Jan van Nassaustraat 21, 2596 BL Den Haag
Ma – Vr 8:30 – 17:30
post@driessenaccountancy.nl

Terugwerkende kracht sectorindeling voor werkgever

Het beleid om een wijziging in de sectorindeling tot maximaal vijf jaar terugwerkende kracht te geven is zelf met terugwerkende kracht ingetrokken. Dit vormt volgens de Hoge Raad een niet te rechtvaardigen schending van het eigendomsrecht.

Per 1 januari 2006 is een bv voor de toepassing van de sociale verzekeringen ingedeeld in sector 41 (Groothandel I). Deze bv verzoekt op 29 augustus 2018 om de sectorindeling met ingang van 1 januari 2013 te wijzigen naar sector 10 (Metaalindustrie). Zij verwijst naar het beleid van de fiscus om aan een wijziging van een sectorindeling maximaal vijf jaar terugwerkende kracht toe te kennen. Bij een sectorwijziging vanaf 1 januari 2013 heeft de bv recht op een premieteruggaaf van € 332.287. De inspecteur kent aan de wijziging in de sectorindeling maar een tot 1 september 2018 terugwerkende kracht toe. Daarop begint de bv een beroepsprocedure.
Hof Den Bosch verklaart het beroep van de bv ongegrond. Het beleid waarnaar de bv verwijst is namelijk komen te vervallen en wel met terugwerkende kracht tot 29 juni 2018. Voor deze terugwerkende kracht bestaat volgens het hof een rechtvaardiging. De wetgever heeft namelijk gevreesd dat veel werkgevers de mogelijkheid tot wijziging van de sectorindeling met terugwerkende kracht zouden willen benutten. De grote hoeveelheid verzoeken zou een te grote belasting zijn voor de capaciteit van de Belastingdienst. Verder meent het hof dat de nadelige gevolgen van het wachten met het indienen van het verzoek tot wijziging van de sectorindeling voor rekening en risico van de bv moeten komen.
De Hoge Raad volgt in de cassatieprocedure een andere redenering dan het hof. Binnen het wettelijk systeem vindt de sectoraansluiting namelijk van rechtswege plaats. De fiscus moet daarom foutieve sectorindelingen zoveel mogelijk herstellen. Verder dient de inspecteur de gevolgen van een onjuiste sectorindeling zoveel mogelijk ongedaan maken. Het risico dat veel werkgevers een wijziging met terugwerkende kracht aanvragen, is dus geen reden om het eigendomsrecht aan te tasten. Dat een werkgever op de hoogte kon zijn van de onjuiste sectorindeling en eerder om wijziging van de sectorindeling had kunnen verzoeken, doet daar niets aan af. De Hoge Raad verklaart het cassatieberoep van de bv gegrond. De zaak wordt doorverwezen naar Hof Arnhem-Leeuwarden.

Bron: Hoge Raad 24-09-2021

Geen aftrek voor volledig betaalde hypotheekrente

Voor de aftrek van rente vanwege een eigenwoningschuld in de situatie dat geen sprake meer is van fiscaal partnerschap, is de eigendomsverhouding van de woning relevant. Betaalt de ene partner de volledige rente, dan krijgt hij toch slechts aftrek voor het aandeel van de rente dat overeenkomt met zijn aandeel in de eigendom.

Een man is tot en met 15 maart 2000 in gemeenschap van goederen gehuwd met zijn ex-partner. Samen met zijn ex-partner bezat de man een woning, ieder voor 50%. In het echtscheidingsconvenant is overeengekomen dat de man geen alimentatie hoeft te betalen aan zijn ex-partner. Ook is daarin overeengekomen dat de man in de woning blijft en alle kosten zou betalen. Tot die kosten behoort onder meer 100% van de rente op de eigenwoningschuld. In 2016 en 2017 heeft de man geen fiscaal partner. Bij Rechtbank Zeeland-West-Brabant is voor 2016 en 2017 in geschil of de man recht heeft op aftrek van de volledig betaalde rente.
De rechtbank stelt vast dat de man slechts voor 50% eigenaar is van de woning. Hieruit volgt dat voor de man ook slechts 50% van de lening kwalificeert als eigenwoningschuld. Om die reden kan de man maar 50% van de betaalde rente in aftrek brengen. De andere 50% van de rente is niet aftrekbaar. Ook niet als onderhoudsverplichting aangezien in het echtscheidingsconvenant is opgenomen dat de man geen alimentatie hoeft te betalen.
De rechtbank ziet geen mogelijkheden om van de wettelijke bepalingen af te wijken. Dat kan de rechter alleen doen als er bijzondere omstandigheden zijn, die niet zijn verdisconteerd in de afweging van de wetgever. Maar dat is hier niet aan de orde. Als de man zijn belastingaanslagen niet kan betalen, adviseert de rechtbank de man contact op te nemen met de ontvanger.

