Jan van Nassaustraat 21, 2596 BL Den Haag
Ma – Vr 8:30 – 17:30
post@driessenaccountancy.nl

Verplichte werknemersverzekering minderheidsaandeelhouders

Dga’s die bij een vennootschap werken vanwege hun persoonlijke kwaliteiten, visie en ideeën zijn binnen de onderneming van de vennootschap feitelijk onmisbaar. De vennootschap zal daarom ook niet akkoord gaan met vervanging. De dga’s moeten daarom volgens het hof hun arbeid persoonlijk verrichten. Ook is sprake van gezag en loon, zodat sprake is van een dienstbetrekking en een verplichte werknemersverzekering.

Een werk-bv heeft als doel exploitatie van systeem- en gebruikerssoftware in ruime zin. Twee holdings hebben ieder 24% van de aandelen in de werk-bv. Een van de holdings is ook statutair bestuurder van de vennootschap. Beide holdings betalen hun dga’s salaris.
Hof Arnhem-Leeuwarden moet uitmaken of de dga’s van beide holdings verplicht verzekerd zijn voor de werknemersverzekeringen. Daarvoor is allereerst van belang of sprake is van een dienstbetrekking. De dga’s zijn voor de werk-bv werkzaam vanwege hun persoonlijke kwaliteiten, visie en ideeën. Het hof vindt het aannemelijk dat de vennootschap daarom niet akkoord gaat met vervanging. Het hof concludeert daaruit dat de dga’s in dienstbetrekking werkzaam zijn bij de werk-bv.
De volgende hobbel die genomen moet worden voor het toetsen van een dienstbetrekking is het bestaan van gezag. De dga’s verrichten hun werkzaamheden onder gezag van de algemene vergadering (AV) van de werk-bv. De AV is het statutaire orgaan om instructies te geven aan de directeuren en het statutaire orgaan dat beslist over benoeming, schorsing en ontslag van directeuren. Dat een Shareholders Agreement is overeengekomen, maakt dit het bovenstaande niet anders. Ook het feit dat de dga’s naar eigen inzicht invulling kunnen geven aan de wijze waarop zij hun werkzaamheden verrichten, doet niet af het bestaan van een gezagsverhouding.
Aan de voorwaarden voor een dienstbetrekking is daarmee voldaan. Als zij kwalificeren als dga volgens de Regeling aanwijzing dga zijn zij echter niet verplicht verzekerd voor de werknemersverzekeringen. Niet alle statutair bestuurders hebben in de AV een gelijk of nagenoeg gelijk aantal stemmen. Bovendien zijn niet alle aandeelhouders statutair bestuurder. De uitzondering van de Regeling aanwijzing directeur-grootaandeelhouder is daarom niet van toepassing. De dga’s zijn verplicht verzekerd voor de werknemersverzekeringen.

Bron: Hof Arnhem-Leeuwarden 15-09-2020

Aangaan VOF om boekverlies pand te krijgen is geen misbruik

Rechtbank Noord-Nederland vindt dat geen sprake is van misbruik bij het aangaan van een VOF tussen een dga en haar bv. Vijf maanden na het aangaan van de VOF wordt deze ontbonden. Daarbij wordt het woon/kantoorpand met flink verlies naar privé overgebracht.

