Jan van Nassaustraat 21, 2596 BL Den Haag
Ma – Vr 8:30 – 17:30
post@driessenaccountancy.nl

Voorwaarden en wijzigingen NOW 3

Minister Koolmees van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft op 30 september een brief met wijzigingen en precieze randvoorwaarden van de NOW 3 naar de Tweede Kamer gestuurd. Nieuw is een inspanningsplicht voor de werkgever om mensen die hun baan gaan verliezen naar nieuw werk te begeleiden. UWV streeft ernaar het aanvraagloket voor de maanden oktober, november en december op 16 november te openen.

In de systematiek is de derde NOW-regeling grotendeels hetzelfde als NOW 1 (maart, april en mei) en NOW 2 (juni, juli, augustus en september).
De NOW 3, die negen maanden duurt, is opgedeeld in drie keer drie maanden die ondernemers afzonderlijk kunnen aanvragen. In deze periode van negen maanden gaat het vergoedingspercentage per tijdvak geleidelijk naar beneden. Hiermee wil het kabinet ondernemers de tijd en ruimte geven om waar het kan te overbruggen en waar het nodig is zich te kunnen aanpassen aan de nieuwe economische werkelijkheid.
De referentiemaand voor alle drie de tijdvakken vanaf 1 oktober 2020 tot 1 juli 2021 is juni 2020. Daarnaast vervallen eerdere voorwaarden uit NOW 1 en NOW 2 rond bedrijfseconomisch ontslag. Als de loonsom meer daalt dan het vrijgestelde percentage dan krijgt een ondernemer over dat deel geen subsidie. Bedrijfseconomische ontslagen worden daarin meegerekend.
Het loket voor de eindafrekening gaat 7 oktober open. Voor sommige ondernemers zal gelden dat ze nog recht hebben op een aanvulling bovenop het uitgekeerde voorschot van 80% van de subsidie. Anderen hebben het wellicht beter gedaan in maart, april en mei dan verwacht en zullen subsidie (deels) gaan terugbetalen. Het streven is dat UWV werkgevers eind november informeert over de definitieve vaststelling.
Het beleidsbesluit met de wijzigingen is in de Staatscourant gepubliceerd.

Bron: Min. SZW 30-09-2020

Meer tijd voor aflossing belastingschuld door corona

Ondernemers die wegens corona uitstel van betaling van belastingen hebben gekregen, krijgen langer de tijd om hun opgebouwde belastingschuld af te lossen.

Staatssecretaris Vijlbrief heeft in een brief aan de Tweede Kamer laten weten dat ondernemers 36 maanden de tijd krijgen om de belastingschuld terug te betalen en daar vanaf 1 juli 2021 mee moeten starten. Daarnaast kunnen ondernemers die al eens uitstel hebben aangevraagd, hun uitstel nog verlengen tot 1 januari 2021.
Het kabinet vindt een ruimhartige steun voor ondernemers van groot belang zodat onnodige faillissementen als gevolg van de coronacrisis kunnen worden voorkomen. Hierbij past een ruimhartige regeling voor het aflossen van de belastingschuld die in de afgelopen maanden is opgebouwd. Aflossen van de opgebouwde schuld zal door een aanzienlijk deel van de ondernemers namelijk worden gedaan uit lopende (mogelijk nog beperkte) inkomsten waaruit ook vaste lasten en andere betalingsverplichtingen moeten worden voldaan.
Samenvattend schuift de startdatum voor het terugbetalen van coronaschulden op naar 1 juli 2021 en duurt de afbetalingsregeling dan maximaal 36 maanden. Dat was eerst 24 maanden vanaf 1 januari 2021.

