heeft geoordeeld dat het verlenen van een optierecht niet automatisch betekent dat de aandeelhouder geen aanmerkelijk belang meer heeft.

Een man heeft samen met andere investeerders geïnvesteerd in een bedrijf via een geldleningsovereenkomst. Daarbij hebben zij ook een optierecht verleend aan een andere partij. De inspecteur heeft de verkoopopbrengst van de aandelen van de eiser aangemerkt als inkomen uit aanmerkelijk belang. De vraag is of dat terecht is. Rechtbank Den Haag stelt dat de man het economische belang bij de aandelen heeft behouden, ondanks het verlenen van het optierecht. Het verlenen van een optierecht wordt wel gezien als een vervreemding van de aandelen, maar dit tast het economische belang van de eiser niet aan. De rechtbank concludeert dat de man een aanmerkelijk belang in de aandelen had. De verkoopopbrengst is daarom terecht als inkomen uit aanmerkelijk belang aangemerkt.

Optiepremie is vervreemdingsvoordeel Verder bepaalt de rechtbank dat sprake is van een vervreemding als het percentage van de optieverlening voor het tijdstip van uitoefening van de optie onder de 5% daalt. Men moet de optiepremie dan zien als vervreemdingsvoordeel. De aandelen waarvoor een optierecht is verleend, tellen mee voor de bepaling van een aanmerkelijk belang tot aan de uitoefening van dat recht. Pas bij uitoefening is er sprake van een (gedeeltelijke) vervreemding. Al met al ziet de rechtbank voldoende redenen om het beroepschrift van de man ongegrond te verklaren.

Bron: Rb. Den Haag 23-09-2024.

Trek geen transactiekosten af van werkelijk rendement box 3

Bij de berekening van het werkelijk rendement is het verstandig als een belegger aantoont geen transactiekosten te hebben afgetrokken.

Een man bezit in 2020 samen met zijn echtgenote aanzienlijke bank- en spaartegoeden en effecten. In een beroepsprocedure voor rechtbank Gelderland tegen de aanslag inkomstenbelasting over 2020 stelt de man echter dat zijn werkelijk rendement nihil is. Ter onderbouwing van zijn stelling overlegt de man overzichten van zijn beleggingsrekeningen. Hoewel hij op sommige effecten in 2020 een gerealiseerde of ongerealiseerde koerswinst heeft behaald, heeft hij op andere effecten een groter verlies geleden. De man is daarbij terecht uitgegaan van het bruto rendement. Ook heeft hij terecht koers-, valuta- en rente-inkomsten in aanmerking genomen, aldus de rechtbank.

Transactiekosten zijn relatief gering De rechtbank haalt wel uit de stukken die de man heeft overlegd dat hij gedurende 2020 aandelen heeft aangekocht en verkocht. Het is algemeen bekend dat voor aan- en verkopen transactiekosten in rekening worden gebracht. Deze kosten mag men niet aftrekken van het werkelijk rendement. Hoewel de man stelt dat hij die kosten niet heeft afgetrokken, is dat niet te toetsen met de stukken van zijn dossier. De rechtbank gaat echter gezien het aantal en de omvang van de transacties ervan uit dat de transactiekosten relatief gering zijn. Het is niet aannemelijk dat de man toch een positief werkelijk rendement heeft behaald. Daarom verklaart de rechtbank zijn beroepschrift gegrond.

Verteerkosten kunnen zakelijk en dus aftrekbaar zijn

Onder bepaalde omstandigheden kunnen verteerkosten (gedeeltelijk) aftrekbare kosten zijn, zo oordeelt de Hoge Raad.

