Jan van Nassaustraat 21, 2596 BL Den Haag
Ma – Vr 8:30 – 17:30
post@driessenaccountancy.nl

Werkstraf voor dga die administratie te laat aanleverde

Een dga is door Hof Amsterdam veroordeeld tot een werkstraf van 100 uur. Hij leverde stelselmatig zijn administratie voor de aangiften btw niet of veel te laat aan. Het boekhoudkantoor moest daardoor aangiften btw indienen op basis van schattingen. Bovendien bleek dat veel te weinig btw was afgedragen.

Een man houdt alle aandelen in een holding. Deze houdt op haar beurt alle aandelen in een werkmaatschappij. De man was bestuurder van zowel holding als de werkmaatschappij. Hij hield zich ook bezig met het opmaken van de verkoopfacturen en het verzamelen van inkoopfacturen. De holding en de werkmaatschappij vormden voor de omzetbelasting een fiscale eenheid. Voor de aangiften omzetbelasting had de dga een boekhoudkantoor ingeschakeld. Het boekhoudkantoor drong er bij de dga telkens op aan de administratie op tijd te overleggen, maar dat deed de dga niet. Het boekhoudkantoor heeft door de werkwijze van de dga altijd aangiften btw moeten doen op basis van geschatte gegevens. Uit het boekenonderzoek van de Belastingdienst is gebleken dat de fiscale eenheid ruim € 100.000 btw extra moest afdragen.
Hof Amsterdam heeft beslist dat de dga op de hoogte was van het feit dat maandelijks btw-aangiften gedaan moesten worden. Hij wist ook dat de aangiften btw niet goed konden zijn, omdat het boekhoudkantoor die aangiften niet kon baseren op tijdig verstrekte juiste informatie. De dga heeft dat ook toegegeven. Volgens het hof staat vast dat de dga heeft beschikt over de inkoopfacturen en wist hij hoeveel btw hij bij zijn opdrachtgevers in rekening had gebracht. Dat de dga aan hem als bestuurder van de vennootschappen gerichte post met kopieën van de aangiften btw niet opende, pleit de dga niet vrij. Het hof heeft geoordeeld dat de dga opzettelijk onjuiste aangiften indiende en ten minste voorwaardelijke opzet te lage aangiften indiende. Voor voornoemde feiten krijgt de dga een werkstraf van 100 uur, te vervangen door 50 dagen hechtenis.

Bron: Hof Amsterdam 09-09-2020

Onderzoeksplicht inspecteur verduidelijkt

De inspecteur hoeft niet te twijfelen aan een ingediende aangifte. De aanwezigheid van een aanzienlijke kans op een voordeel uit aanmerkelijk belang sluit niet uit dat het voordeel toch niet wordt genoten. Daarom hoeft de inspecteur het dossier van de fiscale partner niet te raadplegen bij het opleggen van een aanslag.

Een echtpaar is gehuwd in gemeenschap van goederen. De vrouw was dga. In 2010 is de man overleden. Het vermogen van de bv van de vrouw bestond bij het overlijden van de man volledig uit beleggingen. In de aangifte inkomstenbelasting van de man over 2010 gaven de erfgenamen wel een aanmerkelijk belang in de bv aan, maar geen fictief vervreemdingsvoordeel.
De inspecteur legde een navorderingsaanslag op ten name van de overleden man voor de fictieve vervreemdingswinst. Het hof vond dat de Belastingdienst de navorderingsaanslag ten onrechte had opgelegd. De inspecteur heeft namelijk een ambtelijk verzuim begaan. Hij moet volgens het hof het dossier van de partner raadplegen bij het opleggen van de aanslag. Er bestaat volgens het hof namelijk een aanzienlijke kans dat bij de man een voordeel uit de fictieve vervreemding van het aanmerkelijk belang in aanmerking zou moeten worden genomen.
De Hoge Raad is het hier niet mee eens. De inspecteur mag bij het vaststellen van de aanslag IB/PVV uitgaan van de juistheid van de gegevens die de belastingplichtige in zijn aangifte vermeldt. Hij hoeft in beginsel geen nader onderzoek te doen. De inspecteur moet wel nader onderzoek doen als hij aan de juistheid van enig in de aangifte opgenomen gegeven in redelijkheid behoort te twijfelen. Als de mogelijkheid bestaat dat de in de aangifte opgenomen gegevens juist zijn, is er geen reden voor twijfel. De aanwezigheid van een aanzienlijke kans dat een voordeel uit aanmerkelijk belang bestaat, sluit niet uit dat de mogelijkheid bestaat dat de aangifte toch juist is. De Hoge Raad ziet geen redenen voor de inspecteur om het dossier van de partner te raadplegen. Er is geen sprake van een ambtelijk verzuim dat aan navordering in de weg staat.

