Jan van Nassaustraat 21, 2596 BL Den Haag
Ma – Vr 8:30 – 17:30
post@driessenaccountancy.nl

Geen step-up door vestigingsplaatsfictie

De Nederlandse inkomstenbelasting kent een vestigingsplaatsfictie die onder omstandigheden een step-up bij remigratie van een dga in de weg kan staan.

Een man houdt alle aandelen in een Nederlandse bv. In 2001 emigreert hij naar het Verenigd Koninkrijk (VK). In 2003 verhuist hij naar België. Het jaar daarop vindt een verplaatsing plaats van de werkelijke leiding van de bv naar Curaçao. Op 10 januari 2017 remigreert de man naar Nederland. Op die datum is ook de werkelijke leiding van de bv ‘terugverplaatst’ naar Nederland. België heeft geen belasting geheven. De inspecteur heeft bij de vaststelling van de step-up geen rekening gehouden met de waardeaangroei tussen het moment van verplaatsing van de werkelijke leiding van de bv van Nederland naar Curaçao en het moment waarop na deze verplaatsing tien jaren waren verstreken. Rechtbank Noord-Holland meent dat de inspecteur daarmee juist heeft gehandeld.

Ook buitenlandse belastingplicht bij fictieve vestiging De dga gaat vervolgens in cassatie. Na een uiteenzetting van het juridische kader oordeelt de Hoge Raad als volgt. Men moet de vraag of een houder van een aanmerkelijk belang (ab) ter zake daarvan buitenlands belastingplichtig was in de periode voordat hij in Nederland komt wonen, beoordelen naar de wettelijke regels over de buitenlandse belastingplicht die golden in de desbetreffende periode. Op grond van die regels omvat de buitenlandse belastingplicht ter zake van een ab het geval dat de bv feitelijk of fictief in Nederland is gevestigd. De dga stelt dat deze vestigingsplaatsfictie niet is bedoeld om een ab-claim te vestigen op waardeaangroei ontstaan na verplaatsing van de werkelijke leiding van de vennootschap uit Nederland. Maar deze stelling is onjuist, aldus de Hoge Raad. De Hoge Raad verklaart het cassatieberoep van de man daarom ongegrond.

Bron: Hoge Raad 20-09-2024, Rb. Noord-Holland 19-10-2021 (gepubl. 27-10-2021).

Send To > Keep unreadDelete

Vernietiging via interne compensatie opgelegde vergrijpboete

Legt de fiscus een vergrijpboete op omdat door opzet inkomen onbelast is gebleven? Dan moet zo’n vergrijpboete zijn opgelegd met het vaststellen van de navorderingsaanslag.

Een man is een vennoot van een vof die zich bezig houdt met het lijmen van (prefab)blokken en muren in de bouwsector. De vennoot heeft op Duitse bankrekeningen omzet ontvangen die hij heeft verzwegen in zijn aangifte inkomstenbelasting. Wanneer de inspecteur daar achter komt, legt hij de vennoot navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en vergrijpboetes op. Rechtbank Zeeland-West-Brabant moet onder andere beoordelen of de boetes terecht zijn opgelegd. Zo heeft de fiscus een van de boetes opgelegd omdat de man door opzet of grove schuld te weinig belasting heeft betaald over een omzetbedrag dat hij op een Duitse bankrekening ontving.

Vergrijpboete is niet correct opgelegd De rechtbank wijst erop dat de Belastingdienst zo’n vergrijpboete alleen gelijktijdig met de vaststelling van de navorderingsaanslag mag opleggen. Maar de inspecteur heeft de desbetreffende boete opgelegd door middel van de uitspraak op bezwaar tegen de navorderingsaanslag. De fiscus heeft de verschuldigde belasting die ziet op het omzetbedrag, dat de man heeft ontvangen op de Duitse bankrekening, belast door middel van interne compensatie. Dus heeft de inspecteur geen afzonderlijke navorderingsaanslag voor die inkomsten opgelegd. Daarmee is de vergrijpboete niet correct opgelegd. Dat is niet anders als in een vaststellingsovereenkomst duidelijk naar voren komt dat met de uitspraak op bezwaar bedoeld was de vergrijpboete op te leggen. Zo’n afspraak over de boeteoplegging is namelijk in strijd met de wet. De belastingrechter volgt zo’n afspraak dus niet. Daarom vernietigt de rechtbank de desbetreffende vergrijpboete.

