Jan van Nassaustraat 21, 2596 BL Den Haag
Ma – Vr 8:30 – 17:30
post@driessenaccountancy.nl

‘Freelancers’ in dienstbetrekking

Een thuiszorginstelling werkte met zowel werknemers als freelancers. Volgens de inspecteur bleek echter uit alles dat de ‘freelancers’ in privaatrechtelijke dienstbetrekking waren.

Een thuiszorginstelling maakte voor haar dienstverlening gebruik van medewerkers die op de loonlijst stonden. Daarnaast werkte de thuiszorginstelling met freelancers, waarmee een ‘arbeidsovereenkomst freelancer’ was aangegaan. Hierin stond onder meer dat de werkdagen en -uren in overleg werden bepaald, per gewerkt uur een vaste beloning werd betaald en de werknemer niet zonder schriftelijke toestemming van de thuiszorginstelling een beroep of bedrijf mocht uitoefenen of elders in dienstbetrekking werkzaam mocht zijn.

Na een boekenonderzoek legt de inspecteur aan de thuiszorginstelling naheffingen loonheffingen op over de jaren 2012, 2013 en 2014. De naheffingen hadden betrekking op de freelancers.

De zaak belandt uiteindelijk bij Hof Arnhem-Leeuwarden. Dit hof oordeelt dat tussen de thuiszorginstelling en de freelancers een privaatrechtelijke dienstbetrekking bestaat, zodat er een inhoudingsplicht geldt. Volgens het hof was een gezagsverhouding aanwezig omdat de thuiszorginstelling bevoegd was de freelancers bindende aanwijzingen te geven over het te verrichten werk en verantwoordelijk was voor de kwaliteit van de te leveren zorg. Het hof vond het aannemelijk dat de freelancers zich, net als de medewerkers die op de loonlijst stonden, moesten houden aan het verrichten van de werkzaamheden op de manier zoals omschreven in het zorgplan. Ook was sprake van een verplichting om persoonlijk arbeid te verrichten. De freelancers konden zich niet vrijelijk laten vervangen. Tot slot had de thuiszorginstelling de verplichting tot het betalen van loon.

Bron: Hof Arnhem-Leeuwarden 2-07-2019

Bezwaar tegen afwijzing cijfermatige onderbouwing was mogelijk

Na een massaalbezwaarprocedure inzake de btw-correctie voor het privégebruik van de auto van de zaak kregen ondernemers de mogelijkheid om met nadere gegevens te onderbouwen dat de forfaitaire btw-correctie tot een te hoog bedrag leidt. Volgens de fiscus staat tegen een afwijzing van die onderbouwing geen bezwaar en beroep open, maar dat is volgens Rechtbank Gelderland niet terecht.

Over de jaren 2011 tot en met 2016 liep er een massaalbezwaarprocedure over de btw-correctie voor het privégebruik van de zakelijke auto. Na een arrest van de Hoge Raad van 21 april 2017 heeft de Belastingdienst collectief uitspraak gedaan, waarbij de bezwaren zijn afgewezen, maar belastingplichtigen wel de mogelijkheid kregen om nadere gegevens aan te leveren.

Een ondernemer die aan zijn werknemers auto’s ter beschikking heeft gesteld, maakt van die mogelijkheid om nadere gegevens aan te leveren gebruik. De fiscus geeft echter in een brief van 28 november 2017 aan de ondernemer aan dat de aangeleverde gegevens niet leiden tot een teruggaaf van omzetbelasting. Tegen die beslissing gaat de ondernemer in bezwaar. Dit bezwaar wordt echter ongegrond verklaard, omdat volgens de Belastingdienst geen sprake is van een voor bezwaar vatbare beschikking. Er was slechts sprake van een cijfermatige uitwerking van de arresten van de Hoge Raad waar geen bezwaar en beroep tegen mogelijk is. Daar gaat de rechtbank echter niet in mee. Er is volgens de rechtbank geen sprake van een louter cijfermatige uitwerking. De omvang van het privégebruik moet met inachtneming van alle omstandigheden van het geval worden bepaald. De gegevens moeten worden gewogen. De uitkomst staat dus nog niet vast. De toetsing van de bruikbaarheid van de gegevens en de weging daarvan moet kunnen worden voorgelegd aan de rechter. Daarom is het beroep ontvankelijk.

De ondernemer heeft er verder geen baat bij, omdat uit de aangeleverde gegevens volgens de rechtbank niet blijkt dat toepassing van het forfait leidt tot de heffing van te veel omzetbelasting.