Een consultant woont met zijn gezin in Limburg en werkt in 2014 gedurende zes maanden voor een opdrachtgever in Amsterdam. Daarom huurt hij in Amsterdam een studio, waar hij van zondagavond tot en met vrijdag verblijft. De studio beschikt over een éénpitskookplaat. In 2015 werkt de consultant van februari tot december voor een opdrachtgever in Tilburg. In verband daarmee heeft hij in Tilburg een kamer gehuurd. Hij verblijft van zondagavond tot en met vrijdag op deze kamer. Op die kamer heeft de man de beschikking over een magnetron. Daarnaast kan hij een gemeenschappelijke keuken gebruiken. In de genoemde perioden heeft de consultant de maaltijden afgenomen in of bij horecagelegenheden. Hij wil deze kosten aftrekken van zijn winst uit onderneming, maar zowel de Belastingdienst als Hof Den Haag meent dat dit niet is toegestaan.

Gemengde kosten De consultant gaat vervolgens in cassatie. De Hoge Raad oordeelt dat de noodzaak om te eten en te drinken op zichzelf beschouwd niet meebrengt dat de verteerkosten in hun geheel uitsluitend zijn gemaakt ter bevrediging van persoonlijke behoeften van de man. Zijn verblijf in Amsterdam en in Tilburg heeft plaatsgevonden met het oog op de zakelijke belangen van zijn onderneming. Daaruit volgt dat men in beginsel moet aannemen dat ook de tijdens die verblijven gemaakte verteerkosten zijn gemaakt met het oog op de zakelijke belangen van die onderneming. Dat is alleen anders voor zover de aanleiding voor het belopen van die kosten uitsluitend zou liggen in de privésfeer. Dat eten buiten de deur duurder is dan thuis eten, betekent niet dat de kosten van buiten de deur eten in de privésfeer liggen. De verteerkosten zijn dus in beginsel gemengde kosten, die binnen bepaalde beperkingen aftrekbaar zijn.

Bron: Hoge Raad 18-10-2024, Hof Den Haag 22-03-2022 (gepubl. 20-04-2022).

Ongespecificeerd factureren: geen aftrek gebruikelijk loon

Als de eenmanszaak van een dga zijn werkzaamheden bij zijn bv in rekening brengt zonder specificatie van kosten, kan de bv geen kosten aftrekken van het gebruikelijk loon.

Twee aandeelhouders, zus en broer, houden ieder de helft van de aandelen in een holding. Deze holding houdt alle aandelen in een werkmaatschappij. De activiteiten van de werkmaatschappij bestaan uit het fokken, houden en verhandelen van paarden. Daarnaast handelt de werkmaatschappij in bestrijdingsmiddelen en kunst- en organische meststoffen. Ook oefent zij een agrarische onderneming en een transporthandel uit. De werkzaamheden van de broer bestaan voornamelijk uit transport- en chauffeurswerkzaamheden. De werkzaamheden van de zus bestaan uit de dagelijkse leiding over het paardenpension, inclusief de verhuur van paardenboxen en het uitmesten daarvan. Ook verzorgt en traint zij paarden. De holding verloont de uren die de broer werkt, de werkmaatschappij de uren die de zus werkt. Zowel de zus als de broer drijft daarnaast een eigen onderneming in de vorm van een eenmanszaak. Als de broer meer dan vijftig uren per week werkt, factureert zijn eenmanszaak deze meeruren aan de holding.

Geen kosten gespecificeerd in vergoeding In het jaar 2020 is de broer bij de bv voor 2.080 uren verloond. De holding betaalt hem dat jaar € 22.667 aan loon uit. De eenmanszaak heeft € 23.446 doorbelast aan de holding. Vervolgens verhoogt de Belastingdienst het fiscale loon van de broer naar het vaste minimumbedrag van de gebruikelijkloonregeling. De holding is het oneens met deze correctie. Zij stelt dat de fiscus ten onrechte rekening heeft gehouden met het volle bedrag dat de eenmanszaak aan haar heeft doorgefactureerd. De eenmanszaak heeft op het gefactureerde bedrag kosten in aftrek gebracht. Volgens de holding moet de fiscus daarmee rekening houden bij het berekenen van het gebruikelijk loon. Rechtbank Zeeland-West-Brabant verwerpt dit standpunt. In het vaste uurtarief van de eenmanszaak is geen kostenvergoeding afzonderlijk opgenomen. Daarom mag de holding de vergoeding aan de eenmanszaak niet deels aanmerken als onbelaste kostenvergoeding.