Bron: Rb. Zeeland-West-Brabant 5-09-2024 (gepubl. 12-09-2024)

Vertragingsrente verschuldigd ondanks recht op btw-aftrek

Ook een ondernemer die recht heeft op aftrek van voorbelasting, moet soms vertragingsrente betalen als ten onrechte geen btw bij invoer is geheven.

Een bv is de direct vertegenwoordiger van een importeur en doet daarom aangiften voor het in het vrije verkeer brengen van goederen. Daarbij draagt zij echter te weinig invoerrechten en omzetbelasting af. De bv meldt dit aan de Belastingdienst, waarop de inspecteur de importeur een naheffingsaanslag oplegt. Bovendien berekent de fiscus vertragingsrente vanaf de dag waarop de douaneschulden zijn ontstaan tot de dag waarop deze schulden aan de bv zijn meegedeeld. De importeur heeft recht op aftrek van omzetbelasting die zij vanwege de invoer is verschuldigd. De vraag is of de inspecteur terecht vertragingsrente in rekening heeft gebracht.

Samenhang tussen douane- en omzetbelastingwetgeving De Hoge Raad verduidelijkt dat de lidstaten nadere regels kunnen vaststellen met betrekking tot de betaling van btw ter zake van de invoer van goederen. Daarnaast zijn de lidstaten bevoegd om andere verplichtingen voor te schrijven dan die van de Btw-richtlijn. De lidstaten moeten deze extra verplichtingen noodzakelijk achten om de juiste inning van de btw te waarborgen en fraude te voorkomen.

Fiscus brengt terecht vertragingsrente in rekening Vervolgens oordeelt de Hoge Raad dat de inspecteur vertragingsrente in rekening mag brengen over vanwege invoer verschuldigde omzetbelasting als men na vrijgave van de goederen vaststelt dat ten onrechte btw-heffing achterwege is gebleven. Het recht op aftrek van voorbelasting van de importeur voor wie de goederen ten tijde van de invoer zijn bestemd, doet niet af aan de verplichting vertragingsrente te betalen. Zelfs als de importeur de btw kan aftrekken, moet hij dus nog steeds vertragingsrente betalen.

Bron: Hoge Raad 13-09-2024.

Door waardestijging woning geen rechtsherstel box 3

Hof Amsterdam bevestigt de uitspraak van Rechtbank Noord-Holland. Het werkelijke rendement van de tweede woning is hoger dan het vastgestelde belastbare inkomen uit sparen en beleggen.

Een man verkoopt in 2017 een woning voor € 575.000, terwijl de WOZ-waarde € 548.000 is. Sinds 2011 gebruikt de man een andere woning als hoofdverblijf. Bij zijn belastingaangifte 2017 heeft hij geen inkomen uit sparen en beleggen opgegeven. Bij het opleggen van de definitieve aanslag 2017 heeft de inspecteur echter de verkochte woning wel aangemerkt als bezitting voor box 3. Bij het hof is in geschil of de verkochte woning terecht tot de rendementsgrondslag is gerekend en of het belastbare inkomen uit sparen en beleggen juist is berekend. Verder is nog de aftrek van specifieke zorgkosten en giften in geschil.

Woning terecht tot box 3 gerekend De rechtbank heeft geoordeeld dat de verkochte woning niet als eigen woning kon worden aangemerkt en dat de verhuisregeling niet van toepassing was. Het hof heeft dit bevestigd en heeft geoordeeld dat de woning als vermogen in box 3 moet worden beschouwd. Er is geen schending van het EVRM, omdat het veronderstelde rendement niet hoger is dan het werkelijke rendement.

