Jan van Nassaustraat 21, 2596 BL Den Haag
Ma – Vr 8:30 – 17:30
post@driessenaccountancy.nl

Tariefsaanpassing voor hypotheekrenteaftrek, niet voor EWF

De aftrek van de hypotheekrente wordt getroffen door de zogeheten tariefsaanpassing maar het eigenwoningforfait niet. Dat is in de ogen van Rechtbank Den Haag geen (verboden) schending van het gelijkheidsbeginsel.

Als een belastingplichtige in zijn aangifte IB/PVV grondslagverminderende posten (gvp’s) opvoert, vindt een verhoging plaats van belastbare inkomen uit werk en woning. Voor het jaar 2022 bedraagt deze verhoging in principe 9,5% x (belastbare box 1-inkomen zonder aftrek van de gvp’s -/- € 69.398). De verhoging is echter maximaal 9,5% van de gvp’s. Deze maatregel heeft als effect dat de gvp’s effectief aftrekbaar zijn tegen een tarief van maximaal 40% in plaats van 49,5%. Daarom noemt men deze maatregel ook wel de tariefsaanpassing. De aftrekbare kosten eigen woning – in de praktijk komt dat vaak neer op de hypotheekrenteaftrek – behoren ook tot de gvp’s. De tariefsaanpassing heeft echter geen gevolgen voor het eigenwoningforfait (EWF). Een eigenaar van een eigen woning is het daarmee oneens. Hoewel de aanslagen IB/PVV over de jaren 2014 tot en met 2019 conform zijn aangiftes en de wettelijke bepalingen zijn opgelegd, start hij een beroepsprocedure.
De rechtbank stelt ten eerste dat de belastingrechter in beginsel de innerlijke waarde of de billijkheid van de wet niet mag toetsen. Toetsen aan het Europeesrechtelijke gelijkheidsbeginsel kan wel. Maar de rechtbank constateert dat in deze zaak geen sprake is van een ongelijke behandeling van gelijke gevallen of van een gelijke behandeling van ongelijke gevallen. Het tariefverschil tussen het eigenwoningforfait en de hypotheekrente na het toepassen van de tariefsaanpassing zit hem in het feit dat het hier om twee afzonderlijke regelingen gaat. Daarnaast kan een onderscheid in gelijke gevallen zijn toegestaan als dat een legitiem belang dient. De wetgever heeft het eigenwoningforfait buiten de tariefsaanpassing gelaten om zo het aflossen van resterende eigenwoningschulden te stimuleren. Dat is een legitiem belang. De tariefsaanpassing is dus geen verboden vorm van discriminatie.

Bron: Rb. Den Haag 25-01-2022 (gepubl. 23-03-2022)

Geen verzekeringsplicht dankzij grote vrijheid in werk

Een arbeidskracht die zeer vrij is in het uitoefenen van zijn werkzaamheden, is vermoedelijk niet verplicht verzekerd voor de werknemersverzekeringen.