Bron: Rb. Zeeland-West-Brabant 15-09-2021

Hoge Raad verduidelijkt nemo-teneturbeginsel

In een overweging ten overvloede heeft de Hoge Raad de rol van het nemo-teneturbeginsel bij de suppletieplicht voor de omzetbelasting toegelicht. Verkrijgt de Belastingdienst bewijs voor een beboetbare gedraging van de belastingplichtige door de suppletieplicht? Dan mag de Belastingdienst dit niet als bewijs voor een beboetbare gedraging gebruiken.

Een onderneemster heeft in het tweede kwartaal van 2011 ten onrechte € 209.000 in mindering gebracht op de door haar verschuldigde omzetbelasting. Bij de constatering dat te weinig omzetbelasting is betaald, heeft de onderneemster de plicht om hiervan de Belastingdienst op de hoogte te brengen. Dat is niet gebeurd en daarom heeft de Belastingdienst een vergrijpboete aan haar opgelegd.
Het hof heeft geoordeeld dat de suppletieplicht geen strijd oplevert met het nemo-teneturbeginsel. De Hoge Raad laat dat oordeel in stand, omdat de cassatiemiddelen niet daartegen zijn gericht. Ten behoeve van de rechtsontwikkeling gaat de Hoge Raad nog wel ten overvloede in de verhouding tussen het nemo-teneturbeginsel en de suppletieplicht. De Hoge Raad merkt op dat het nemo-teneturbeginsel (niemand mag gedwongen worden aan zijn eigen veroordeling mee te werken) niet aan het opleggen van een bestuurlijke boete in de weg staat als de belastingplichtige niet vrijwillig een suppletieaangifte indient. De informatie die de Belastingdienst daarmee verkrijgt, mag hij echter niet gebruiken als bewijs voor het begaan van een beboetbaar of strafbaar feit.

Bron: HR 24-09-2021

SEPP-bedrag per elektrische auto omlaag

Het maximale subsidiebedrag voor een elektrische auto gaat vanaf 2022 verder omlaag dan in eerste instantie gepland was, zo blijkt uit een brief staatsecretaris Van Weyenbergh (I en W). Wel komt meer geld beschikbaar voor subsidie. Het kabinet wil zo meer mensen de kans geven een elektrische auto te kopen of leasen, nieuw of tweedehands.

Het subsidiebudget voor nieuwe elektrische auto’s was afgelopen jaar heel snel op en ook de subsidiepot voor gebruikte elektrische auto’s was in augustus leeg. Om de kabinetsambitie uit het Klimaatakkoord, 100% emissievrij nieuwverkoop auto’s in 2030, te behalen wordt extra geld vrijgemaakt voor de (fiscale) stimulering van elektrische personenauto’s en wordt tegelijkertijd extra ingezet op het aantrekkelijk maken van elektrisch rijden voor particulieren en voor ondernemers door aanschafsubsidies.
Voor wat betreft de zakelijke markt wordt de bijtelling voor elektrische auto’s niet extra verhoogd en stijgt deze in 2022, zoals eerder aangekondigd, naar 16%. Wel gaat de cataloguswaarde van de auto waarvoor de bijtellingskorting geldt (cap) eerder omlaag. Vanaf 2022 is de cap € 35.000 en per 2023 wordt deze verlaagd naar € 30.000.
Van Weyenberg trekt € 28 miljoen extra uit voor de aanschaf van een elektrische bestelbussen (SEBA). Ondernemers kunnen nu al tot € 5.000 subsidie krijgen bij de overstap naar een bestelbus die elektrisch of op waterstof rijdt. De verwachting is dat steeds meer ondernemers daar gebruik van willen maken, in aanloop naar 2025. Steden mogen vanaf dan zones aanwijzen waar alleen schone bestelbussen mogen rijden.
Om elektrisch rijden voor particulieren aantrekkelijk te maken wordt de komende drie jaar de subsidiepot voor nieuwe elektrische auto’s met € 80 miljoen verhoogd en die voor gebruikte elektrische auto’s met € 10 miljoen. Omdat de prijzen van elektrische auto’s dalen en omdat er meer animo is dan gedacht heeft het kabinet er, mede op advies van de sector, voor gekozen het subsidiebedrag per nieuwe auto te verlagen. In 2022 wordt dat € 3.350, in plaats van de geplande € 3.700. De jaren erna daalt dat verder: € 2.950 in 2023, € 2.550 in 2024 en € 0 in 2025. Voor tweedehands auto’s blijft de subsidie € 2.000.