Bron: HR 11-09-2020

In oktober start controle NOW 1

Bedrijven die minder dan € 25.000 aan steun hebben ontvangen hoeven geen controle door externe partijen te laten uitvoeren. Dat hebben minister Koolmees van SZW en de Nederlandse Beroepsorganisatie voor Accountants (NBA) uitgewerkt en vastgelegd in een protocol.

Bedrijven kunnen vanaf begin oktober – UWV streeft naar 7 oktober – de eindafrekening van de loonsubsidie aanvragen. Bij de eindafrekening wordt gekeken naar de daadwerkelijke omzetdaling in het eerste subsidietijdvak (maart, april en mei). Afhankelijk daarvan wordt de subsidie aangevuld of moet subsidie worden terugbetaald. Ook daalt het subsidiebedrag als de loonsom is gedaald.
Bijna 70% van het totale subsidiebedrag dat in NOW 1 is overgemaakt gaat naar 10% van de bedrijven; zij kregen een voorschot van € 100.000 of meer.
Blijft de subsidie onder de € 25.000, dan hoeven bedrijven geen externe controleronde te laten doen. Wel wordt er steekproefsgewijs en op basis van risicoanalyses gecontroleerd. Dat betekent dat kleine bedrijven hun administratie wel op orde moeten hebben. Bedrijven die een voorschot ontvangen van € 20.000 of meer maar onder de drempel blijven van € 125.000 blijven, hebben een derdenverklaring nodig. Een derdenverklaring kan door een administratiekantoor, belastingconsulent, boekhouder of accountant worden afgegeven. Vanaf € 125.000 subsidie hebben ondernemers een accountantsverklaring nodig. De intensiteit van het accountantsonderzoek hangt ervan af of een onderneming meer of minder dan € 375.000 aan subsidie ontvangt en of deze onderneming een verplichte controle voor de jaarrekening moet hebben.
Van bedrijven die een controleplichtige jaarrekening hebben en dus een administratie voeren die aan die eisen moet voldoen én die ook een hoge subsidie (€ 375.000 of meer) ontvangen, mag meer verantwoording verwacht worden. Blijkt deze er niet in voldoende mate te zijn, dan wordt de subsidie teruggevorderd. Als het om onvolkomenheden gaat in de administratie mede als gevolg van het coronavirus, zogenoemde inherente beperkingen, wordt de subsidie niet geheel teruggevorderd, maar wordt er een korting van 10% toegepast door het ministerie via het UWV.

Bron: Min. SZW 08-09-2020

Te late aangifte bij indiening na uiterste datum aanmaning

De politierechter heeft verdachte verplicht om na de wettelijk gestelde termijn de aangifte IB in te dienen. Dit is rechtens onmogelijk. Het ten laste gelegde feit bestaande uit het niet doen van een aangifte was op de datum in de tenlastelegging nog geen strafbaar feit. Het hof spreekt de verdachte daarom vrij.