Geen aftrek voor medicijnen en dieetkosten Voor specifieke zorgkosten heeft het hof aftrek toegestaan voor vervoerskosten en medische hulp. Voor medicijnen en dieetkosten is niet aangetoond dat deze op verwijzing van een specialist of arts zijn verkregen. Deze kosten zijn daarom niet aftrekbaar. De betalingen aan het KWF voor een loterij zijn geen giften. De Belastingdienst moet de belastingrente verminderen, maar de man heeft geen recht op schadevergoeding.

Bron: Hof Amsterdam 20-06-2024 (gepubl. 10-09-2024).

Belastingpakket 2025

Op Prinsjesdag 2024 is het belastingpakket voor de komende jaren bekendgemaakt. Het belastingpakket bestaat dit jaar uit 10 wetsvoorstellen. Daarnaast zijn in de aanbiedingsbrief bij het Belastingplan 2025 een aantal wijzigingen aangekondigd. Hierbij de belangrijkste voorstellen uit het Belastingplan 2025 en de aanvullende wetsvoorstellen voor het MKB.

Kostenaftrek werkruimte De aftrekbaarheid van kosten voor een niet-zelfstandige werkruimte in een woning die tot het ondernemingsvermogen behoort, wordt verduidelijkt. Huurderslasten, zoals inrichtingskosten, gas, water en licht, zijn niet aftrekbaar.

Excessief lenen bij eigen bv Sinds 2023 kan een dga niet langer meer dan € 500.000 van de eigen bv lenen zonder fiscale consequenties. Een onbedoeld gevolg van deze maatregel heeft echter geleid tot dubbeltellingen bij leningen in samenwerkingsverbanden, zoals VOF’s en CV’s. Deze dubbeltellingen worden nu hersteld. Ook wordt voorkomen dat de schulden voor meer dan de nominale waarde in aanmerking worden genomen. Deze maatregel gaat met terugwerkende kracht in op 1 januari 2023. Controleer bestaande samenwerkingsverbanden en schulden nauwkeurig om onterechte dubbeltellingen te vermijden.

Giftenaftrek bv De giftenaftrek in de vennootschapsbelasting (Vpb) en de regeling ‘geven uit de vennootschap’ worden afgeschaft. Vanaf 1 januari 2025 kan de bv giften aan goede doelen niet langer aftrekken van de winst. Dit geldt zowel voor giftenaftrek in de Vpb als voor giften vanuit bv’s die aandeelhoudersmotieven volgen. Let op. Herzie vanaf 2025 donaties door de bv en herstructureer om fiscale voordelen te optimaliseren. Overweeg zakelijke sponsoring als alternatief. De kosten van sponsoring blijven namelijk wel aftrekbaar.

Tarief box 2 omlaag Het kabinet draait de verhoging van het box 2-tarief in de tweede schijf terug. Dit tarief is op 1 januari 2024 omhooggegaan naar 33%, maar wordt weer verlaagd naar 31%. Hiermee wil het kabinet de belastingdruk op aanmerkelijkbelanghouders meer in lijn brengen met die van werknemers en IB-ondernemers.

Bedrijfsopvolgingsregeling BOR Als ondernemingsvermogen wordt overgedragen door schenking of vererving, kan dat tot heffing van schenk- of erfbelasting leiden. Om te voorkomen dat de continuïteit van de onderneming hierdoor in gevaar komt, kan er gebruik worden gemaakt van de BOR. Er is geen of minder erf- of schenkbelasting verschuldigd.

Doorschuifregelingen (DSR) De overdracht van ondernemingsvermogen leidt vaak tot de heffing van inkomstenbelasting. Er zijn diverse doorschuifregelingen (DSR) die ervoor zorgen dat deze heffing in bepaalde situaties wordt uitgesteld, zodat de continuïteit van de onderneming niet in gevaar komt. Een van deze doorschuifregelingen is specifiek gericht op de schenking van een aanmerkelijk belang (de DSR ab). Een aanmerkelijk belang is, kort gezegd, een belang dat minimaal 5% van de (soort) aandelen in een bv vertegenwoordigt.