Een vrouw heeft in 2011 een onderneming als zij in dat jaar besluit haar onderneming in te brengen in een bv-structuur. Bovendien koopt de onderneemster in 2011 een bouwkavel aan. In 2011 en 2012 geeft de onderneemster in haar aangifte inkomstenbelasting de bouwkavel als eigen woning aan. Op 15 mei 2013 is de onderneemster een VOF aangegaan met de werkmaatschappij waarin haar onderneming is ingebracht. De onderneemster heeft haar in aanbouw zijnde woning aangemerkt als buitenvennootschappelijk vermogen. De woning is niet splitsbaar en het zakelijke gebruik van de woning bedraagt meer dan 10%. Op 31 december 2014 is het pand vanwege het beëindigen van de VOF weer naar privé overgegaan. Die overgang van het pand is tegen de waarde bewoond gegaan. Dat leverde een verlies op van € 262.028. De inspecteur heeft dit verlies niet geaccepteerd.
Bij Rechtbank Noord-Nederland is de aftrek van het boekverlies op het pand bij overgang naar privé in geschil. De inspecteur weigert het boekverlies te accepteren. Volgens de inspecteur kan geen sprake zijn van een bron van inkomen. Als al sprake is van een bron van inkomen, dan kan het pand geen ondernemingsvermogen zijn. Bij het bestaan van een bron en juiste vermogensetikettering vindt de inspecteur dat sprake is van misbruik van recht.
Bij het antwoord op de vraag of sprake is van een bron van inkomen, hoeft volgens de rechtbank geen rekening gehouden te worden met het boekverlies op het pand. De overige inkomsten zijn positief, ook gedurende langere periode. De rechtbank vindt dat hier sprake is van een bron van inkomen.
Ook met de keuze om het pand tot het ondernemingsvermogen te rekenen, is niets mis volgens de rechtbank. Het pand is niet splitsbaar en wordt meer dan 10% zakelijk gebruikt, dus het mag tot het ondernemingsvermogen worden gerekend.
De rechtbank wijst ook het beroep op misbruik van de inspecteur af. De onderneemster heeft niet in strijd met doel en strekking van de wet gehandeld. Zij mocht de woning tot het ondernemingsvermogen laten behoren en heeft daarmee de grenzen der redelijkheid niet overschreden. De rechtbank gaat akkoord met aftrek van het boekverlies van € 262.028.

Bron: Rb. Noord-Nederland 15-09-2020

Voormalig vennoot hoofdelijk aansprakelijk voor btw firma

De Hoge Raad oordeelt dat het de bedoeling van de wetgever is geweest om ook voormalige firmanten hoofdelijk aansprakelijk te stellen voor belastingschulden ontstaan tot het uittreden.

Een vader heeft samen met zijn zonen een vennootschap onder firma (VOF) gehad. De Belastingdienst legde aan de VOF aanzienlijke naheffingsaanslagen btw op. Die hebben betrekking op de periode dat vader firmant is geweest. De Belastingdienst stelt vader hoofdelijk aansprakelijk voor de onbetaalde aanslagen btw van de firma. Na het overlijden van vader gaan de erven in cassatie. Zij zijn van mening dat de Belastingdienst de voormalige firmant niet aansprakelijk kan stellen.
De Hoge Raad is van oordeel dat het in overeenstemming is met de strekking van de wettelijke bepaling voor hoofdelijke aansprakelijkheid voor onbetaalde belastingschulden van een firma, dat deze ook van toepassing is op de gewezen firmant. Het betreft een hoofdelijke aansprakelijkheid voor belastingschulden van een firma die zijn ontstaan voor of tijdens de periode waarin de gewezen firmant, firmant is geweest. Deze aansprakelijkheid behoort niet te eindigen bij het uittreden uit de firma. Bovendien is ook art. 18 Wetboek van Koophandel van toepassing op een gewezen firmant.
De hoofdelijke aansprakelijkheid voor rechtspersonen is anders. Bestuurders van een rechtspersoon kunnen hun aansprakelijkheid uitsluiten door een beroep te doen op betalingsonmacht en op disculpatiegronden. De hoofdelijke aansprakelijkheid voor een rechtspersoon wijkt daarom af van de hoofdelijke aansprakelijkheid voor een firma. Het ontbreken van een expliciete vermelding van de gewezen firmant in de bepaling voor hoofdelijke aansprakelijkheid voor een firmant, is geen reden de voormalige firmant niet aansprakelijk te kunnen stellen. De Hoge Raad bevestigt het oordeel van het hof. De voormalige firmant is hoofdelijk aansprakelijk voor de onbetaald gebleven belastingschulden van de VOF.