Een vrouw heeft een klein administratiekantoor gehad. In dat kader verricht zij werkzaamheden voor verschillende ondernemers. Een van deze ondernemers is een VOF die op 22 februari 2001 tot stand is gekomen. De vennoten zijn de echtgenoot van de vrouw en zijn neef. De VOF is actief op verschillende gebieden waaronder de verkoop van watersportartikelen, de handel in voertuigen maar ook wortelteelt. In 2013 gaat de vrouw fulltime in de kraamzorg werken. Vanaf dat moment neemt alleen de VOF nog administratieve werkzaamheden van haar af. In het begin is geen overeenkomst opgesteld met betrekking tot de werkzaamheden van de vrouw. In onderling overleg komen de partijen echter tot de conclusie dat de vrouw recht heeft op een vergoeding. Een assistent plaatst de vrouw in 2013 op de loonlijst. De vrouw krijgt daarom als zodanig uitbetaald.
De VOF vraagt op 6 september 2019 een beschikking aan dat de vrouw niet verzekeringsplichtig is voor de werknemersverzekeringen. In het kader van dat verzoek stellen de VOF en de vrouw in september 2019 een document op met de titel ‘arbeidsovereenkomst van onbepaalde tijd’. Volgens dit document, dat de partijen ondertekenen, is de vrouw per 1 januari 2013 in dienst getreden bij de VOF. De Belastingdienst beslist in een beschikking dat de vrouw per 1 januari 2013 wel verzekerd is voor de werknemersverzekeringen van de WW, Wet WIA en ZW. Vervolgens start de VOF een bezwaarprocedure. Bovendien ondertekenen de VOF en de vrouw in juli 2020 een nieuw document met de titel ‘overeenkomst van opdracht’. De fiscus weigert echter de beschikking aan te passen.
Wanneer de VOF in beroep gaat, stelt de rechtbank vast dat hier geen sprake is van een dienstbetrekking. Bij dit oordeel heeft de rechtbank weinig waarde gehecht aan de overeenkomsten, aangezien die elkaar tegenspreken. Bovendien zijn die twee documenten opgesteld omdat de fiscus om overeenkomsten heeft gevraagd. Een ander relevant punt is het ontbreken van de gezagsverhouding. Tussen de vrouw en de vennoten bestaat een persoonlijke band. Daarnaast geniet de vrouw grote vrijheid in het bepalen van haar werktijden en werkplek. Van huisregels of een verlofregeling is in dit geval geen sprake. De vennoten zijn zelf niet administratief onderlegd en geven dan ook geen instructies. Nu geen sprake is van een dienstbetrekking, is evenmin sprake van verzekeringsplicht.

Bron: Rb. Noord-Holland 22-02-2022 (gepubl. 11-03-2022)

Verzuimboete voor bv redt dga niet van strafvervolging

In principe is een dga strafrechtelijk te vervolgen voor dezelfde strafbare feiten waarvoor zijn bv een verzuimboete heeft gekregen, zo blijkt uit een arrest van de Hoge Raad.

Het Openbaar Ministerie (OM) heeft strafvervolging ingesteld tegen de bestuurder en enig aandeelhouder van een bv. Het OM beschuldigt de dga ervan dat hij zijn bv de opdracht heeft gegeven om haar aangifte omzetbelasting over het eerste kwartaal 2015 niet (op tijd) in te dienen. Het gevolg is dat te weinig omzetbelasting is betaald. De dga werpt tegen dat de fiscus hem al verzuimboetes heeft opgelegd. Op grond van het zogeheten una via-beginsel is iemand niet meer dan één keer te bestraffen voor hetzelfde strafbare feit. Daarom mag het OM hem niet vervolgen, aldus de man. Hof Den Bosch gaat mee in het standpunt van de man en verklaart het OM niet-ontvankelijk.
De Hoge Raad vernietigt echter de hofuitspraak. Het hof heeft namelijk miskend dat de dga en zijn bv verschillende personen zijn. Zowel een natuurlijke persoon als een rechtspersoon kan een strafbaar feit plegen. De enkele omstandigheid dat de verdachte bestuurder en enig aandeelhouder was van de bv, verandert de beoordeling van ontvankelijkheid van OM in vervolging niet. Het is wel zo dat de rechter zo’n omstandigheid kan betrekken bij de straftoemeting.
Ten slotte merkt de Hoge Raad het volgende op. De aard en ernst van de feiten waarop een verzuimboete staat en feiten die grond zijn voor strafvervolging verschillen sterk van elkaar. Daarom is strafvervolging alleen mogelijk als sprake is van opzet, terwijl dat niet is vereist voor het opleggen van een verzuimboete. Daarnaast verschillen de straffen sterk. De verzuimen van de bv en het strafbare feit dat de dga ten laste is gelegd zijn daarom niet dezelfde strafbare feiten. Al met al voldoende redenen voor de Hoge Raad om de zaak terug te verwijzen naar Hof Den Bosch.

Bron: Hoge Raad 15-03-2022

Volgens Van Rij is er een wettelijke basis voor eHerkenning

Onlangs oordeelde Rechtbank Gelderland dat er geen wettelijke basis is om een inhoudingsplichtige te verplichten zijn aangiften loonheffing met eHerkenning bij de Belastingdienst in te dienen. Staatssecretaris Van Rij laat weten dat die wettelijke basis voor het gebruik van eHerkenning er volgens het kabinet wel is.