Alleen voor gewone aandelen De BOR en DSR ab worden met ingang van 1 januari 2026 beperkt tot directe en indirecte aandelenbelangen van minimaal 5% van het totale geplaatste aandelenkapitaal. Alleen gewone (reguliere) aandelen kwalificeren nog, waarbij niet van belang is of deze aandelen stemrecht geven. Het doel van de wijzigingen is om de regelingen te beperken tot aandelen met voldoende ondernemingsrisico.

Bezits- en voortzettingseis BOR De BOR kan enkel worden toegepast als een verkrijger de onderneming vijf jaar voortzet. Deze termijn wijzigt in drie jaar. Knelpunten in de bezits- en voortzettingseis die betrekking hebben op wijzigingen in de juridische huls van een onderneming, zoals de inbreng van een eenmanszaak in een BV, worden opgelost. Als de subjectieve gerechtigdheid tot de onderneming niet toeneemt (bezitseis) of afneemt (voortzettingseis), mag dit geen belemmering zijn voor toepassing van de BOR. De kortere voortzettingstermijn gaat al gelden voor verkrijgingen die zich voordoen vanaf 1 januari 2025.

Zwaardere bezitseis voor AOW’er De bezitstermijn in de BOR wordt met ingang van 1 januari 2026 verlengd voor oudere erflaters en schenkers. Dit geldt niet voor ondernemingen die een erflater of schenker uiterlijk binnen twee jaar na het bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd is gestart. Voor een erflater wordt de bezitstermijn verlengd met zes maanden per jaar dat de erflater op het moment van overlijden twee jaar ouder is dan de AOW-gerechtigde leeftijd. Voor een schenker wordt de bezitstermijn verlengd met zes maanden per jaar dat de schenker op het moment van de schenking meer dan zes jaar ouder is dan de AOW-gerechtigde leeftijd.

Herhaald gebruik BOR Ondernemingen worden soms meerdere malen binnen een familie (en soms ook via derden) overgedragen om een onbelaste vermogensoverdracht te realiseren. Ouders schenken bijvoorbeeld een onderneming aan een kind met toepassing van de BOR. Later wordt de onderneming weer teruggekocht en opnieuw geschonken onder de BOR. Er komt met ingang van 1 januari 2026 een maatregel die de BOR uitsluit in situaties waarin de onderneming op enig eerder moment al in bezit is geweest van de verkrijger. De uitsluiting bedraagt maximaal het bedrag van de koopsom voor het ondernemingsvermogen.

Privégebruik ov-kaart De maatregel ‘gerichte vrijstelling ov-abonnementen’ wordt verduidelijkt. Als een werkgever een werknemer de mogelijkheid geeft om vrij te reizen of met korting te reizen op kosten van de werkgever, dan zijn deze kosten gericht vrijgesteld, mits er enige mate van zakelijk gebruik plaatsvindt. De gerichte vrijstelling geldt dus ook voor privéreizen met een recht op vrij reizen of een recht op korting van de werkgever. De gerichte vrijstelling is ook uitgebreid naar niet-Nederlands openbaar vervoer. Let op.

De 30%-regeling De versobering van de 30%-regeling uit 2024 wordt deels teruggedraaid. Vanaf 1 januari 2027 wordt de maximale onbelaste vergoeding 27%. Voor 2025 en 2026 blijft het percentage 30% voor alle ingekomen werknemers. De salarisnorm stijgt naar € 50.436 en voor werknemers jonger dan 30 jaar met een mastergraad naar € 38.338. Ingekomen werknemers die voor 2024 de 30%-regeling hebben gebruikt, vallen onder overgangsrecht. Voor hen blijft tot het einde van de looptijd een percentage van 30% en de oude (geïndexeerde) salarisnormen gelden.

21% btw voor bepaalde diensten Vanaf 1 januari 2026 wordt het verlaagde btw-tarief voor logies en bepaalde culturele goederen en diensten afgeschaft. Dit betekent dat het btw-tarief stijgt van 9 naar 21%. Dit geldt in ieder geval voor: hotels, pensions, boeken, sport, musea, muziek- en toneelvoorstellingen. Kamperen, attractieparken, speel- en siertuinen, circussen, dierentuinen en bioscopen zijn uitgezonderd van deze verhoging.