Een belastingplichtige voldoet al sinds enkele jaren niet aan zijn aangifteverplichtingen voor de IB. Hij heeft hiervoor diverse verzuimboetes en zelfs een vergrijpboete ontvangen. Ook voor het jaar 2015 verzuimt hij zijn aangifte IB tijdig in te dienen. Volgens de aanmaning moet de man uiterlijk 12 augustus 2016 zijn aangifte hebben ingediend.
De politierechter heeft de man tot 60 uur werkstraf, waarvan 30 uur voorwaardelijk, veroordeeld. In de tenlastelegging is opgenomen dat de verdachte op of omstreeks 1 mei 2016 zijn aangifte niet of niet binnen de door de inspecteur gestelde termijn heeft ingediend. Het hof geeft aan dat het vonnis van de politierechter onjuist is en gaat ambtshalve over tot vernietiging daarvan. Het hof oordeelt dat de politierechter verdachte niet tot het indienen van een aangifte inkomstenbelasting 2015 kan veroordelen als de wettelijke termijn voor het indienen van de aangifte is verstreken. Verder geldt dat voordat kan worden gezegd dat een aangifte te laat is ingediend, de Belastingdienst de verdachte eerst moet herinneren aan zijn aangifteplicht en vervolgens moet aanmanen. Pas als de op de aanmaning vermelde datum is verstreken, kan verdachte worden verweten geen aangifte te hebben ingediend. De tenlastegelegde datum van 1 mei 2016 ligt echter nog in een tijdsbestek vóór 12 augustus 2016. Voor die datum van 12 augustus 2016 is nog geen sprake van een te laat ingediende aangifte Het hof spreekt de verdachte daarom vrij van het tenlastegelegde.

Bron: Hof Den Bosch 04-09-2020

Feiten en omstandigheden bij uitkering relevant

Volgens de Hoge Raad is voor de beoordeling van de fiscale kwalificatie van een ontvangen uitkering de aard en inhoud van de overeenkomst op het uitkeringsmoment relevant. Verzekerde en verzekeringsmaatschappij kunnen de overeenkomst aanpassen, zodat vanaf dat moment niet langer sprake is van een levensverzekering.

Een vrouw sluit op 16 maart 1993 een vaste termijnverzekering af en is de verzekerde. De vrouw of haar erfgenamen hebben altijd recht op de uitkering uit de verzekering op de einddatum. Op 16 maart 2013 heeft de verzekeringsmaatschappij € 24.780 uitgekeerd. Voor wat betreft de premiebetaling is bij aanvang van de verzekering bepaald dat premies zijn verschuldigd tot de einddatum van de verzekering of tot de premievervaldag volgend op het overlijden van de vrouw. Op 16 maart 1995 heeft de vrouw de polis premievrij gemaakt. Volgens de inspecteur is uitkering in 2013 voor een deel belast.
Hof Amsterdam heeft beslist dat sprake is geweest van een uitkering uit een levensverzekering. Volgens het hof is doorslaggevend wat de vrouw en de verzekeringsmaatschappij bij het afsluiten van de verzekering overeen zijn gekomen. Toen zijn partijen overeengekomen dat de premiebetaling afhankelijk is van het in leven zijn van de vrouw.
De Hoge Raad is het niet eens met het oordeel van het hof. De fiscale beoordeling van een uitkering is afhankelijk van de aard en inhoud van de overeenkomst waaruit die uitkering voortkomt. Het is heel goed mogelijk dat een overeenkomst van karakter verandert. Mogelijk is bij aanvang sprake van een levensverzekering. Dit omdat de premiebetaling afhankelijk is van het in leven zijn van de verzekerde. Als partijen de overeenkomst aanpassen kan het zijn dat de overeenkomst geen enkel element van overlijdensrisico meer bevat. Op dat moment is er geen verzekering meer, er is dan een valutatermijncontract of een spaarcontract. De Hoge Raad verwijst de zaak naar Hof Den Haag voor een onderzoek naar de aard en inhoud van de overeenkomst tussen de vrouw en de verzekeringsmaatschappij.

Bron: HR 04-09-2020, nr. 19/03758

Overdracht debiteurenrisico brengt volledig staking mee

Een IB-ondernemer die allerlei zaken en activiteiten van zijn onderneming overdraagt aan een ander, inclusief het debiteurenrisico, is geen IB-ondernemer meer. Ook al blijft de overdrager nog werkzaamheden verrichten voor de overnemer, hij kan dan geen zelfstandigenaftrek claimen.