Ondernemers beginnen per 1 juli 2021 met het afbetalen van de belastingschuld die zij door de coronacrisis hebben opgebouwd – zoals eerder aangekondigd – met een vast bedrag per maand. Het is ook mogelijk om eerder af te lossen als de ondernemer dit wil.
De tijdelijke verlaging van invorderingsrente naar bijna nul procent blijft van kracht tot en met 31 december 2021.
Een groot aantal ondernemers is al gestart met aflossen of heeft de schuld zelfs al helemaal afgelost. Sinds maart 2020 maakten ruim 250.000 ondernemers gebruik van het tijdelijk versoepelde uitstelbeleid. Op dit moment zijn er nog zo’n 200.000 ondernemers die gebruik maken van de regeling, voor ongeveer € 12 miljard. Ruim 130.000 ondernemers blijken genoeg gehad te hebben aan drie maanden uitstel. Bijna 40% van hen heeft de opgebouwde belastingschuld al helemaal terugbetaald.
De belangrijkste data tot 1 juli 2021:
31 december 2020: deadline aanvraag verlenging bijzonder uitstel van betaling
voorjaar 2021: de ondernemer ontvangt van de Belastingdienst een brief met een voorstel voor een betalingsregeling.
1 juli 2021: de Belastingdienst verwacht dat de ondernemer begint met het aflossen van zijn belastingschuld.

Bron: MvF 29-9-2020

Eigen geld in woning niet te vervangen met nieuwe lening

Een lening moet verband houden met de aankoop, het onderhoud of de verbetering van een eigen woning, wil de bijbehorende rente kwalificeren als eigenwoningrente. Als iemand eigen geld in de aanschaf van een eigen woning steekt en jaren later een nieuwe lening afsluit ter grootte van het eigen geld in de woning, dan is de rente over die nieuwe lening in beginsel niet aftrekbaar.

Een echtpaar financiert een eigen woning met twee hypothecaire geldleningen en ongeveer € 120.000 aan eigen geld. Een aantal jaren later sluiten de echtgenoten een derde hypothecaire geldlening af. Zij beschikken daardoor over ongeveer hetzelfde bedrag aan financiële middelen als in de situatie dat zij geen eigen geld in de woning hadden gestoken. De echtgenoten gebruiken het geleende geld als aanvulling op hun AOW- en pensioenuitkeringen om hun woonlasten en kosten levensonderhoud te betalen. De vrouw wil de rente over de derde lening ook aftrekken als eigenwoningrente. De inspecteur gaat daarin niet mee.
De vrouw gaat in (hoger) beroep, maar ook Hof Arnhem-Leeuwarden meent dat de derde hypothecaire lening geen eigenwoningschuld is. De redenering van het hof komt er simpelweg gezegd op neer dat de woning niet gefinancierd is met deze lening. De nieuwe lening is evenmin gebruikt voor verbetering of onderhoud van de woning. De vrouw stelt nog dat zij bij de koop van de woning had kunnen kiezen voor volledige financiering met hypothecaire geldleningen. Maar dat heeft zij nu eenmaal niet gedaan, dus het hof laat zich niet overreden. Dat het latere geleende bedrag de inbreng van eigen geld niet overtreft, doet daar niets aan af. De rente over de derde lening is niet aftrekbaar.

Bron: Hof Arnhem-Leeuwarden 15-09-2020

Verplichte werknemersverzekering minderheidsaandeelhouders

Dga’s die bij een vennootschap werken vanwege hun persoonlijke kwaliteiten, visie en ideeën zijn binnen de onderneming van de vennootschap feitelijk onmisbaar. De vennootschap zal daarom ook niet akkoord gaan met vervanging. De dga’s moeten daarom volgens het hof hun arbeid persoonlijk verrichten. Ook is sprake van gezag en loon, zodat sprake is van een dienstbetrekking en een verplichte werknemersverzekering.