Onlangs vernietigde Rechtbank Gelderland (zie: Toegang aangifteportaal Belastingdienst moet gratis zijn) de naheffingsaanslag loonheffing van een bv omdat er naar de mening van de rechtbank geen wettelijke basis is die een inhoudingsplichtige verplicht om zijn aangiften loonheffing met eHerkenning bij de Belastingdienst in te dienen.
Het kabinet is een andere mening toegedaan. Voor het gebruik van eHerkenning bestaat een wettelijke basis. Als het aan het kabinet ligt, wordt de wettelijke basis van eHerkenning verder verankerd in de Wet digitale overheid (Wdo).
De staatssecretaris gaat tegen de uitspraak van Rechtbank Gelderland niet in beroep. De zaak ging over de vraag of aan belanghebbende terecht een naheffingsaanslag loonbelasting opgelegd is. De rechtbank heeft geoordeeld dat dit niet het geval is. Inmiddels is ook het vaktechnische oordeel dat belanghebbende over het in geschil zijnde tijdvak geen loonheffing verschuldigd was. De overwegingen waarop de rechtbank haar uitspraak baseert deelt de staatssecretaris niet, omdat hij van mening is dat er wel een toereikende wettelijke basis is voor het gebruik van eHerkenning bij de Belastingdienst. Tegen enkel de overwegingen van de rechtbank kan de staatssecretaris niet in hoger beroep gaan. Daarom betekent deze uitspraak niet dat de gronden waarop de beslissing berust – het ontbreken van een wettelijke basis voor eHerkenning – automatisch ‘recht’ worden in andere zaken. Om dit toe te lichten zal de staatssecretaris een naschrift laten publiceren op de website van de Belastingdienst.
De aangiften vennootschapsbelasting, loonbelasting en omzetbelasting moeten verplicht digitaal gedaan worden. Als de belastingplichtige, inhoudingsplichtige of ondernemer deze zelf via Mijn Belastingdienst Zakelijk wil doen, moet hij voor het inloggen op het portaal gebruik maken van eHerkenning. eHerkenning (niveau 3) is het enige inlogmiddel dat voldoet aan de Europese eisen die voor het beveiligingsniveau gelden. Ook voor de digitale communicatie met het UWV geldt dat eHerkenning het enige veilige en betrouwbare inlogmiddel is dat voldoet aan de eisen vanuit de AVG, de eIDAS-verordening en voldoende bescherming van persoonsgegevens voor ondernemers biedt. Het UWV biedt daarnaast de mogelijkheid voor een alternatieve wijze van communicatie, namelijk op papier of telefonisch.
Er wordt gekeken naar aan een ander, publiek, inlogmiddel. Dit is echter op dit moment niet beschikbaar. Het enige alternatief zou daarom zijn om het weer mogelijk te maken om ook voor de vennootschapsbelasting, loonbelasting en omzetbelasting op papier aangifte te doen. Dit alternatief is niet uitvoerbaar en vindt het kabinet onwenselijk.

Bron: MvF 16-03-2022

Naam ontvanger van periodieke gift moet op kwitantie staan

Een kwitantie voor de ontvangst van een contante gift moet in principe de naam van de ontvanger van het bedrag vermelden. Anders telt het niet als bewijs dat een periodieke schenking heeft plaatsgevonden.

