Alsnog btw verschuldigd over verkoop van exclusieve Mercedes
De verkoper kan niet aantonen dat er sprake was van een onder het nultarief vallende levering naar een andere lidstaat. Zij heeft geen btw-identificatienummer van de afnemer en de koper is de auto zelf komen halen.
Een bv handelt in auto’s en daaraan verwante producten. Zij koopt in 2020 vier nieuwe personenauto’s vanuit Duitsland op basis van huurkoop. De bv betaalt eerst zes maanden een gebruiksvergoeding en wordt daarna eigenaar van de auto’s door betaling van een eindfactuur. Zij neemt deze aankopen als een intracommunautaire verwerving (ICV) in haar btw-aangifte op. De inspecteur vraagt om nadere informatie over de bedrijfsactiviteiten en de afgetrokken btw, maar ontvangt die uiteindelijk niet. Hij legt een naheffingsaanslag btw met een (betaal)verzuimboete op, en weigert een btw-teruggaaf. In de bezwaarfase vraagt hij opnieuw om aanvullende informatie, en bewijs dat de bv terecht het nultarief heeft toegepast voor de levering van een auto naar een andere lidstaat. De inspecteur concludeert uiteindelijk dat de bv geen btw-ondernemer is, en acht niet bewezen dat er sprake was van een intracommunautaire levering (ICL).
Btw-ondernemerschap maar geen ICL Rechtbank Noord-Holland oordeelt dat de bv wel degelijk een btw-ondernemer is. De toelichtingen van haar middellijk aandeelhouders en de verkopen in de afgelopen jaren maken voldoende aannemelijk dat er geen sprake is van incidentele inkoop en verkoop van exclusieve personenauto’s. De bv heeft over de levering van één auto ten onrechte het nultarief toegepast omdat het vereiste bewijs van verzending of vervoer naar een andere lidstaat ontbreekt. Zij heeft alleen een factuur zonder btw-identificatienummer van de afnemer en de koper is de auto zelf komen halen. De verzuimboete wordt wel vernietigd omdat er al eerder een vergelijkbare boete is opgelegd, die later is vervallen (ne bis in idem).
Bron: Rb. Noord-Holland 08-11-2023 (gepubl. 05-01-2024).
Voor heretikettering is meer nodig dan een nieuw beleidsbesluit
Een ondernemer kan alleen terugkomen op de eerdere etikettering van een vermogensbestanddeel als hij/zij goed kan onderbouwen dat er een andere keuze was gemaakt als het nieuwe besluit al zou hebben gegolden.
Een vrouw drijft met haar echtgenoot een onderneming in de vorm van een maatschap en commanditaire vennootschap. Zij merkt haar woning op 1 januari 2018 aan als (buitenvennootschappelijk) ondernemingsvermogen. De woning is op 20 december 2011 gekocht voor € 296.500, gelijktijdig met de aankoop van 10% van de nabijgelegen bedrijfsopstallen en grond. Op 20 juni 2018 wordt het besluit ‘waardering woning bij overbrenging van ondernemingsvermogen naar privévermogen’ gewijzigd. De vrouw merkt daarna de woning aan als privévermogen en claimt in haar aangifte IB/PVV 2018 een verlies van € 75.751 in verband met de overbrenging naar privé.
Geen heretikettering mogelijk Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat het verlies terecht is gecorrigeerd omdat er geen aanleiding bestaat om de woning alsnog als privévermogen aan te merken. Heretikettering is alleen mogelijk als er sprake is van bijzondere omstandigheden. De vrouw maakt niet aannemelijk dat zij begin 2018 een andere keuze zou hebben gemaakt als het nieuwe besluit al zou hebben gegolden. In het nieuwe besluit is een lagere waardevermindering opgenomen voor zelfbewoning (15% in plaats van 35%), maar de vrouw heeft niet onderbouwd dat de hogere factor doorslaggevend was voor haar oorspronkelijke keuze. Zij heeft haar keuze helemaal niet onderbouwd met stukken en het nieuwe besluit heeft ook geen gevolgen voor een mogelijke afschrijving op de woning. Het nieuwe besluit is ook niet per definitie reden voor een heretikettering. De ondernemer moet namelijk bij een nieuw beleidsbesluit nog steeds de aanwezigheid van bijzondere omstandigheden aannemelijk maken.
Bron: Rb. Zeeland-West-Brabant 21-12-2023 (gepubl. 05-01-2024).