Een werk-bv heeft als doel exploitatie van systeem- en gebruikerssoftware in ruime zin. Twee holdings hebben ieder 24% van de aandelen in de werk-bv. Een van de holdings is ook statutair bestuurder van de vennootschap. Beide holdings betalen hun dga’s salaris.
Hof Arnhem-Leeuwarden moet uitmaken of de dga’s van beide holdings verplicht verzekerd zijn voor de werknemersverzekeringen. Daarvoor is allereerst van belang of sprake is van een dienstbetrekking. De dga’s zijn voor de werk-bv werkzaam vanwege hun persoonlijke kwaliteiten, visie en ideeën. Het hof vindt het aannemelijk dat de vennootschap daarom niet akkoord gaat met vervanging. Het hof concludeert daaruit dat de dga’s in dienstbetrekking werkzaam zijn bij de werk-bv.
De volgende hobbel die genomen moet worden voor het toetsen van een dienstbetrekking is het bestaan van gezag. De dga’s verrichten hun werkzaamheden onder gezag van de algemene vergadering (AV) van de werk-bv. De AV is het statutaire orgaan om instructies te geven aan de directeuren en het statutaire orgaan dat beslist over benoeming, schorsing en ontslag van directeuren. Dat een Shareholders Agreement is overeengekomen, maakt dit het bovenstaande niet anders. Ook het feit dat de dga’s naar eigen inzicht invulling kunnen geven aan de wijze waarop zij hun werkzaamheden verrichten, doet niet af het bestaan van een gezagsverhouding.
Aan de voorwaarden voor een dienstbetrekking is daarmee voldaan. Als zij kwalificeren als dga volgens de Regeling aanwijzing dga zijn zij echter niet verplicht verzekerd voor de werknemersverzekeringen. Niet alle statutair bestuurders hebben in de AV een gelijk of nagenoeg gelijk aantal stemmen. Bovendien zijn niet alle aandeelhouders statutair bestuurder. De uitzondering van de Regeling aanwijzing directeur-grootaandeelhouder is daarom niet van toepassing. De dga’s zijn verplicht verzekerd voor de werknemersverzekeringen.

Bron: Hof Arnhem-Leeuwarden 15-09-2020

Aangaan VOF om boekverlies pand te krijgen is geen misbruik

Rechtbank Noord-Nederland vindt dat geen sprake is van misbruik bij het aangaan van een VOF tussen een dga en haar bv. Vijf maanden na het aangaan van de VOF wordt deze ontbonden. Daarbij wordt het woon/kantoorpand met flink verlies naar privé overgebracht.

Een vrouw heeft in 2011 een onderneming als zij in dat jaar besluit haar onderneming in te brengen in een bv-structuur. Bovendien koopt de onderneemster in 2011 een bouwkavel aan. In 2011 en 2012 geeft de onderneemster in haar aangifte inkomstenbelasting de bouwkavel als eigen woning aan. Op 15 mei 2013 is de onderneemster een VOF aangegaan met de werkmaatschappij waarin haar onderneming is ingebracht. De onderneemster heeft haar in aanbouw zijnde woning aangemerkt als buitenvennootschappelijk vermogen. De woning is niet splitsbaar en het zakelijke gebruik van de woning bedraagt meer dan 10%. Op 31 december 2014 is het pand vanwege het beëindigen van de VOF weer naar privé overgegaan. Die overgang van het pand is tegen de waarde bewoond gegaan. Dat leverde een verlies op van € 262.028. De inspecteur heeft dit verlies niet geaccepteerd.
Bij Rechtbank Noord-Nederland is de aftrek van het boekverlies op het pand bij overgang naar privé in geschil. De inspecteur weigert het boekverlies te accepteren. Volgens de inspecteur kan geen sprake zijn van een bron van inkomen. Als al sprake is van een bron van inkomen, dan kan het pand geen ondernemingsvermogen zijn. Bij het bestaan van een bron en juiste vermogensetikettering vindt de inspecteur dat sprake is van misbruik van recht.
Bij het antwoord op de vraag of sprake is van een bron van inkomen, hoeft volgens de rechtbank geen rekening gehouden te worden met het boekverlies op het pand. De overige inkomsten zijn positief, ook gedurende langere periode. De rechtbank vindt dat hier sprake is van een bron van inkomen.
Ook met de keuze om het pand tot het ondernemingsvermogen te rekenen, is niets mis volgens de rechtbank. Het pand is niet splitsbaar en wordt meer dan 10% zakelijk gebruikt, dus het mag tot het ondernemingsvermogen worden gerekend.
De rechtbank wijst ook het beroep op misbruik van de inspecteur af. De onderneemster heeft niet in strijd met doel en strekking van de wet gehandeld. Zij mocht de woning tot het ondernemingsvermogen laten behoren en heeft daarmee de grenzen der redelijkheid niet overschreden. De rechtbank gaat akkoord met aftrek van het boekverlies van € 262.028.

Bron: Rb. Noord-Nederland 15-09-2020

Voormalig vennoot hoofdelijk aansprakelijk voor btw firma

De Hoge Raad oordeelt dat het de bedoeling van de wetgever is geweest om ook voormalige firmanten hoofdelijk aansprakelijk te stellen voor belastingschulden ontstaan tot het uittreden.