Bron: Min. I en W 22-09-2021

Prinsjesdag 2021 – pakket Belastingplan 2022

Het Belastingpakket 2022 bestaat uit de volgende zes wetsvoorstellen: Belastingplan 2022, Overige fiscale maatregelen 2022, Wet implementatie belastingplichtmaatregel uit de tweede EU-richtlijn antibelastingontwijking, Aanpassing fiscale regeling aandelenoptierechten, Wet delegatiebepalingen tegemoetkoming schrijnende gevallen en Verlaging tarief verhuurderheffing en maandelijks wijzigen bedragen heffingsverminderingen. Daarnaast is het wetsvoorstel Wet tegengaan mismatches bij toepassing zakelijkheidsbeginsel aan de Tweede Kamer aangeboden.

1. Belastingplan 2022

Verlaging inkomensafhankelijke combinatiekorting (IACK) ter dekking ouderschapsverlof.
Aanpassing van de catalogusprijs waarover de maximale korting op de bijtelling voor emissievrije personenauto’s van toepassing is
Ophoging steunpercentages MIA van 13,5%, 27% en 36% naar respectievelijk 27%, 36% en 45%.
Uitzondering fiscaal partnerbegrip voor toepassing inkomensafhankelijke combinatiekorting
Verhoging leeftijdsgrens status kind van vergunninghouder
Huurtoeslag bij huurgrensoverschrijding, specificering voorafgaande maand geschrapt
Verlengen geldigheidsduur gebruikelijkloonregeling innovatieve start-ups met een jaar
Gerichte vrijstelling thuiswerkkosten van € 2 per thuiswerkdag
Wettelijk vastleggen tijdelijke verruiming vrije ruimte (COVID-19)
Temporele beperking verrekening voorheffingen met de Vpb (Sofina)
Vrijstelling van overdrachtsbelasting bij terugkoop woning met verkoopregulerend beding
Verduidelijkingen en technische wijzigingen overdrachtsbelasting
Aanpassen CO2-schijfgrenzen en de schijftarieven voor personenauto’s en de CO2-grens en tarief voor de dieseltoeslag voor personenauto’s
Uitbreiding overgangsrecht Postcoderoosregeling
Aanpassen verlaagd tarief walstroom
Aanpassen energiebelasting ter voorkoming dubbele belasting bij batterijopslag

2. Overige fiscale maatregelen 2022

Toepassing van de bijleenregeling en de aflossingsstand wordt in partnerschapssituaties rechtvaardiger en onbedoelde renteaftrekbeperkingen worden voorkomen. Ook wordt de eigenwoningregeling in situaties van overlijden eenvoudiger gemaakt en wordt een achterblijvende partner niet onnodig geconfronteerd met het eigenwoningverleden van de overleden fiscale partner.
Verduidelijken berekeningswijze jaarlijkse herijking van rendementspercentages box 3
Reparatiewetgeving Wet aanpassing box
Maandelijkse gegevenslevering
Delegatiebepaling ondersteuning toeslaggerechtigden
Vereenvoudigen en verduidelijken systematiek S&O-afdrachtvermindering
Verrekenvolgorde bij CFC-maatregel
Aanpassen verwerking negatieve btw-melding
Verduidelijken Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen in relatie tot gebruik van de weg, de wijze van afschrijving op de waarde van een voertuig en enkele technische aanpassingen
Verduidelijken samenloop nihiltarief en vrijstelling aardgas