Twee broers drijven sinds 1983 via een VOF een loonbedrijf. Vanaf 1 januari 2006 doet ook de echtgenote van een van de broers mee. In mei 2013 dragen de vennoten hun loonbedrijf over aan een ander loonbedrijf. Deze koper blijft € 300.000 van de koopsom schuldig. De VOF blijft bestaan, maar de transportmiddelen, de machines, het klantenbestand en de zes vaste werknemers van de VOF gaan over naar de koper. De onroerende zaken blijven bij de VOF. Zij verhuurt deze zaken voor een periode van twee keer vijf jaar aan de koper. De koper heeft wel het recht van eerste koop. Ten slotte heeft de VOF vóór de verkoop van de onderneming nog enkele zaken gekocht. Deze zaken verkoopt zij buiten de verkoopovereenkomst om in huurkoop aan de overnemer.
Een van de broers vindt dat de VOF, en daarmee hij zelf, na de verkoop van het loonbedrijf nog steeds een onderneming drijft. Hij stelt dat de onderneming van de VOF slechts gedeeltelijk is gestaakt. Overigens erkent hij wel dat de vordering à € 300.000, de verhuurde onroerende zaken en de vorderingen op grond van de huurkoopovereenkomsten tot zijn privévermogen behoren. De man wijst erop dat hij en zijn broer zich laten inhuren door de koper van het loonbedrijf om via hun VOF werkzaamheden te verrichten. De man stelt dat dit ondernemingsactiviteiten zijn en claimt de zelfstandigenaftrek. De Belastingdienst volgt deze redenering niet. Het geschil belandt voor Rechtbank Noord-Nederland.
De rechtbank constateert dat na de verkoop van het loonbedrijf de activiteiten van de VOF voor minstens 90% bestaan uit werkzaamheden waarvoor de koper de broers inhuurt. De koper regelt de planning en facturatie van de werkzaamheden. De broers lopen dus alleen een debiteurenrisico ten aanzien van aan de koper gefactureerde werkzaamheden. De rechtbank oordeelt dat deze werkzaamheden geen zelfstandig deel van de oude onderneming vormen. De onderneming van de VOF is dus volledig gestaakt. Vervolgens oordeelt de rechter dat de activiteiten van de broers voor de koper van het loonbedrijf kwalificeren als overige werkzaamheden. Dat betekent dat de man geen recht heeft op de zelfstandigenaftrek.

Bron: Rb. Noord-Nederland 07-08-2020

Renteaftrek op restschuld

Rente betaald op een restschuld is aftrekbaar in de aangifte IB als een eigen woning in de periode 27 oktober 2012 tot 31 december 2017 met verlies is verkocht.

Op 27 februari 2010 is een woning met verlies verkocht. Voor de restschuld is een vaststellingsovereenkomst gesloten met de gemeente. Een belastingplichtige brengt in zijn aangiften IB 2014 en 2015 de aan de gemeente, wegens de restschuld betaalde rente, in aftrek als kosten in verband met de eigen woning. De aanslag IB 2014 word conform aangifte opgelegd. De aangifte IB 2015 wordt gecorrigeerd. Naar aanleiding van de correctie over 2015 legt de inspecteur een navorderingsaanslag IB 2014 op. Beide correcties hebben betrekking op de niet in aftrek te brengen rente die aan de gemeente is betaald.

Volgens de rechtbank is, op basis van art. 3.120a Wet IB 2001 renteaftrek voor de restschuld op een eigen woning alleen mogelijk is als de woning is verkocht in de periode 29 oktober 2012 tot en met 31 december 2017. Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat de wetgever bewust voor de ingangsdatum van 29 oktober 2012 heeft gekozen. Nu de woning op 27 februari 2010 is verkocht, kan belastingplichtige de rente niet in aftrek brengen.

Bij Hof Den Bosch maakt de inspecteur aannemelijk dat de verkochte woning nooit een eigen woning in de zin van art. 3.111 Wet IB 2001 van belastingplichtige is geweest. Volgens de gegevens van de Basisregistratie Personen heeft belastingplichtige nooit in de woning gewoond. Belastingplichtige heeft niet met bewijzen aangetoond dat dit niet klopt. De hypotheekrente op de restschuld is niet aftrekbaar omdat de restschuldregeling van art. 3.120a Wet IB 2001 alleen van toepassing is op een vervreemde eigen woning. Nu belastingplichtige niet in de woning heeft gewoond is geen sprake van een eigen woning. Had de restschuld wel betrekking gehad op een eigen woning volgens de Wet IB dan is het hof van oordeel dat de rechtbank op goede gronden een juist oordeel heeft gegeven over de toepassing van artikel 3.120a Wet IB 2001.