Bron: Rb. Gelderland 6-08-2019

Uitkeringen vanwege beroepsziekte geen letselschade-uitkeringen

Een man is arbeidsongeschikt geraakt als gevolg van een ziekte die volledig door het werk is veroorzaakt. Hij stelt daarom dat de uitkeringen die hij daarvoor ontvang moeten worden aangemerkt als letselschade uitkeringen.

Een man is sinds 2001 arbeidsongeschikt en heeft in 2015 uitkeringen van het UWV en een verzekeringsmaatschappij ontvangen. Door de inspecteur zijn deze uitkeringen als belastbaar inkomen uit werk en woning in aanmerking genomen. Volgens de man is dit niet terecht. Volgens hem betreft het letselschadeuitkeringen – de arbeidsongeschiktheid is immers een direct gevolg van zijn werkzaamheden. Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad zijn dergelijke uitkeringen belast als inkomen uit sparen en beleggen en dus niet als inkomen uit werk en woning.
Volgens Hof Den Haag brengt de omstandigheid dat de uitkeringen worden verstrekt als gevolg van de beroepsziekte niet mee dat de uitkeringen moeten worden aangemerkt als letselschade-uitkeringen. In de jurisprudentie van de Hoge Raad waar de man naar verwees was de situatie namelijk anders. Daar was steeds sprake van door een werkgever verstrekte vergoedingen voor (immateriële) schade en verlies aan arbeidskracht. De uitkering van het UWV is een publiekrechtelijke WAO-uitkering die dient ter (gedeeltelijke) vervanging van het inkomen dat de man genoot vóór zijn arbeidsongeschiktheid; de uitkering van de verzekeringsmaatschappij dient om de WAO-uitkering aan te vullen, zodat de inkomensterugval ten opzichte van het laatst verdiende salaris wordt verminderd. Beide uitkeringen strekken er dus toe het als gevolg van de arbeidsongeschiktheid verloren inkomen te vervangen.
Bron: Hof Den Haag 10-07-2019

Bank kan klant weigeren vanwege belastingontwijking

Banken moeten van De Nederlandsche Bank (DNB) in de gaten houden of hun klanten belasting ontwijken. Als klanten aan belastingontwijking doen, kan dat volgens DNB reden zijn om ze te weigeren.

De DNB heeft in juli aanbevelingen gepubliceerd in een good practices document waarin wordt aangegeven hoe banken moeten omgaan met belastingrisico’s bij hun cliënten. Dit document is tot stand gekomen na een consultatieronde met de banken. In het definitieve document worden praktijkvoorbeelden gegeven voor de identificatie van fiscale integriteitsrisico’s.
Volgens de toezichthouder is het voor banken ook een wettelijke verplichting om na te gaan of cliënten geen belasting ontwijken. Volgens de banken gaat DNB hiermee te ver. Belastingdeskundigen wijzen erop dat zo illegale belastingontduiking en legale belastingplanning op één hoop worden gegooid.
Volgens DNB mogen banken echter om illegale belastingontduiking op het spoor te komen (legale) ontwijking niet negeren. Ook kan belastingontwijking de reputatie van een bank beschadigen en afbreuk doen aan het vertrouwen in de financiële sector.
Bron: FD 7-08-2019

Geen btw-aangiften

De Belastingdienst gaat een brief sturen aan ondernemers die minimaal één jaar geen btw aan de Belastingdienst hebben afgedragen of in aftrek hebben gebracht. De Belastingdienst gaat er dan van uit dat de onderneming is gestopt.

Ondernemers die zo’n brief ontvangen, maar niet zijn gestopt met hun onderneming krijgen tot uiterlijk 2 september de tijd om te reageren op de brief van de Belastingdienst. In een brief aan de Belastingdienst moet men dan aangeven waarom minimaal één jaar is ingevuld dan niets is aan te geven, waarom men mogelijk onder een ontheffing, vrijstelling of bijzondere regeling valt of waarom de kleineondernemingsregeling van toepassing is (in dat laatste geval moet bij komende aangiften het bedrag van de voorlopige of definitieve vermindering bij rubriek 5 worden aangegeven). Vergeet ook niet in de brief het kenmerk van de ontvangen brief, uw telefoonnummer en e-mailadres te vermelden.
Na ontvangst van de brief neemt de Belastingdienst schriftelijk of telefonisch contact op. Het omzetbelastingnummer trekt de Belastingdienst niet in voordat er contact is geweest.
Klopt het, dat de onderneming is gestopt, dan hoeft men niets te doen. De Belastingdienst trekt het omzetbelastingnummer in. De Belastingdienst kan het omzetbelastingnummer ook intrekken door gebrek aan economische activiteiten. Mogelijk moet men dan btw betalen over de waarde van bedrijfsmiddelen die naar privé zijn overgegaan.
Bron: Belastingdienst 1-08-2019

Volle hypotheekrenteaftrek dankzij economische eigendom

Wie juridisch voor de helft eigenaar is van een eigen woning, maar voor 100% de economische eigendom heeft, mag van Rechtbank Den Haag de hele hypotheekrente aftrekken.