3. Wet implementatie belastingplichtmaatregel uit de tweede EU-richtlijn antibelastingontwijking
In dit wetsvoorstel wordt de belastingplichtmaatregel nader ingeregeld in de systematiek van de inkomstenbelasting, de vennootschapsbelasting, de dividendbelasting en de bronbelasting. Tevens worden enkele aanpassingen voorgesteld van de in de genoemde implementatiewet opgenomen belastingplichtmaatregel. Ook wordt voorgesteld om het toepassingsbereik van de hybridemismatchmaatregelen in de vennootschapsbelasting uit te breiden naar gevallen waarin de hybridemismatch ontstaat tussen de belastingplichtige en een gelieerd natuurlijk persoon.

4. Wet aanpassing fiscale regeling aandelenoptierechten
Voorgesteld wordt om de fiscale regeling voor aandelenoptierechten te wijzigen waardoor het aantrekkelijker wordt om aandelenoptierechten als loon te verstrekken. Als gevolg van dit voorstel wordt het heffingsmoment van uitoefening van een aandelenoptierecht in beginsel verschoven naar het moment waarop de bij uitoefening van het aandelenoptierecht verkregen aandelen verhandelbaar zijn en er dus liquide middelen voorhanden kunnen zijn om de verschuldigde belastingen te voldoen.

5. Wet delegatiebepalingen tegemoetkoming schrijnende gevallen
Om de schrijnende gevolgen van onterecht handelen of nalaten van de Belastingdienst op te kunnen lossen of ten minste te verzachten, kan het gepast zijn om een tegemoetkoming te bieden. De voorgestelde maatregel biedt daarvoor de juridische grondslag. Op grond daarvan kunnen bij algemene maatregel van bestuur (amvb) gevallen worden aangewezen die voor een tegemoetkoming in aanmerking komen.

6. Wetsvoorstel verlaging tarief en maandelijks aanpassen verhuurderheffing
Gebleken is dat de beperking dat slechts per eerste van elk kwartaal bedragen kunnen worden aangepast, kan leiden tot een forse toename van het bedrag aan aanvragen tussen het moment dat de overschrijding blijkt en het eerst mogelijke moment van aanpassing. Het heeft daarom de voorkeur dat de wijziging van bedragen waaronder het op nihil stellen van bedragen iedere maand mogelijk wordt, in plaats van ieder kwartaal.
Dit wetsvoorstel regelt in relatie tot de uitvoering bij de Belastingdienst enkel een tariefsverlaging van de verhuurderheffing.

7. Wet tegengaan mismatches bij toepassing zakelijkheidsbeginsel
Het doel van het wetsvoorstel is om verrekenprijsverschillen weg te nemen die ontstaan als gevolg van een verschillende toepassing van het zakelijkheidsbeginsel in met name internationale situaties, die ertoe leiden dat een deel van de winst van een multinationale onderneming niet in een naar de winst geheven belasting wordt betrokken. Dit wetsvoorstel beperkt bij de belastingplichtige een neerwaartse aanpassing van de winst op grond van het zakelijkheidsbeginsel voor zover bij het andere lichaam dat bij de transactie betrokken is geen of een te lage corresponderende opwaartse aanpassing in de belastinggrondslag wordt betrokken.

Verslag evaluatie pilot webmodule naar Kamer

Het doel van de pilot was en is om zicht te krijgen op de werking van de webmodule en wat deze voor opdrachtgevers in de dagelijkse praktijk kan betekenen. Bij 70% van de opdrachten geeft de webmodule duidelijkheid. Dit blijkt uit de evaluatie van de pilot schrijft minister Koolmees in een voortgangsbrief ‘Werken als zelfstandige’. In afwachting van de formatie blijft het moratorium op de handhaving door de Belastingdienst van kracht.