Een man heeft in zijn aangifte IB/PVV 2014 € 1.500 aan periodieke giften en € 900 aan andere giften afgetrokken. De Belastingdienst weigert de aftrek van deze bedragen. De man begint daarop een beroepsprocedure. Voor Rechtbank Noord-Nederland beweert hij het bedrag van € 1.500 eerst te hebben geleend van een neef. Daarna zou hij dat bedrag op 27 maart 2014 contant hebben geschonken aan een stichting. De niet-aftrekbaarheid van contante giften is namelijk pas op 1 januari 2021 ingevoerd.
De man overlegt een kwitantie om zijn stelling te onderbouwen. Maar deze kwitantie vermeldt alleen een stempel van de stichting met daardoorheen een handtekening. De naam van de persoon die het bedrag in ontvangst heeft genomen, staat nergens vermeld. De rechtbank ziet daarom in de kwitantie te weinig bewijs dat de man de gift heeft gedaan. De man maakt ook niet aannemelijk dat hij geld van zijn neef heeft geleend. Volgens de rechtbank heeft de inspecteur de aftrek van deze gift terecht geweigerd.
Volgens de man bestaat het bedrag van de andere giften uit een vrijwilligersvergoeding waarvan hij heeft afgezien. De rechtbank betwijfelt echter of de stichting zo’n vergoeding heeft kunnen betalen. Haar banksaldo eind 2014 bedraagt namelijk slechts € 685,24. In de rest van 2014 is het saldo vaak lager en nooit veel hoger geweest. De man maakt niet aannemelijk dat de stichting in 2014 meer financiële middelen had. Daarnaast hebben minimaal twintig vrijwilligers in 2014 voor de stichting gewerkt. Een groot aantal van deze vrijwilligers heeft eveneens een vrijwilligersvergoeding ontvangen. Daarom vindt de rechtbank het onwaarschijnlijk dat de stichting een vrijwilligersvergoeding van € 900 heeft kunnen betalen aan de man. En dus is de gift van € 900 ook niet aftrekbaar.

Bron: Rb. Noord-Nederland 02-03-2022 (gepubl. 10-03-2022)

Rechter weigert laat stuk met nieuwe gronden

Wie tijdens een beroepsprocedure te laat is met het indienen van een document met nieuwe beroepsgronden, riskeert dat de belastingrechter dat stuk buiten beschouwing laat.

De eigenaar van een onroerende zaak gaat in bezwaar tegen aanslagen rioolrecht en afvalstoffenheffing. Nadat de gemeente zijn bezwaarschriften afwijst, begint de man een beroepsprocedure. Op de tiende dag vóór de zitting dient hij per e-mail een nader stuk in. Eigenlijk is het stuk daarmee een dag te laat ingediend. Partijen mogen namelijk in principe relevante stukken tot tien dagen voor de zitting indienen. Rechtbank Noord-Nederland besluit het stuk tardief te verklaren en buiten beschouwing te laten. Dat doet de rechtbank ten eerste omdat de gemeente verklaart niet direct te kunnen reageren op de gronden die in het stuk zijn opgenomen. Daarnaast bevat het nader ingediende stuk (uitsluitend) nieuwe beroepsgronden. De man heeft deze gronden in de bezwaarfase niet aangevoerd.
Vervolgens stelt de man dat de gemeente het inzagerecht heeft geschonden. Maar de gemeente wijst erop dat de gemachtigde van de man niet voor inzage is gekomen. Was hij wel gekomen, dan hadden de stukken voor hem klaargelegen. De man betwist dat niet, zodat de rechtbank constateert dat het inzagerecht niet is geschonden. De rechtbank verklaart de beroepen van de man daarom ongegrond.

Bron: Rb. Noord-Nederland 04-03-2022

Als bv contractpartij is, is aandeelhouder geen IB-ondernemer

Een aandeelhouder zoekt cliënten voor zijn bv en die bv is steeds de contractpartij. In beginsel zal de aandeelhouder onder zulke omstandigheden geen IB-ondernemer zijn.

Een man die zijn beroep omschrijft als rentmeester geeft op 27 december 2011 bij de Kamer van Koophandel op dat hij een eenmanszaak drijft. De man verkrijgt in 2012 letteraandelen in een bv. Met deze bv spreekt hij af dat hij zijn beheerscontracten, die hij zelf moet verwerven, overdraagt aan de bv. De andere letteraandeelhouders in de bv zijn daartoe ook verplicht. De man moet wel zijn beheerswerkzaamheden blijven verrichten. De omzet gaat naar de bv toe, maar elke aandeelhouder ontvangt na betaling door de opdrachtgever via de bv 85% van de omzet. De bv houdt de resterende 15% van de omzet als dekking voor overhead en gezamenlijke kosten. Volgens de man verricht hij zijn werkzaamheden voor de bv als zelfstandig IB-ondernemer. Rechtbank Noord-Nederland is het met hem eens.
De inspecteur laat het daarbij niet zitten en gaat in hoger beroep. Hof Arnhem-Leeuwarden stelt vast dat de man zijn beheerportefeuille (materieel) heeft ingebracht in de bv. Op een bedrag van € 325 na vloeit de omzet van de man in het desbetreffende jaar voort uit opdrachten waarbij de bv de contractspartij met de opdrachtgever is. Ook de factuur staat op naam van de bv. Bovendien ontvangt de bv de gefactureerde bedragen. Het hof meent dat de man de werkzaamheden heeft verricht voor rekening en risico van de bv. De man maakt niet aannemelijk dat hij voldoende ondernemersrisico loopt. Het hof oordeelt daarom dat de man geen IB-ondernemer is, maar resultaat uit overige werkzaamheden geniet. En dat nog alleen omdat de fiscus dat standpunt heeft ingenomen om te komen tot een vergelijk. Anders zou sprake zijn van loon uit (fictieve) dienstbetrekking.