Terechte naheffing voor ter beschikking stellen auto aan dga door dochter
Een terbeschikkingstelling van de auto kan gezien de omstandigheden aan de bovenliggende holding worden toegerekend. Opgelegde vergrijpboeten worden vernietigd omdat opzet niet is aangetoond.
De directeur-grootaandeelhouder (dga) van een holding-bv kan in privé gebruikmaken van een bestelauto van een werkmaatschappij. Hij ontvangt een fictief loon van de holding, maar hierbij is geen rekening gehouden met een bijtelling privégebruik auto. De inspecteur legt na een boekenonderzoek bij de holding over 2016 tot en met 2019 naheffingsaanslagen LB op met vergrijpboeten van 50%.
Terecht bijtelling privégebruik Rechtbank Zeeland-West-Brabant bevestigt de opgelegde naheffingsaanslagen. Een terbeschikkingstelling van de auto kan gezien de omstandigheden aan de holding worden toegerekend. Beide vennootschappen zijn op hetzelfde bedrijfsadres gevestigd en de dga is hun bestuurder. Er is ook sprake van een terbeschikkingstelling voor (mogelijk) privégebruik omdat de dga vrij kon beschikken over de auto. De bestelauto stond bij hem voor de deur en hij had de autosleutels. Er ontbreekt een rittenregistratie en de dga kan ook niet op een andere manier overtuigend aantonen dat de auto voor minder dan 500 kilometer privé is gebruikt. Het is ook niet aannemelijk dat de bestelauto, waarin veel gereedschap zit, (bijna) alleen bruikbaar is goederenvervoer. Daarnaast stelt een vastgelegd verbod op privégebruik in de praktijk niets voor, aangezien onduidelijk is hoe hierop toezicht wordt gehouden en er blijkbaar voor de dga andere regels gelden. De vergrijpboeten worden wel vernietigd omdat de inspecteur de vereiste (voorwaardelijke) opzet niet overtuigend aantoont. Het is niet voldoende dat de holding op de hoogte was van de regels voor een bijtelling privégebruik auto. Er moet worden aangetoond dat zij bewust geen bijtelling heeft toegepast, terwijl zij wist dat hierdoor een grote kans bestond op een te lage belastingheffing.
Bron: Rb. Zeeland-West-Brabant 14-12-2023 (gepubl. 21-12-2023).
Loon van dga is belast ondanks tussengeschoven stichting
Als iemand een vergoeding ontvangt voor werkzaamheden voor een bv waarvan hij het economische belang houdt, vormt de vergoeding in principe belast loon.
Een man heeft een eenmanszaak en is daarnaast de enige bestuurder van een stichting die hij heeft opgericht. Deze stichting streeft niet naar winst en heeft als doel het doen van uitkeringen aan de afstammelingen van de man. De stichting houdt een belang van 99% in een bv en een belang van ongeveer 95% in een andere bv. De partner van de man houdt de resterende aandelen in die twee bv’s. De man geeft in zijn aangifte inkomstenbelasting over 2018 een bedrag van € 65.000 op als netto omzet van zijn eenmanszaak. Maar de inspecteur meent dat het hier gaat om loon uit dienstbetrekking. Volgens hem heeft de man een aanmerkelijk belang in de bv waarvan de stichting 99% van de aandelen houdt. De man is het oneens met deze redenering en stapt naar rechtbank Gelderland.
Afgezonderd particulier vermogen De rechtbank oordeelt dat de regels voor het toerekenen van een afgezonderd particulier vermogen (APV) van toepassing zijn. Omdat de man het vermogen heeft afgezonderd, moet men in beginsel het vermogen aan hem toerekenen. Hij heeft ook het economische belang in de bv. Dit blijkt onder meer uit het feit dat de bv geld aan hem heeft geleend. Bovendien komt aan de man als vader van zijn (op dat moment minderjarige) afstammelingen het ouderlijk vruchtgenot toe. Vervolgens stelt de rechtbank vast dat de man werkzaamheden voor de bv heeft verricht. Die bv heeft hem ook een vergoeding uitbetaald. Fiscaal gezien kwalificeert deze vergoeding als loon. Volgens de rechtbank is hier namelijk op zijn minst sprake van een fictieve dienstbetrekking. De activiteiten gedaan in loondienst moeten hier niet worden geabsorbeerd in de ondernemersactiviteiten. De rechtbank verklaart het beroep van de man ongegrond.
Bron: Rb. Gelderland 21-12-2023 (gepubl. 01-01-2024).