De pilot is 11 januari 2021 gestart en de resultaten tot 10 juli 2021 zijn geëvalueerd. De zes maanden durende pilot is 22.000 keer geopend en 6.600 deelnemers hebben de vragenlijst volledig ingevuld.
Uit de webmodule komt dat gemiddeld in 28% van de gevallen de uitkomst ‘indicatie buiten dienstbetrekking’ wordt gegeven en in 33,9% van de gevallen de uitkomst ‘indicatie dienstbetrekking’. In 9,7 % was sprake van een fictieve dienstbetrekking. In 28,4% van de gevallen is er geen oordeel mogelijk op basis van de webmodule. Als opdrachtgevers en -nemers op een aantal punten aanpassingen doen in het werkproces is dit laatste cijfer mogelijk terug te brengen tot onder de 20%. Het percentage ‘indicatie dienstbetrekking’ zou dan stijgen naar 39,4%. Het percentage geen oordeel zou uitkomen op 17%. De webmodule blijft voorlopig als voorlichtingsinstrument bestaan. De informatie die zo is opgehaald wordt gebruikt ter verbetering van dit instrument. Het nieuwe kabinet zal besluiten welke verdere stappen zullen worden genomen rond het werken als zelfstandige en of en in welke vorm de webmodule wordt ingevoerd.
Uit een aan de webmodule toegevoegde enquête beoordeelt het merendeel van de gebruikers de gebruiksvriendelijkheid en de duidelijkheid van de webmodule als positief.
De afgelopen maanden zijn er ook gesprekken gevoerd met verschillende sectoren rond het thema ‘werken als zelfstandige’ onder meer over de redenen die mensen hebben om te werken als zelfstandige en of en waar het wettelijk kader knelt. Ongelijkheid speelveld werkenden en het belang van meer duidelijkheid en zekerheid worden als grootste knelpunten ervaren. Een ander terugkerend thema zijn de grote kostenverschillen die er zijn tussen loondienst en de inhuur van zelfstandigen.
Het handhavingsmoratorium blijft voorlopig van toepassing totdat er een besluit wordt genomen over de invoering van de webmodule en het (gefaseerd) opstarten van de handhaving. Dat is aan een volgend kabinet. Dat betekent dat er voorlopig beperkt gehandhaafd wordt door de Belastingdienst. Er wordt alleen gehandhaafd op kwaadwillendheid of wanneer aanwijzingen van de Belastingdienst niet binnen een redelijke termijn zijn opgevolgd. Voor een betere naleving is handhaving overigens zeker niet altijd nodig. Het doen van een bedrijfsbezoek of een boekenonderzoek draagt vaak al bij aan een betere werkwijze. Ook werken de Belastingdienst en Inspectie SZW beter samen bij het toezicht arbeidsrelaties en bij het opsporen van schijnconstructies.

Bron: Min. SZW en MvF 20-09-2021

Fiscus kan later kwalificatie bron van inkomen betwisten

Het kan gebeuren dat de Belastingdienst gedurende een bepaalde tijd niet onderzoekt of een activiteit wel een bron van inkomen is. Dat betekent niet dat de inspecteur in een later jaar zijn niet twijfels kan uiten over het bronkarakter.

Een man geeft in zijn aangifte IB/PVV over de jaren 2009 – 2015 op dat hij een organisatieadviesbureau drijft dat is gericht op mediation in het kader van buurtbemiddeling. Hij geeft steeds een negatief resultaat uit overige werkzaamheden (ROW) op. De verliezen liggen in absolute grootte tussen de € 4.310 en € 11.800 (verlies 2015). Lange tijd volgt de Belastingdienst de aangiftes, maar bij de behandeling van de aangifte over 2015 verandert dat. De inspecteur bepaalt dat het drijven van het organisatieadviesbureau geen bron van inkomen (meer) is. Hij weigerde daarom het box 1-inkomen van de man te verlagen met een negatief ROW. De man is het daarmee oneens en dient een bezwaarschrift in.
Naar aanleiding van het bezwaarschrift stuurt de Belastingdienst de man een ontvangstbevestiging. In een standaardtekst kondigt de inspecteur aan contact met de man op te nemen als hij niet binnen zes weken volledig aan het bezwaarschrift tegemoet komt. Maar na zes weken heeft de man nog niets gehoord. Uiteindelijk wijst de fiscus zijn bezwaar af. De man start daarop een beroepsprocedure. Een van zijn standpunten is dat de Belastingdienst vanwege opgewekt te honoreren vertrouwen moet tegemoetkomen aan zijn bezwaar. Maar de belastingrechter oordeelt dat de aankondiging in de ontvangstbevestiging zulk vertrouwen niet opwekt. Sterker nog, dit standpunt van de man is niet eens pleitbaar.
Bovendien concluderen zowel Rechtbank Den Haag als Hof Den Haag dat de werkzaamheid geen bron van inkomen (meer) is. Het hof wijst erop dat de man heeft verklaard dat de activiteiten plaatsvinden op vrijwillige basis. Eigenlijk is daardoor geen sprake van deelname aan het economische verkeer. Daarnaast hebben de activiteiten nooit opbrengsten opgeleverd, zodat de activiteiten voorzienbaar verliesgevend zijn. Dat de inspecteur pas voor het eerst met betrekking tot het jaar 2015 stelt dat de activiteiten geen sprake bron van inkomen (meer) vormen, doet daar niets aan af. Het staat de inspecteur vrij om in zulke gevallen de vraag of bepaalde activiteiten een bron van inkomen zijn aan de orde te stellen. Zelfs als de fiscus dat in eerdere jaren niet heeft onderzocht.