Herziening btw-investeringsdiensten Per 1 januari 2026 wordt de btw-herzieningsregeling uitgebreid naar investeringsdiensten voor onroerende zaken. De btw op deze diensten wordt vijf jaar gevolgd, vergelijkbaar met roerende investeringsgoederen. Deze maatregel biedt sommige ondernemers de mogelijkheid om eerder niet in aftrek gebrachte btw alsnog als voorbelasting in aftrek te brengen. Let op. Deze maatregel leidt mogelijk tot herzienings-btw voor ondernemers die – na het eerste jaar belast gebruik – de onroerende zaak binnen de herzieningstermijn vrijgesteld gaan verhuren.

Overdrachtsbelasting voor woningen Het kabinet stelt voor om het reguliere tarief voor de overdrachtsbelasting ten aanzien van de verkrijging van woningen met ingang van 1 januari 2026 te verlagen van 10,4 naar 8%. Voor een woning die de koper langdurig zelf gaat bewonen, blijft het (bestaande) verlaagde tarief van 2% of de startersvrijstelling van toepassing.

Tariefkorting emissievrije auto’s Bezitters van emissievrije voertuigen betalen momenteel geen motorrijtuigenbelasting en vanaf 1 januari 2025 geldt er een kwarttarief. Deze korting eindigt echter op 1 januari 2026, waarna de motorrijtuigenbelasting voor elektrische auto’s hoger wordt dan voor vergelijkbare benzineauto’s. Om stagnatie in de groei van emissievrije auto’s te voorkomen, wordt er vanaf 1 januari 2026 een nieuwe tariefkorting van 25% op de motorrijtuigenbelasting ingevoerd. Deze korting geldt tot 2030 en wordt toegepast op zowel het rijksdeel als de provinciale opcenten.

Doorlopend gebruik bestelauto Als een bestelauto vanwege de aard van het werk doorlopend afwisselend door twee of meer werknemers wordt gebruikt, is het vaak lastig vast te stellen of en aan wie de bestelauto voor privédoeleinden ter beschikking is gesteld. In plaats van een bijtelling bij de werknemers in aanmerking te nemen, kunt u als werkgever een vast bedrag van € 300 per jaar via de eindheffing betalen. Dit bedrag is sinds 2006 niet gewijzigd. Dit bedrag gaat naar € 438 per jaar en wordt vanaf 1 januari 2026 jaarlijks geïndexeerd, zodat het beter aansluit bij de daadwerkelijke omvang van het privévoordeel.

Einde speciaal bpm-tarief PHEV’s De Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 (BPM) kent sinds 1 januari 2017 een specifieke tarieftabel voor plug-inhybridevoertuigen (PHEV’s) om het verschil tussen de geteste en werkelijke CO2-uitstoot te compenseren. Door recente Europese regelgeving wordt de CO2-metingsmethode voor PHEV’s aangepast, waardoor de uitstootcijfers realistischer worden. Vanaf 2025 vervalt de specifieke PHEV-tarieftabel en worden PHEV’s onder de reguliere bpm-tarieven voor personenauto’s belast.

Einde bpm-vrijstelling bestelauto’s De bpm-vrijstelling voor bestelauto’s van ondernemers vervalt. De bpm-grondslag verschuift naar CO2-uitstoot. Voor bestelauto’s zonder vastgestelde CO2-waarde wordt een forfait van 330 gram per kilometer toegepast.

Nieuwe regels voor box 3 Er komt nog nieuwe wetgeving met regels voor het bepalen van het werkelijke rendement in box 3. Deze regels zijn nodig omdat de Hoge Raad heeft beslist dat als het werkelijke rendement in box 3 lager is dan het forfaitaire rendement, er belasting zou moeten worden geheven over het werkelijke rendement. De nieuwe regels zien op de jaren vanaf 2017 en zijn belangrijk voor belastingplichtigen met box 3-inkomen die een beroep kunnen doen op de uitspraken van de Hoge Raad. Het is de bedoeling dat de nieuwe regels per 1 juni 2025 worden ingevoerd.