Bron: Hof Arnhem-Leeuwarden 01-03-2022 (gepubl. 11-03-2022)

Herziening btw-aftrek door vrijgestelde huur leeg pand

Een btw-ondernemer koopt vastgoed om dat belast door te verkopen. Als de verkoopmarkt ongunstig is, besluit hij leegstaande panden te verhuren. Als dat te lang duurt, riskeert hij echter herziening van de aftrek voorbelasting.

Een bv met als doel het ontwikkelen van onroerende zaken, realiseert bij haar deelname aan een project een appartementencomplex. De gemeente kent aan dat appartementencomplex een woonfunctie toe. Op 3 juli 2013 en 18 december 2013 krijgt de bv dertien appartementen geleverd. In dat verband is btw aan haar in rekening gebracht. Zij trekt deze omzetbelasting af als voorbelasting. Op 8 mei 2014 verkrijgt zij één appartement in het complex van een particulier. Deze levering vindt plaats zonder facturering van omzetbelasting.
De bv koopt deze appartementen om ze te kunnen verkopen aan particulieren of beleggers. Maar de markt voor verkoop is niet goed in 2013. De bv verwacht daarom geen verkoop op korte termijn. Omdat de markt voor verhuur op dat moment wel goed is, besluit de bv appartementen te verhuren met toepassing van de Leegstandswet. Dat houdt in dat de woningen maximaal twee jaar zijn te verhuren, waarbij geen sprake is van huurbescherming. De bv vindt dat het gebruik van de appartementen niet verschilt van het beoogde doel. In dat geval blijft de herziening van de aftrek voorbelasting achterwege. Maar de inspecteur denkt daar anders over en heft de herzienings-btw na. De bv begint een beroepsprocedure, eerst voor Rechtbank Gelderland en vervolgens voor Hof Arnhem-Leeuwarden.
Het hof oordeelt dat de bv zich in het desbetreffende tijdvak niet heeft beziggehouden met verhuur voor kort verblijf. Daarbij acht het hof van waarde dat de huurders de kosten dragen van kleine herstelwerkzaamheden. Zij voeren deze kleine herstelwerkzaamheden, waaronder het vervangen van de lampen of het verhelpen van een verstopping, daadwerkelijk uit. Daarnaast zijn zij belast met de zorg voor de inventaris. Verder worden de huurders rechtstreeks aangeslagen voor de gemeentelijke heffingen en de waterschapslasten. Vrijwel alle huurders hebben zelf een contract afgesloten met een energiemaatschappij. Daarmee wijkt de verhuur van de bv af van de btw-belaste verhuur in het kader van het hotel-, pension-, kamp- en vakantiebestedingsbedrijf.
Bovendien hebben beide partijen een inspanningsverplichting om na afloop van een tijdelijke huurovereenkomst een nieuwe tijdelijke huurovereenkomst aan te gaan. Deze verplichting geldt zolang de bv de woning in kwestie nog niet heeft verkocht. De nieuwe huurovereenkomst duurt minstens zes maanden. In de praktijk huren de meeste huurders de appartementen daardoor voor een langere periode dan zes maanden. Ten slotte bevatten enkele huurovereenkomsten een voorkeursrecht tot koop van het appartement. Op grond van al deze omstandigheden concludeert het hof dat hier sprake was van gewone btw-vrijgestelde verhuur. De Belastingdienst heeft daarom terecht herzienings-btw nageheven.