Bron: Hof Den Haag 19-06-2020 (gepubl. 14-09-2021)

Bewijs contante gift met meer dan alleen bankafschrift

Donateurs die tot en met 2020 contante giften hebben gedaan en deze willen aftrekken, moeten deze giften aannemelijk maken met schriftelijke stukken. Zij kunnen daarbij niet volstaan met alleen maar een bankafschrift van de contante opname.

Contante giften zijn sinds 1 januari 2021 niet meer aftrekbaar. Maar contante giften vóór die periode zijn onder voorwaarden aftrekbaar in de corresponderende belastingaangiftes. De donateur moet dan wel aannemelijk kunnen maken met schriftelijke bescheiden dat hij die giften heeft gedaan. Dat geldt overigens ook (nog steeds) voor niet-periodieke giften. Een zaak voor Rechtbank Den Haag maak duidelijk dat bankafschriften op zichzelf onvoldoende bewijs leveren.
Een man heeft in zijn aangiftes IB/PVV over de jaren 2012 en 2013 contante giften aan een universiteit opgegeven. Op dat moment heeft deze universiteit de status van algemeen nut beogende instelling (anbi). De Belastingdienst accepteert dan ook de giftenaftrek. Naderhand blijkt uit een strafrechtelijk onderzoek dat de universiteit kwitanties uitschrijft die een hogere gift vermelden dan daadwerkelijk ontvangen is. De fiscus vordert daarom de inkomstenbelasting over de afgetrokken giften na van de donateur. Daarop tekent de man beroep aan tegen de navorderingsaanslagen.
De rechtbank verlangt van de donateur dat hij aannemelijk maakt dat sprake is van aftrekbare giften. De man overlegt de kwitanties die hij heeft ontvangen van de universiteit. Maar in het licht van de fraudezaak zijn die kwitanties niet zonder meer geschikt als bewijs. De donateur overlegt daarnaast bankafschriften. Deze afschriften bewijzen echter niet dat de gelden ten goede zijn gekomen aan de universiteit. Dit doet de rechtbank oordelen dat de navorderingsaanslagen terecht zijn opgelegd.

Bron: Rb. Den Haag 14-07-2021 (gepubl. 14-09-2021)

Na overname auto overleden partner geen dubbele bijtelling

Twee werknemers van hetzelfde bedrijf zijn met elkaar gehuwd en beiden hebben een auto van de zaak. Nadat een van de werknemers is overleden, neemt de echtgenoot zijn auto van de zaak over. Dan dreigt een dubbele toepassing van de bijtelling, die echter is te voorkomen met een beroep op de hardheidsclausule.