Salderingsregeling zonnepanelen Eindafnemers met een kleine installatie ontvangen momenteel voor de ingevoerde elektriciteit hetzelfde tarief (leveringskosten, energiebelasting en btw) als voor de onttrokken elektriciteit. Deze salderingsregeling gaat vervallen. Het kabinet stelt voor dat vanaf 2027 teruggeleverde elektriciteit niet meer wordt gesaldeerd met geleverde elektriciteit.

Vergoeding bij WOZ- en BPM-bezwaarzaken Om het verdienmodel van no-cure-no-pay bureaus te ontmoedigen, is de proceskostenvergoeding voor WOZ- en BPM-bezwaarzaken vanaf 1 januari 2024 verlaagd tot 25%. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat het lage tarief voor de proceskostenvergoeding in belasting- en premiezaken buiten toepassing moet blijven. Als gevolg daarvan is het tarief voor overige zaken van toepassing en dat tarief is op dit moment dubbel zo hoog. Om de hoogte van de vergoeding weer in lijn te brengen met de bedoeling van de wetgever, wordt voorgesteld om de proceskostenvergoeding voor WOZ- en BPM-zaken te verlagen naar 12,5%.

Bron: MvF 17-09-2024 – diverse wetsvoorstellen.

Winstuitdeling door bv leidt tot vergrijpboetes

Rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft de vergrijpboetes gehandhaafd voor een dga die opbrengsten van zijn bv heeft overgeboekt naar een Luxemburgse bankrekening die op zijn naam staat.

Een dga heeft indirect aandelen in een bv waarin een nertsenfokkerij wordt geëxploiteerd. Een deel van de inkomsten uit de verkoop van nertsenhuiden heeft de dga op een Luxemburgse bankrekening geboekt. De Belastingdienst heeft na onderzoek onder meer navorderingsaanslagen inkomstenbelasting 2007 tot en met 2009 opgelegd wegens uitdelingen aan de dga en wegens het niet aangeven van de saldi van de Luxemburgse bankrekening voor box 3. Daarbij zijn ook vergrijpboetes opgelegd van 225% van de belastinggrondslag. Bij de rechtbank zijn de navorderingsaanslagen en vergrijpboetes in geschil. Daarnaast is voor het jaar 2019 in geschil of het werkelijke rendement lager is dan het forfaitair vastgestelde rendement voor box 3.

Overboeken opbrengsten op Luxemburgse rekening is uitdeling De rechtbank heeft bevestigd dat het overboeken van de opbrengsten van de nertsenfokkerij op de Luxemburgse bankrekening een onttrekking is. En dat sprake is van winstuitdeling door de bv aan de man in de jaren 2007 en 2008. De inspecteur heeft daarom terecht de helft van deze uitdelingen als inkomen uit aanmerkelijk belang (box 2) bij de man nagevorderd. Ook is het saldo van de Luxemburgse bankrekening terecht tot de grondslag van zijn inkomen in box 3 gerekend.

Geen lager werkelijk rendement De man heeft zich voor het jaar 2019 ook nog beroepen op het feit dat hij een lager rendement heeft behaald dan het forfaitaire rendement. De rechtbank is van oordeel dat de man dat niet aannemelijk heeft gemaakt. Bij de bepaling van de werkelijke inkomsten in box 3 heeft de inspecteur terecht de WOZ-waarde van de woning en de huurinkomsten in aanmerking genomen. Daardoor is het werkelijke rendement hoger dan het forfaitaire rendement.

Vergrijpboetes De rechtbank handhaaft de vergrijpboetes, maar heeft deze nog wel met 15% gematigd wegens de lange duur van de procedure.

Bron: Rb. Zeeland-West-Brabant 05-09-2024 (gepubl. 12-09-2024)

HR: Verhoor zonder rechtsbijstand onrechtmatig

De Hoge Raad heeft bevestigd dat het nultarief omzetbelasting terecht is geweigerd. Maar de Hoge Raad heeft ook geoordeeld dat de inspecteur de ondernemer had moeten wijzen op het recht op rechtsbijstand voorafgaand aan de verhoren.