Fiscus is uitgegaan van juiste aantal uren Daarnaast heeft de Belastingdienst bij de werkmaatschappij een correctie toegepast op het loon van de zus. Ook de werkmaatschappij is het niet eens met deze correctie. Zij stelt dat de inspecteur bij de berekening van het gebruikelijk loon van een te hoog aantal gewerkte uren is uitgaan. Hij heeft namelijk ten onrechte geen rekening gehouden met het wettelijk recht op vakantiedagen, de arbeidstijdenwet, verplichte feestdagen, ziekteverzuim en overwerk. Verder zou in het totaal aantal uren ook een privécomponent zitten. Maar de zus heeft eerder verklaard altijd vijftig uur per week voor de werkmaatschappij te hebben gewerkt. De rechtbank ziet daarom geen reden om hiervan af te wijken. De fiscus heeft daarom het gebruikelijk loon correct berekend. Wel is ten onrechte een vergrijpboete opgelegd aan de werkmaatschappij. De rechtbank vernietigt deze boete.

Bron: Rb. Zeeland-West-Brabant 07-10-2024.

Inschrijving kavelruilovereenkomst nodig voor vrijstelling

De Hoge Raad heeft bevestigd dat voor toepassing van de kavelruilvrijstelling in de overdrachtsbelasting de inschrijving van de kavelruilovereenkomst in de openbare registers een vereiste is.

Een agrariër heeft een koopovereenkomst gesloten voor een agrarisch bedrijf dat onroerende zaken omvat. Volgens de koopovereenkomst wil de agrariër de levering invoegen in een vrijwillige kavelruil en zullen de andere partijen daaraan meewerken. Een klein halfjaar later hebben de verkopers, de agrariër en zijn ouders een kavelruilovereenkomst ondertekend die niet in de openbare registers is ingeschreven. Bij die kavelruil zijn onder meer de onroerende zaken ingebracht die in de eerdere koopovereenkomst staan. Bij de notariële akte van kavelruil is een aantal onroerende zaken toebedeeld aan de agrariër, waarbij voor de overdrachtsbelasting een beroep is gedaan op de kavelruilvrijstelling. Volgens de inspecteur is deze vrijstelling niet van toepassing omdat niet is voldaan aan art. 85 Wet inrichting landelijk gebied (Wilg). Hierin staat dat inschrijving van de kavelruilovereenkomst in de openbare registers is vereist. Bij de Hoge Raad is in geschil of de inspecteur de kavelruilvrijstelling terecht heeft geweigerd.

Inschrijving kavelruilovereenkomst voorwaarde voor vrijstelling Zowel Hof Arnhem-Leeuwarden als de Hoge Raad acht deze opvatting van de inspecteur juist. Dat deze inschrijving geen zelfstandig belang heeft voor de goederenrechtelijke bescherming van de kavelruil als titel van overdracht, doet volgens de Hoge Raad niet af aan de keuze van de wetgever om voor de kavelruilvrijstelling overdrachtsbelasting aan te sluiten bij de voorwaarde dat de ruilverkavelingsovereenkomst wordt ingeschreven in de openbare registers. De Hoge Raad verklaart het cassatieberoep ongegrond

Bron: Hoge Raad 11-10-2024.

Belastingdienst start hersteloperatie box 3

De Belastingdienst stuurt mensen die in aanmerking komen voor het doorgeven van hun werkelijk rendement tussen half oktober en begin november 2024 een brief. In de brief staat meer informatie over het aanvullende herstel en het formulier Opgaaf werkelijk rendement. Het formulier is vanaf de zomer 2025 beschikbaar om het werkelijk rendement door te geven.