Een vader heeft samen met zijn zonen een vennootschap onder firma (VOF) gehad. De Belastingdienst legde aan de VOF aanzienlijke naheffingsaanslagen btw op. Die hebben betrekking op de periode dat vader firmant is geweest. De Belastingdienst stelt vader hoofdelijk aansprakelijk voor de onbetaalde aanslagen btw van de firma. Na het overlijden van vader gaan de erven in cassatie. Zij zijn van mening dat de Belastingdienst de voormalige firmant niet aansprakelijk kan stellen.
De Hoge Raad is van oordeel dat het in overeenstemming is met de strekking van de wettelijke bepaling voor hoofdelijke aansprakelijkheid voor onbetaalde belastingschulden van een firma, dat deze ook van toepassing is op de gewezen firmant. Het betreft een hoofdelijke aansprakelijkheid voor belastingschulden van een firma die zijn ontstaan voor of tijdens de periode waarin de gewezen firmant, firmant is geweest. Deze aansprakelijkheid behoort niet te eindigen bij het uittreden uit de firma. Bovendien is ook art. 18 Wetboek van Koophandel van toepassing op een gewezen firmant.
De hoofdelijke aansprakelijkheid voor rechtspersonen is anders. Bestuurders van een rechtspersoon kunnen hun aansprakelijkheid uitsluiten door een beroep te doen op betalingsonmacht en op disculpatiegronden. De hoofdelijke aansprakelijkheid voor een rechtspersoon wijkt daarom af van de hoofdelijke aansprakelijkheid voor een firma. Het ontbreken van een expliciete vermelding van de gewezen firmant in de bepaling voor hoofdelijke aansprakelijkheid voor een firmant, is geen reden de voormalige firmant niet aansprakelijk te kunnen stellen. De Hoge Raad bevestigt het oordeel van het hof. De voormalige firmant is hoofdelijk aansprakelijk voor de onbetaald gebleven belastingschulden van de VOF.

Bron: HR 25-09-2020

6% OVB voor tot hotel verbouwde woning

Over de verkrijging van een bouwwerk dat oorspronkelijk een woonbestemming heeft, is in beginsel het lage tarief overdrachtsbelasting van toepassing. Het algemene tarief overdrachtsbelasting is van toepassing als het bouwwerk later is verbouwd om het voor andere doeleinden te gebruiken. Alleen als het bouwwerk door simpele aanpassingen weer tot woning te verbouwen is, geldt het lage tarief van 2%.

Een man koopt een pand dat in 1813 is gebouwd als woning. In 1956 heeft een ingrijpende verbouwing van het pand plaatsgevonden. Het pand is toen verbouwd tot hotel en restaurant. Op het moment dat de eigenaar het pand heeft gekregen zijn op de benedenverdieping nog twee restaurants. Voorts bevinden zich op de eerste verdieping vijf kamers met sanitaire voorzieningen die in gebruik zijn als Bed & Breakfast, het overige gedeelte van de bovenverdieping is in gebruik als woning.
Bij Hof Den Bosch is het de vraag of over de verkrijging het hoge of het lage tarief overdrachtsbelasting van toepassing is. Het hof is van oordeel dat het bouwwerk door de verbouwing in 1956 de aard van bewoning heeft verloren. Door die verbouwing is de onroerende zaak bestemd om dienst te doen als hotel/restaurant. Het hof is het niet met de eigenaar eens dat het gebouw met kleine aanpassingen weer tot woning kan worden verbouwd. Er zijn meer dan beperkte aanpassingen nodig. Dat een deel van de kamers als woning in gebruik is, doet niet af aan het oordeel dat het pand geen woning meer is. De inspecteur heeft bovendien met de bewoning van enkele kamers al rekening gehouden door voor die kamers het lage tarief overdrachtsbelasting toe te staan. Ten overvloede oordeelt het hof ook dat de gemeentelijke bestemming erop wijst dat het pand de aard van woning heeft verloren. Die gemeentelijke bestemming is ‘niet-woning, deels in gebruik als woning’.
De eigenaar heeft geprobeerd om het begrip ‘in wezen nieuwbouw’ in deze situatie toe te passen, maar het hof gaat daar niet in mee. De eigenaar wijst ook nog op rechtspraak waarin zelfs een onbewoonbare woning nog een woning is. Het hof geeft aan dat de onbewoonbaar verklaarde woning geen aardverandering heeft ondergaan. Die casus lijkt niet op het door de eigenaar aangekochte pand.