Bron: Hof Den Bosch 16-07-2020

Subsidiepot ontwikkeladviezen leeg

De subsidiepot voor kosteloze ontwikkeladviezen binnen de regeling NL Leert Door voor dit jaar is leeg. Vanaf 1 augustus was het mogelijk om op basis van deze regeling een kortdurend traject aan te vragen bij een loopbaanadviseur om zicht te krijgen op de arbeidsmarktkansen die er in deze recessie voor hen zijn. Het maximum aantal inschrijvingen hier voor is sneller bereikt dan verwacht.

In één maand hebben 22.000 mensen zich voor deze regeling aangemeld. Dit najaar zullen deze mensen een ontwikkeladviestraject gaan volgen. Vanwege de maximale uitvoeringscapaciteit van de organisatie die de subsidieregeling uitvoert, is de grens van het aantal trajecten dat de overheid kan bekostigen bereikt. Dat betekent dat er vanaf nu geen kosteloos ontwikkeladvies meer kan worden aangevraagd bij een loopbaanadviseur.
De ontwikkeladviezen zijn onderdeel van het crisisprogramma NL Leert Door. Het doel van dit programma is om werkenden en werkzoekenden te helpen zich voor te bereiden op veranderingen op de arbeidsmarkt. Met NL Leert Door financiert het kabinet naast ontwikkeladviezen ook kosteloze online scholing. Naar verwachting komen de eerste opleidingen en cursussen deze winter beschikbaar voor werkenden en werkzoekenden. In totaal heeft het kabinet € 50 miljoen uitgetrokken voor NL Leert Door. Daarvan is € 14 miljoen gereserveerd voor ontwikkeladviezen.
Bij de presentatie van het derde steun- en herstelpakket is bekend gemaakt dat het kabinet extra geld uittrekt om mensen te helpen zich aan te passen aan de veranderde arbeidsmarkt. In 2021 komt er weer geld vrij voor onder meer scholing en ontwikkeladviezen.
Tot die tijd kunnen mensen op verschillende andere manieren financiële ondersteuning krijgen bij een adviestraject van een loopbaanadviseur. Zo zijn er werkgevers en vakbonden die een dergelijk traject financieren. Ook O&O-fondsen, die verbonden zijn aan een bepaalde sector of branche, hebben hier vaak een regeling voor. Ook regionale leerwerkloketten bieden de mogelijkheid om een ontwikkeladvies te volgen.

Bron: Min. SZW 02-09-2020

Minder hypotheekrenteaftrek door verhuur aan zoon

Een ondernemer die een zelfstandig deel van de woning van zijn ouders bewoont en vanaf die locatie zijn onderneming drijft, beïnvloedt de hypotheekrenteaftrek van zijn ouders. Als hij de huur voor dit gebruik van de woning aftrekt van zijn fiscale winst, vormt dat deel voor zijn ouders geen eigen woning meer.

Een echtpaar bewoont een woning waarvan ieder voor de helft eigenaar is. Het echtpaar heeft een zoon die maatschappelijk gezien zelfstandig leeft. In 2008 komt hij echter na een verbroken relatie op straat te staan. Op dat moment heeft hij omvangrijke schulden, zodat hij geen woonruimte kan krijgen. Noodgedwongen maakt hij gebruik van de hulp van zijn ouders door een woninggedeelte boven de garage van hun woning te betrekken. In 2010 trouwt de man en krijgt hij zelf een zoon. De zoon, de schoondochter en de kleinzoon van het echtpaar staan allemaal ingeschreven op hun adres. Daarnaast drijft de zoon een beveiligingsbedrijf vanuit die woning. In 2017 verhuist de zoon met zijn gezin naar een huurwoning. Over de jaren 2012-2015 wil hij het kostgeld dat hij soms aan zijn ouders betaalt aftrekken als kosten van zijn onderneming. De inspecteur daarmee akkoord.
Gevolg is dat de Belastingdienst nu van mening is dat de ruimte die de zoon benut niet behoort tot de eigen woning van zijn ouders. Zij hebben in de ogen van de fiscus een deel van hun woning ter beschikking gesteld aan het gezin van hun zoon. Daardoor kort de inspecteur het echtpaar in hun eigenwoningrenteaftrek. De vader accepteert dit niet en tekent beroep aan bij Rechtbank Noord-Nederland.
De vader stelt dat alle bewoners van de woning een gemeenschappelijk huishouden vormen. Daartoe voert hij aan dat zijn echtgenote boodschappen doet, kookt en wast voor het hele gezin. Verder stelt de man dat geen schriftelijke huurovereenkomst is opgesteld en dat zijn zoon lang niet altijd huur/kostgeld betaalde. Maar deze argumenten overtuigen de rechtbank niet. De zoon bewoont het woondeel boven de garage alleen vanwege zijn financiële moeilijkheden. Daar komt nog bij dat het woongedeelte boven de garage kwalificeert als een zelfstandig deel van de woning. Dit deel beschikt namelijk over alle faciliteiten om zelfstandig te kunnen wonen. De rechtbank oordeelt daarom dat de zoon en zijn gezin een ander huishouden vormen dan het huishouden van de ouders. De rechtbank verklaart het beroep van de vader dan ook ongegrond.