In een factsheet (https://open.overheid.nl/documenten/4d0b291f-6d9d-44a5-b7d4-46ffb0f5be3d/file) staat uitgelegd hoe het werkelijk rendement vergeleken kan worden met het forfaitair rendement. Hierbij staan ook drie rekenvoorbeelden.
In totaal stuurt de Belastingdienst vanaf dinsdag zo’n 2,6 miljoen brieven. De brief maant nog niet tot actie, pas aankomende zomer krijgen de mogelijk gedupeerden een formulier dat ze moeten invullen. De mensen die nu een brief krijgen, ontvangen in de zomer van volgend jaar een uitnodiging om per belastingjaar meer informatie te geven. In het formulier dat zij moeten invullen, kunnen ze het werkelijk behaalde rendement over die jaren opgeven. Dan wordt verrekend hoeveel betaalde belasting zij mogelijk terugkrijgen. Zo’n 150.000 mensen die een brief ontvangen, moeten wel nu al in actie komen en een verzoek indienen. Dit zijn mensen van wie de aanslag over 2019 nog niet volledig is vastgesteld.

Bron: MvF 14-10-2024.

Schadevergoeding voor bedrijfsongeval volledig onbelast

Hof Den Bosch heeft geoordeeld dat een schadevergoeding voor blijvende arbeidsongeschiktheid na een bedrijfsongeval onbelast is. Ook de vergoeding voor overige materiële en immateriële schade werd als onbelast beschouwd, omdat deze niet in verband stond met een bron van inkomen.

Een ondernemer exploiteert een onderneming waarvan de activiteiten onder meer bestaan uit buitensportactiviteiten, verhuur van tenten en horecawerkzaamheden. In 2014 heeft de ondernemer bij een bedrijfsongeval voetletsel opgelopen en heeft na een langdurig medisch traject blijvende pijnklachten. Het bedrijfsongeval vond plaats bij een klant, een restaurant, waar de ondernemer toen werkzaam was. De klant en de verzekeraar van de klant hebben de aansprakelijkheid voor het ongeval erkend. Naast de schadevergoeding voor verlies van arbeidsvermogen, heeft de ondernemer ook een vergoeding ontvangen voor vertragingsschade van een bed & breakfast, verlies aan zelfwerkzaamheid en huishoudelijke hulp. De totale schadevergoeding bedroeg € 480.000. Bij hof Den Bosch is in geschil of de gehele schadevergoeding van € 480.000 onbelast is of dat de schadevergoeding deels onbelast is.

Oordeel hof Het hof heeft geoordeeld dat de schadevergoeding voor verlies van arbeidsvermogen onbelast is. Deze vergoeding heeft betrekking op de blijvende arbeidsongeschiktheid van de ondernemer. Volgens het hof is het aannemelijk dat de ondernemer de fysiek belastende werkzaamheden binnen haar onderneming niet meer kan uitoefenen. Ook de vergoeding voor overige materiële en immateriële schade is onbelast, omdat de inspecteur niet aannemelijk heeft kunnen maken dat deze vergoeding verband hield met een bron van inkomen.

Bron: Hof Den Bosch 17-07-2024.

Borg staan voor bv met negatief vermogen is onzakelijk

Als een dga borg staat voor een bv die op dat moment al een negatief vermogen heeft, vormt dat een aanwijzing dat de borgstelling onzakelijk is.

Een dga en zijn holding zijn in 2004 gezamenlijk eigenaar geworden van een pand met een woon- en kantoorgedeelte. De dga is voor 66,7% eigenaar, terwijl de holding voor 33,3% eigenaar is. De bank heeft een recht van hypotheek op het pand gekregen. De dga staat bovendien borg voor de holding tot een maximaal bedrag van € 230.000. Eind 2007 gaat de dga een tweede borgstelling aan, nu ten behoeve van zijn holding en haar dochtervennootschap. Het maximumbedrag van de tweede borgstelling is € 259.500. Wanneer de bank de dga als borg aanspreekt, wil hij zijn regresvordering op de holding en de dochtervennootschap afwaarderen. Volgens de inspecteur is de afwaardering niet fiscaal aftrekbaar, omdat de tweede borgstelling onzakelijk is. De dga start daarop een beroepsprocedure.