Bron: Hof Arnhem-Leeuwarden 22-02-2022 (gepubl. 04-03-2022)

Onjuiste naam zaait twijfel over zakelijkheid lening

Vanwege het gebrek aan leningsvoorwaarden loopt een dga die via zijn rekening-courant geld leent aan zijn bv het risico dat de fiscus de lening onzakelijk vindt. Nu kan de dga het rekening-courantkrediet omzetten in een lening. Maar dat is niet overtuigend als de naam van de bv in de leningsovereenkomst onjuist is vermeld.

Een zaak voor Hof Arnhem-Leeuwarden betreft een man die als enig bestuurder van een stichting over het vermogen van deze stichting kan beschikken alsof het zijn eigen vermogen is. Deze stichting houdt eerst 70% en later 90% van de aandelen in een bv. De partner van de man verwerft naderhand de overige 10% van de aandelen. Tegen die tijd ontvangt de man certificaten in de bv. Eind 2011 heeft de bv een schuld in rekening-courant (r-c) aan de bestuurder van meer dan € 75.000. De man beweert dat hij toen een schriftelijke leningsovereenkomst heeft opgesteld om de r-c-schuld in een lening om te zetten. Daarbij is een verplichting tot aflossing en zekerheidstelling opgenomen. Wanneer de bv verliezen blijft lijden en haar schuld toeneemt, geeft de man in zijn aangifte IB/PVV over 2013 een afwaarderingsverlies van zijn vordering op van € 55.000.
Maar de fiscus denkt dat de man een onzakelijke lening aan de bv heeft verstrekt. Daarom weigert de inspecteur de aftrek van het afwaarderingsverlies. Ook corrigeert hij de terbeschikkingstellingsvrijstelling. De man start daarop een beroepsprocedure. Net zoals de fiscus hecht het hof weinig waarde aan de inhoud van de leningsovereenkomst. Deze overeenkomst gebruikt namelijk een naam van de bv die zij pas enkele jaren later is gaan gebruiken. Verder rekenen verschillende (concept-)jaarrekeningen de schuld van de bv tot de kortlopende schulden. Zelfs na het oplopen van de schuld maken deze stukken geen vermelding van een (gedeeltelijke) omzetting van de r-c in een lening. Daarom hanteert het hof als uitgangspunt dat de man geld aan zijn bv heeft geleend als r-c-krediet. In dat geval is geen sprake van aflossingsvoorwaarden of zekerheidstelling.
Daarnaast stelt het hof vast de man niet heeft gehandeld als een onafhankelijke derde, maar vanuit aandeelhoudersmotieven. Als bestuurder van de stichting heeft hij namelijk indirect zeggenschap in de bv. Bovendien houdt hij certificaten in de bv. Al met al heeft de man een debiteurenrisico gelopen dat niet valt te compenseren met een winstonafhankelijke rente. De lening is dus onzakelijk, zodat afwaardering niet is toegestaan.

Bron: Hof Arnhem-Leeuwarden 22-02-2022 (gepubl. 04-03-2022)

Jubelton wordt per 1 januari 2023 verlaagd

Het kabinet heeft besloten de schenkingsvrijstelling eigen woning (jubelton) met ingang van 1 januari 2023 te verlagen naar € 27.231. Dit heeft staatsecretaris Van Rij laten weten aan de Tweede Kamer.

Dit jaar kunnen mensen tussen de 18 en 40 jaar nog een belastingvrije schenking voor de eigen woning krijgen van € 106.671. Met ingang van 1 januari 2023 wordt het bedrag van de schenking verlaagd tot € 27.231, het bedrag van de eenmalige verhoogde vrijstelling tussen ouders en kinderen. Het is niet mogelijk om in 2023 twee maal een bedrag van € 27.231 te schenken, een maal voor de eigen woning en een maal ter vrije besteding.
Per 1 januari 2024 wordt de schenkingsvrijstelling eigen woning in zijn geheel afgeschaft. Het verlagen van de schenkingsvrijstelling eigen woning wordt opgenomen in het wetsvoorstel Belastingplan 2023 en levert € 7 miljoen per jaar op.

Bron: MvF 08-03-2022