Een echtpaar is in dienst bij dezelfde werkgever en beide echtgenoten beschikken over een auto van de zaak. De werkgever stelt een Hyundai i30 ter beschikking aan de vrouw en een Volkswagen Up aan haar echtgenoot. De werkgever past geen bijtelling vanwege privégebruik van de Volkswagen toe omdat de man een verklaring ‘Geen privégebruik auto’ overlegt. Op het loon van de vrouw past de werkgever wel de bijtelling voor het privégebruik van de Hyundai toe. Op 25 juli 2019 overlijdt de vrouw. Vervolgens neemt de werkgever de Volkswagen van de man in. Vanaf 1 augustus 2019 gebruikt de man de Hyundai. Bovendien past de werkgever vanaf die periode de bijtelling toe op zijn loon. Maar de fiscus meent dat de werkgever over heel 2019 de bijtelling op het loon van de man had moeten toepassen. De man krijgt dus een naheffingsaanslag loonbelasting opgelegd.
De man bestrijdt deze naheffingsaanslag en start een beroepsprocedure. Rechtbank Den Haag bevestigt dat de naheffingsaanslag conform de wetgeving is opgelegd. Dat komt doordat de man niet heeft aangetoond minder dan 500 privékilometers met de Hyundai te hebben gereden. Volgens de wet is daardoor over het hele jaar de bijtelling van toepassing. Aan de andere kant treedt in deze situatie ook dubbele belastingheffing op. De werkgever heeft de bijtelling immers ook toegepast op het loon van de vrouw. De rechtbank wijt deze dubbele heffing niet aan de ruwheid van de regeling, maar aan de uitzonderlijke feitelijke situatie van de man. De wetgever heeft deze situatie niet voorzien. Daarom is hier het toepassen van de hardheidsclausule op zijn plaats, aldus de rechtbank. De rechtbank vernietigt daarom de naheffingsaanslag.

Bron: Rb. Den Haag 26-04-2021 (gepubl. 13-09-2021)

Alle verzwegen voorraad als winst bestempelen is onredelijk

Ook als sprake is van omkering van de bewijslast, moet de Belastingdienst een redelijke schatting van de winst maken. Daarbij kan een winstcorrectie op basis van de hele niet-verantwoorde voorraad onredelijk zijn.

Een echtpaar drijft een onderneming met gebruikmaking van een VOF. Deze VOF handelt voornamelijk in gouden sieraden. Zij koopt nieuwe sieraden in bij een handelaar in Dubai en verkoopt sieraden aan ondernemingen in Europa en aan particulieren. Daarnaast verkrijgt de VOF sloopgoud door sieraden te kopen. De VOF smelt een deel van het sloopgoud om tot baren goud die zij daarna exporteert naar de handelaar in Dubai. De rest van het sloopgoud verkoopt de VOF aan een ander bedrijf of laat het omsmelten voor de eigen voorraad. Hoewel de VOF jaarlijks haar goudvoorraad inventariseert, valt niet af te leiden op welk moment en tegen welk bedrag zij de sieraden inkoopt. Een exacte inkoopprijs is daardoor niet eenduidig uit de gevoerde administratie vast te stellen. De terugleveringen van omgesmolten sloopgoud zijn evenmin verwerkt in de financiële administratie.
De inspecteur stelt dat de aangifte en administratie van de vennoten zo veel gebreken vertonen, dat de vennoten hun aangifteplicht hebben verzaakt. Daarom maakt hij zelf een schatting van de winst uit onderneming van de vennoten. Aan de hand van deze schatting legt hij de vennoten navorderingsaanslagen op. De vennoten zijn het daar niet mee eens en tekenen beroep aantegen deze aanslagen. Tijdens de procedure oordeelt Rechtbank Gelderland dat sprake was van een omkering van de bewijslast. Maar ook dan moet de fiscus de aanslag baseren op een redelijke schatting.
De rechtbank oordeelt dat de schatting van de Belastingdienst niet redelijk is. De inspecteur heeft wel de conclusie mogen trekken dat een deel van de goudvoorraad van de VOF niet is verantwoord. In principe mag men in redelijkheid deze niet-verantwoorde voorraad aanmerken als verzwegen omzet. Maar in deze zaak is ook aannemelijk dat een deel van de sieradencollectie is omgesmolten. De fiscus heeft daar op geen enige manier rekening mee gehouden. In die situatie gaat het te ver om de gehele niet-verantwoorde goudvoorraad als omzetcorrectie aan de navorderingsaanslagen ten grondslag te leggen. De rechtbank verlaagt daarom de schatting van de omzetcorrectie die ziet op de verkoop van sieraden in alle jaren met 20%.

Bron: Rb. Gelderland 08-07-2021 (gepubl. 07-09-2021)