Een bv handelt in auto’s. Zij heeft in 2015 en 2016 auto’s verkocht aan ogenschijnlijk Hongaarse afnemers, maar de auto’s zijn naar Duitsland gegaan. De verkoopfacturen vermelden dus niet de werkelijke afnemers van de auto’s. De inspecteur heeft naar aanleiding van een boekenonderzoek het nultarief op de intracommunautaire transacties geweigerd en naheffingsaanslagen omzetbelasting opgelegd. Verder heeft hij vergrijpboetes opgelegd. Deze steunen mede op verklaringen van een bestuurder van de bv. Voordat de bestuurder die verklaringen tijdens twee besprekingen ten overstaan van de inspecteur heeft afgegeven, is hem de cautie gegeven maar is hem niet meegedeeld dat hij recht op rechtsbijstand heeft. Bij de tweede bespreking was de belastingadviseur van de bv aanwezig.

Oordeel hof Hof Arnhem-Leeuwarden heeft geoordeeld dat de inspecteur terecht het nultarief heeft geweigerd vanwege fraude. Verder heeft het hof de afgelegde verklaringen buiten beschouwing gelaten, omdat voorafgaand aan de verhoren de bestuurder ook had moeten worden gewezen op zijn recht op rechtsbijstand. Zonder die verklaringen heeft de inspecteur niet doen blijken dat de bv opzet kan worden verweten. Het overige bewijs is wel voldoende voor grove schuld. Het hof heeft de boetes dan ook verminderd tot 25%.

Nultarief terecht geweigerd Volgens de Hoge Raad kan het nultarief worden geweigerd als volgens objectieve gegevens vaststaat dat btw-fraude is gepleegd of dat de bv had moeten weten dat zij deelnam aan btw-fraude. Voor de bewijsvoering van de objectieve gegevens geldt de normale maatstaf van aannemelijk maken, aldus de Hoge Raad. Op de inspecteur rust dus geen zwaardere bewijslast met betrekking tot het weigeren van het nultarief. Volgens de Hoge Raad heeft het hof voldoende gemotiveerd waarom de bv had moeten weten dat binnen de keten btw-fraude zou worden gepleegd. Het nultarief is daarom terecht geweigerd. Ook heeft het hof kunnen aannemen dat buiten redelijke twijfel vaststaat dat de bv voor leveringen grove schuld kan worden verweten ter zake van het niet op aangifte betalen van omzetbelasting. Het cassatieberoep van belanghebbende is ongegrond.

Inspecteur moet belastingplichtige attenderen op rechtsbijstand De Hoge Raad verklaart het cassatieberoep van de staatssecretaris wel gegrond. Met het hof is de Hoge Raad van oordeel dat het recht op bijstand van een raadsman ook van toepassing is bij bestuurlijke boetes. Dit betekent dat voorafgaand aan een verhoor door de inspecteur op dat recht moet worden gewezen. Indien dat niet is gebeurd, moet de rechter beoordelen of dit verzuim van dien aard is dat belanghebbende geen behoorlijk proces zou hebben gekregen als van die verklaringen gebruik zou worden gemaakt voor het bewijs voor beboeting. Het hof heeft dit laatste echter miskend, zodat de Hoge Raad de hofuitspraak vernietigt en verwijst. Tot slot merkt de Hoge Raad nog op dat bijstand van een raadsman niet betekent dat bijstand door een advocaat moet worden verkregen. Vereist is slechts dat de bijstandsverlener is staat is om effectieve juridische bijstand te verlenen in de desbetreffende punitieve zaak.

Bron: Hoge Raad 06-09-2024.

Erfbelasting voor biologische kinderen discriminerend

De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de Successiewet 1956 in strijd is met het discriminatieverbod. Het betreft het hoge tarief erfbelasting dat van toepassing is voor een verkrijging door een kind dat niet juridisch is erkend door zijn biologische vader, maar wel een nauwe persoonlijke band (family life) met die vader had.