Bron: Rb. Noord-Nederland 28-08-2020

Tot 1 januari 2021 belastinguitstel

Staatssecretaris Vijlbrief heeft in een brief aan de Tweede Kamer laten weten dat ondernemers tot uiterlijk 1 oktober (een verlenging van het) uitstel van betaling kunnen aanvragen. Daarmee loopt voor alle ondernemers het uitstel uiterlijk op 1 januari 2021 af.

Op het moment dat het verleende uitstel afloopt of vanaf 1 januari 2021 worden de betalingsverplichtingen weer gestart. Wel komt er een ruime terugbetalingsregeling van twee jaar om de opgebouwde belastingschuld af te lossen. Ook zal het percentage van de invorderingsrente langer op 0,1% blijven. Als de ontwikkeling van het coronavirus met nieuwe of verscherpte maatregelen hier aanleiding toe geeft, kan hier opnieuw naar worden gekeken.
Ondernemers die op 1 januari 2021 een (rest)schuld hebben, krijgen een betalingsregeling aangeboden van de Belastingdienst waarmee ze tot 1 januari 2023 iedere maand een vast bedrag terug betalen. Ook zal geen zekerheid worden gevraagd zoals nu gebruikelijk is. Eventuele belastingteruggaven worden niet verrekend en er worden in beginsel geen nadere voorwaarden gesteld, tenzij de belangen van de Staat in het geding zijn.
Als de periode van twee jaar te kort is voor een ondernemer zal de Belastingdienst samen met de ondernemer kijken of een maatwerkoplossing mogelijk is op basis van bestaand beleid. Uiteraard is het ook mogelijk om eerder af te lossen als de ondernemer dit wil.
Om ondernemers zo min mogelijk met extra kosten te confronteren, zal de tijdelijke verlaging van invorderingsrente naar bijna nul worden verlengd tot en met 31 december 2021. Zo hebben ondernemers de komende tijd vrijwel geen kosten bovenop de belastingschuld die ze aan het aflossen zijn.
De belastingrente gaat wel weer naar 4%, omdat dit een prikkel is om op tijd aangifte te doen. De belastingrente voor de vennootschapsbelasting zal tot 31 december 2021 worden verlaagd naar 4% in plaats van de oorspronkelijke 8%.
Per 1 januari 2021 vervalt de tijdelijke versoepeling ten aanzien van de betalingsverzuimboetes. Het niet op aangifte afdragen van loonbelasting over bijvoorbeeld het tijdvak december 2020 wordt dan weer volgens de normale regels beboet.
Ook de verruimde deblokkering van de g-rekening wordt afgebouwd. Zolang en voor zover de ondernemer uitstel van betaling geniet en zich aan de lopende betalingsverplichtingen en aflossingsverplichtingen houdt, blijft deblokkering van het saldo van de g-rekening mogelijk. Het versoepelde beleid ten aanzien van de g-rekening loopt definitief af op 1 januari 2023, als ook het versoepelde uitstelbeleid definitief afloopt.

Bron: MvF 28-08-2020