Een echtpaar is in algehele gemeenschap van goederen gehuwd. Gedurende hun huwelijk verkrijgen zij een eigen woning die zij met een hypotheek financieren. Wanneer het tot een echtscheiding komt, komen de ex-echtgenoten overeen dat de vrouw vanaf 1 januari 2014 alle lasten van de woning voor haar rekening neemt. Zou op 1 januari 2017 duidelijk worden dat de vrouw de woning niet op haar naam kan overnemen, dan blijft haar ex-echtgenoot hoofdelijk aansprakelijk. In deze situatie zal een onderhandse verkoop van de woning aan een derde plaatsvinden. De ex-echtgenoten zullen dan ieder de helft van de verkoopopbrengst minus de verkoopkosten ontvangen. Zo ver komt het echter niet: de vrouw verkrijgt op 19 januari 2017 de volledige eigendom van de woning. In haar aangifte inkomstenbelasting over 2016 geeft zij de woning voor 100% op als eigen woning. Ze trekt daarom de volledige hypotheekrente af. De Belastingdienst gaat daarmee niet akkoord, omdat de vrouw over 2016 maar 50% van de juridische eigendom had. Voor de rechtbank maakt dat niet uit. Door alle kosten voor haar rekening te nemen, heeft de vrouw de economische eigendom van de woning gekregen. Dat de waardeverandering van de woning haar niet volledig toekomt als zij de woning niet tijdig op haar naam kan laten zetten, doet daar niets aan af. Deze omstandigheid heeft zich immers niet voorgedaan. Nu de vrouw 100% van de economische eigendom heeft, mag zij de hypotheekrente eveneens volledig aftrekken.

Bron: Rb. Den Haag 3-06-2019 (publ. 2-08-2019)

Geen opgewekt vertrouwen dat er een boete volgt

Wordt voor een bepaald feit een fiscale boete opgelegd, dan kan een belastingplichtige voor datzelfde feit in principe niet meer strafrechtelijk worden vervolgd, tenzij er sprake is van nieuwe bezwaren. Een belastingplichtige meende aan het feit dat hij een fiscale boete had gekregen, het vertrouwen te kunnen ontlenen dat over een andere periode ook een fiscale boete volgt, zodat strafvervolging niet mogelijk meer was.

Een belastingplichtige werd door het OM ten laste gelegd dat hij over een reeks jaren – al dan niet als medeplichtige – onjuiste aangiften IB had gedaan, opzettelijk niet (op tijd) aangiften IB had ingediend, opzettelijk onjuiste aangiftes btw had gedaan en niet voldaan had aan zijn inlichtingenplicht door opzettelijk verstrekken van valse documenten.
Zijn advocaat verweert zich met de stelling dat de man al verzuimboetes had gekregen voor de te late aangiften en een vergrijpboete voor een onjuiste aangifte btw (over een ander tijdvak). Daarmee is volgens de advocaat gekozen voor de bestuursrechtelijke weg. De strafrechtelijke weg is daardoor afgesloten. Daarnaast is bij de man het vertrouwen opgewekt dat hij ook voor de aangifte IB/PVV over 2014 en aangiften omzetbelasting over januari – augustus 2016 fiscale boetes zou moeten betalen. Strafrechtelijke vervolging zou daarom volgens de advocaat in strijd zijn met het vertrouwensbeginsel.
Rechtbank Rotterdam constateert dat de man inderdaad al verzuimboetes heeft moeten betalen voor het niet (op tijd) indienen van de aangifte IB/PVV. Het zogeheten ‘una via-beginsel’ staat daarom strafrechtelijke vervolging niet meer toe. Maar voor de andere feiten is strafrechtelijke vervolging wel mogelijk. De vergrijpboete voor de omzetbelasting ziet immers op een andere periode. En de stelling van het opgewekte vertrouwen dat er een fiscale boete zou volgen, zodat strafrechtelijke vervolging niet mogelijk was, vond de rechtbank echt te ver gaan. De rechtbank meent dat er geen sprake is van opgewekt vertrouwen.

Rb. Rotterdam 23-07-2019