Borgstelling vanuit aandeelhoudersmotieven De Belastingdienst maakt voor Hof Den Haag aannemelijk dat een derde de tweede borgstelling niet was aangegaan zonder daarvoor een winstafhankelijke vergoeding te vragen. Het hof vindt daarbij van bijzonder belang dat op het moment van het aangaan van de tweede borgstelling het eigen vermogen van de dochtervennootschap negatief was. Bovendien is de tweede borgstelling niet vastgelegd in een schriftelijke overeenkomst. De dga, de holding en de dochtervennootschap zijn evenmin een borgstellingsvergoeding overeengekomen. Er zijn in het geheel geen zekerheden gesteld. Verder geldt de aansprakelijkstelling voor oude en nieuwe schulden, waarbij geen einddatum is overeengekomen. De oneindigheid van de borgstelling en de onbepaaldheid van de schuldensituatie brengen mee dat geen zakelijke, winstonafhankelijke borgstellingsvergoeding is te berekenen. Het hof concludeert dat de dga de tweede borgstelling vanuit aandeelhoudersmotieven is aangegaan. Daarom mag hij de regresvordering niet ten laste van zijn belastbaar inkomen afwaarderen.

Bron: Hof Den Haag 10-07-2024 (gepubl. 30-09-2024).

Bv staat vergoeding af aan dga, PEB valt vrij

Laat een bv met een pensioen in eigen beheer een winstbestanddeel toekomen aan haar dga? Maar wordt haar vermogen daardoor negatief? Dan telt dit als een afkoop van het pensioen in eigen beheer.

Een man is directeur en enig aandeelhouder van een bv. Als gevolg van de bouwwerkzaamheden van een bouwbedrijf heeft de bv schade geleden. De bv voert daarop een civiele procedure tegens het bouwbedrijf. Na faillissement van het bouwbedrijf sluiten de partijen medio januari 2015 een vaststellingsovereenkomst. Daarin is een schadevergoeding voor de bv overeengekomen van € 692.062,29. De schadevergoeding is gestort op de bankrekening van de dga. De bv heeft een pensioenverplichting tegenover haar dga. Ultimo 2015 bedraagt de balanswaarde van deze verplichting € 229.238. De Belastingdienst meent dat de schadevergoeding in 2015 tot de winst van de bv behoort. Door dit bedrag te laten storten op de rekening van de dga heeft de bv een winstuitdeling gedaan, aldus de fiscus. Bovendien stelt de inspecteur dat een afkoop van de pensioenverplichting heeft plaatsgevonden met alle gevolgen van dien. De dga is het daar niet mee eens en gaat in beroep.

Negatief vermogen door afgestane schadevergoeding De beroepsprocedure tegen de aanslag inkomstenbelasting over 2015 gaat over diverse correcties. De inspecteur laat een paar correcties tijdens de zitting vallen, zodat het beroepschrift van de dga om die reden al gegrond is. Maar Rechtbank Zeeland-West-Brabant vindt wel dat het pensioen in eigen beheer (PEB) is vrijgevallen. De schadevergoeding behoort inderdaad tot de winst van de bv. Doordat de schadevergoeding het vermogen van de bv heeft verlaten, is dat vermogen negatief geworden. Daardoor kan de bv de pensioenverplichting niet meer nakomen. Dit telt fiscaal gezien als een afkoop van het pensioen. Het verschil tussen de schadevergoeding en de fiscale afkoopsom van het pensioen vormt een winstuitdeling. Als de hele schadevergoeding zou tellen als een winstuitdeling, zou immers een dubbeltelling plaatsvinden.

Bron: Rb. Zeeland-West-Brabant 17-09-2024 (gepubl. 03-10-2024).