Bron: Hof Den Bosch 17-09-2020, nr. 20/00032

Ontbreken aandeelhoudersrelatie maakt lening zakelijk

Verstrekken toekomstige aandeelhouders geldleningen aan een vennootschap? En ontstaat daardoor niet de situatie dat de toekomstige aandeelhouders min of meer in verhouding tot hun aandelenbelang geldleningen aan de vennootschap verstrekken? Dan is de verstrekte geldlening zakelijk als er geen onzakelijk debiteurenrisico wordt gelopen.

Een dga heeft alle aandelen in een holding. Hij houdt zich al dan niet via zijn bv’s bezig met het financieren van startups. De dga krijgt in juli 2006 4% en via holding indirect 26% in een bv. Deze vennootschap richt zich op de exploitatie van een multifunctioneel sportcomplex. Op dezelfde dag als waarop de dga het (indirecte) belang in die bv heeft gekregen, heeft hij ook vanuit privé een achtergestelde geldlening aan de bv verstrekt. De in privé verstrekte geldleningen aan de bv heeft de dga op 5 februari 2010 overgedragen aan zijn holding. De door de dga verstrekte lening was voor de bouw van een sportcomplex. Ook de bank heeft een financiering verstrekt. De bank heeft voor de financiering wel als voorwaarde gesteld dat de heer X en medeaandeelhouders van de vennootschap zelf meer geld zouden verstrekken en dat de heer X garant staat voor € 25.000. De bouw van het sportcomplex is duurder dan verwacht. Daarom heeft de heer X weer vanuit privé € 25.000 uitgeleend. Op 19 augustus 2013 is het faillissement van BV Z uitgesproken.
Bij hof Arnhem-Leeuwarden is in geschil of de verstrekte lening van de heer X aan BV Z zakelijk is. De inspecteur is van oordeel dat de verstrekte lening niet zakelijk is, zodat geen afwaardering mogelijk is. Volgens bestaande rechtspraak is geen sprake van een onzakelijke lening als de geldverstrekker nog geen aandeelhouder is op het moment van geld uitlenen. Het aandeelhouderschap is dan een hoedanigheid die voortvloeit uit de verstrekking van de geldlening. Verder is van belang dat de (toekomstige) aandeelhouders niet min of meer in verhouding van hun aandelenbelang geldleningen verstrekken waardoor een onzakelijk debiteurenrisico wordt gelopen. Van deze uitzondering is hier geen sprake.
Het hof vindt voorts dat de inspecteur niet aannemelijk heeft gemaakt dat een onzakelijk debiteurenrisico is gelopen. Een derde, te weten de bank, is bereid geweest een financiering te verstrekken en is vanaf het begin van het project betrokken geweest. De bank heeft altijd voldoende vertrouwen in een goede toekomst gehad.
Het hof oordeelt dat het aannemelijk is dat de heer X zich niet uit aandeelhoudersmotieven garant heeft gesteld, maar dat die garantstelling is gebeurd vanwege de eerder verstrekte geldleningen. Uit het businessplan blijkt eveneens dat de onderneming groeipotentieel heeft gehad. Het hof bevestigt daarom de uitspraak van de rechtbank dat de lening zakelijk is en de heer X de lening mocht afwaarderen.

Bron: Hof Arnhem-Leeuwarden 08-09-2020

Herinvesteringsvoornemen moet wel reëel zijn

Soms is een beroep op de herinvesteringsreserve ook mogelijk als de gehele opbrengst van de verkochte bedrijfsmiddelen gebruikt is om schulden af te lossen. Er is dan alleen sprake van een reëel investeringsvoornemen als externe financiering kan worden verkregen.