Een man, geboren in 1996, is niet erkend door zijn biologische vader (erflater), maar wel door de echtgenoot van zijn moeder. De biologische vader is overleden in 2017. In het testament heeft de biologische vader zijn (niet-erkende) zoon benoemd tot erfgenaam. De inspecteur heeft op de verkrijging door de niet-erkende zoon tariefgroep II voor overige verkrijgers toegepast en ook de vrijstelling voor overige verkrijgers. Het hof heeft geoordeeld dat tariefgroep I van toepassing is alsmede de kindvrijstelling. Het hof oordeelde dat tariefgroep I en de kindvrijstelling van toepassing was. Bij de Hoge Raad is in cassatie in geschil of op de verkrijging tariefgroep I en kindvrijstelling van toepassing is of dat tariefgroep II en vrijstelling voor overige gevallen van toepassing is.

Oordeel van de Hoge Raad De Hoge Raad heeft geoordeeld dat voor de toepassing van de Successiewet een familierechtelijke betrekking vereist is. Die ontbrak. Echter, de Hoge Raad heeft erkend dat de Successiewet in strijd is met het discriminatieverbod van art. 8 en art. 14 EVRM, omdat het onderscheid maakt tussen huwelijkse en buitenhuwelijkse kinderen. De Hoge Raad kan dit rechtstekort niet zelf oplossen. Het is aan de wetgever om dit rechtstekort te herstellen. De Hoge Raad vernietigt de uitspraak van het hof, maar de aanslag blijft in stand. Het tarief voor overige verkrijgers is van toepassing alsmede de vrijstelling voor overige verkrijgers. Vanwege overschrijding van de redelijke termijn is de Staat veroordeeld tot betaling van een immateriële schadevergoeding.

Bron: Hoge Raad 06-09-2024.

Fiscus beoordeelt geen modelovereenkomsten meer

Per 6 september 2024 is de Belastingdienst gestopt met het beoordelen van modelovereenkomsten in verband met de afschaffing van het handhavingsmoratorium.

Het kabinet is tot de conclusie gekomen dat het huidige gebruik van modelovereenkomsten niet langer houdbaar is. Vanaf 6 september 2024 zal de Belastingdienst geen modelovereenkomsten meer beoordelen. Op basis van de beginselen van behoorlijk bestuur zal de fiscus de lopende goedgekeurde modelovereenkomsten eerbiedigen tot de einddatum van de goedkeuring. De partijen kunnen dus tot de einddatum van de modelovereenkomst deze nog gebruiken. De laatste einddatum is in 2029. De goedgekeurde lopende modelovereenkomsten bieden overigens alleen zekerheid voor zover opdrachtgever en opdrachtnemer ook daadwerkelijk werken zoals is overeengekomen in de modelovereenkomst.

Bron: MvF 06-09-2024.

Studie- en fitnesskosten zijn geen ondernemerskosten

Rechtbank Noord-Holland oordeelt dat een onderneemster niet geslaagd is om aan te tonen dat de opgevoerde studie- en fitnesskosten van de kinderen zijn ingegeven door zakelijke motieven.

De kinderen van een onderneemster zijn in loondienst bij de onderneemster. Bij de aangifte inkomstenbelasting voert de onderneemster bij de overige personeelskosten collegegelden, fitnesskosten en treinabonnementen op. De Belastingdienst weigert voornoemde kosten in aftrek toe te staan. Bij Rechtbank Noord-Holland is in geschil of de kosten voor de studie van de kinderen en de fitnesskosten aftrekbaar zijn. Ook de aftrekbaarheid van de vergoeding van de treinkosten aan de dochter is in geschil.

Opgevoerde kosten hebben geen zakelijke meerwaarde De rechtbank oordeelt dat de studiekosten niet aftrekbaar zijn omdat de studies geen directe zakelijke meerwaarde hebben voor de onderneming. Ook de fitnesskosten zijn niet aftrekbaar, omdat de onderneemster onvoldoende kan aantonen dat deze kosten een zakelijk doel dienen. Diverse andere kosten zijn ook niet aftrekbaar omdat de onderbouwing daarvan ontbreekt. Wel mag de onderneemster een bedrag van € 2.137 voor het treinabonnement van de dochter in aftrek brengen.

Bron: Rb. Noord-Holland 30-05-2024 (gepubl. 02-09-2024).