Een moedermaatschappij vormt met haar zes dochters een fiscale eenheid vennootschapsbelasting. Het concern houdt zich met name bezig met het financieren van ondernemingen en het verhuren van bedrijfspanden aan horecaondernemers. De banken dwingen het concern vastgoed te verkopen om daarmee schulden af te lossen. Bij die verkoop heeft het concern boekwinsten behaald die bij de moedermaatschappij belast zijn.
Bij Hof Arnhem-Leeuwarden was in geschil of de moedermaatschappij voor de boekwinsten op de panden een herinvesteringsreserve mag vormen. Daarnaast is ook nog een kasverschil en de afschrijving op geactiveerde verbouwingskosten in geschil. Het hof is van mening dat de moedermaatschappij voor de jaren 2010 en 2011 geen herinvesteringsreserve (HIR) kan vormen. Het concern heeft de panden in opdracht van banken verkocht. De opbrengsten van de panden heeft het concern aangewend om een groot deel van de schulden af te lossen. Daardoor is de moedermaatschappij voor het financieren van nieuwe investeringen volledig aangewezen op externe financiers. Door het hoge verlies en het negatieve werkkapitaal is een herinvestering in 2010 en 2011 niet realiseerbaar geweest, ook omdat externe financiers niet willen financieren. Ook ontbreken in 2010 en 2011 concrete plannen voor een herinvestering of het verkrijgen van een financiering.
Het hof is het wel eens met de vorming van de HIR voor 2012. Daarvoor is van belang: de hoogte van de gerealiseerde boekwinsten (€ 276.977), de omvang van het werkkapitaal (€ 93.536), de mogelijkheid van financiering door de vader van de dga en de koopprijzen van de individuele aan te kopen panden (maximaal € 275.000).
Het hof is verder van mening dat de moedermaatschappij voorwaardelijke opzet valt te verwijten dat te weinig belasting is geheven. Er is te weinig belasting geheven door een kasverschil van € 120.000 ten laste van de winst te brengen. De inspecteur heeft de winst van de moedermaatschappij terecht gecorrigeerd. Bovendien krijgt de moedermaatschappij hiervoor een vergrijpboete. De inspecteur heeft voorts de afschrijving op de geactiveerde verbouwingskosten terecht geweigerd. De moedermaatschappij heeft de omvang van die kosten niet aannemelijk kunnen maken.

Bron: Hof Arnhem-Leeuwarden 08-09-2020

Tijdelijke verhuur tuinhuis belast in box 1

Ook de tijdelijke verhuur van een gedeelte van de eigen woning of een aanhorigheid bij de eigen woning is belast in box 1. Hiervoor geldt hetzelfde als voor tijdelijke verhuur van de gehele woning.

Een echtpaar heeft een woning, die voor hen hoofdverblijf is. Bij deze woning behoort een tot tuinhuis verbouwde schuur die sinds 2015 wordt verhuurd. Zij hebben de verhuuropbrengsten niet in hun aangifte inkomstenbelasting aangegeven. Bij de Hoge Raad is het de vraag of de inkomsten uit tijdelijke verhuur van het tuinhuis in 2015 belast zijn in box 1.
De rechtbank en het hof hebben eerder geoordeeld dat de tijdelijke verhuur niet belast is in box 1. De rechtbank was van oordeel dat de huur in het geheel niet kon worden belast. Het hof vond dat huur uit het tuinhuis tot de rendementsgrondslag van box 3 behoorde.
De Hoge Raad leidt uit de wetsgeschiedenis af dat de wetgever niet wilde dat door tijdelijke verhuur van een eigen woning, die woning geen hoofdverblijf meer zou zijn. Aan die bedoeling van de wetgever wordt geen recht gedaan als de tijdelijke terbeschikkingstelling van een gedeelte van de eigen woning of een aanhorigheid bij een eigen woning aan derden tot een ander gevolg zou leiden dan de tijdelijke terbeschikkingstelling van de gehele woning. Het hof heeft een verkeerd oordeel gegeven. Zijn oordeel dat het tuinhuis door tijdelijke verhuur slechts tijdelijk als hoofdverblijf aan het echtpaar ter beschikking heeft gestaan en dat de eigenwoningregeling niet van toepassing is, berust op een onjuiste rechtsopvatting volgens de Hoge Raad. De inspecteur heeft terecht 70% van de huuropbrengsten tot het inkomen uit werk en woning gerekend.
Volgens de Hoge Raad kan het echtpaar geen beroep doen op het vertrouwens- en gelijkheidsbeginsel. De Hoge Raad vindt dat de inspecteur geen vertrouwen heeft gewekt en evenmin in strijd heeft gehandeld met het gelijkheidsbeginsel.

Bron: HR 18-09-2020