Bron: HR 25-09-2020

6% OVB voor tot hotel verbouwde woning

Over de verkrijging van een bouwwerk dat oorspronkelijk een woonbestemming heeft, is in beginsel het lage tarief overdrachtsbelasting van toepassing. Het algemene tarief overdrachtsbelasting is van toepassing als het bouwwerk later is verbouwd om het voor andere doeleinden te gebruiken. Alleen als het bouwwerk door simpele aanpassingen weer tot woning te verbouwen is, geldt het lage tarief van 2%.

Een man koopt een pand dat in 1813 is gebouwd als woning. In 1956 heeft een ingrijpende verbouwing van het pand plaatsgevonden. Het pand is toen verbouwd tot hotel en restaurant. Op het moment dat de eigenaar het pand heeft gekregen zijn op de benedenverdieping nog twee restaurants. Voorts bevinden zich op de eerste verdieping vijf kamers met sanitaire voorzieningen die in gebruik zijn als Bed & Breakfast, het overige gedeelte van de bovenverdieping is in gebruik als woning.
Bij Hof Den Bosch is het de vraag of over de verkrijging het hoge of het lage tarief overdrachtsbelasting van toepassing is. Het hof is van oordeel dat het bouwwerk door de verbouwing in 1956 de aard van bewoning heeft verloren. Door die verbouwing is de onroerende zaak bestemd om dienst te doen als hotel/restaurant. Het hof is het niet met de eigenaar eens dat het gebouw met kleine aanpassingen weer tot woning kan worden verbouwd. Er zijn meer dan beperkte aanpassingen nodig. Dat een deel van de kamers als woning in gebruik is, doet niet af aan het oordeel dat het pand geen woning meer is. De inspecteur heeft bovendien met de bewoning van enkele kamers al rekening gehouden door voor die kamers het lage tarief overdrachtsbelasting toe te staan. Ten overvloede oordeelt het hof ook dat de gemeentelijke bestemming erop wijst dat het pand de aard van woning heeft verloren. Die gemeentelijke bestemming is ‘niet-woning, deels in gebruik als woning’.
De eigenaar heeft geprobeerd om het begrip ‘in wezen nieuwbouw’ in deze situatie toe te passen, maar het hof gaat daar niet in mee. De eigenaar wijst ook nog op rechtspraak waarin zelfs een onbewoonbare woning nog een woning is. Het hof geeft aan dat de onbewoonbaar verklaarde woning geen aardverandering heeft ondergaan. Die casus lijkt niet op het door de eigenaar aangekochte pand.

Bron: Hof Den Bosch 17-09-2020, nr. 20/00032

Ontbreken aandeelhoudersrelatie maakt lening zakelijk

Verstrekken toekomstige aandeelhouders geldleningen aan een vennootschap? En ontstaat daardoor niet de situatie dat de toekomstige aandeelhouders min of meer in verhouding tot hun aandelenbelang geldleningen aan de vennootschap verstrekken? Dan is de verstrekte geldlening zakelijk als er geen onzakelijk debiteurenrisico wordt gelopen.

Een dga heeft alle aandelen in een holding. Hij houdt zich al dan niet via zijn bv’s bezig met het financieren van startups. De dga krijgt in juli 2006 4% en via holding indirect 26% in een bv. Deze vennootschap richt zich op de exploitatie van een multifunctioneel sportcomplex. Op dezelfde dag als waarop de dga het (indirecte) belang in die bv heeft gekregen, heeft hij ook vanuit privé een achtergestelde geldlening aan de bv verstrekt. De in privé verstrekte geldleningen aan de bv heeft de dga op 5 februari 2010 overgedragen aan zijn holding. De door de dga verstrekte lening was voor de bouw van een sportcomplex. Ook de bank heeft een financiering verstrekt. De bank heeft voor de financiering wel als voorwaarde gesteld dat de heer X en medeaandeelhouders van de vennootschap zelf meer geld zouden verstrekken en dat de heer X garant staat voor € 25.000. De bouw van het sportcomplex is duurder dan verwacht. Daarom heeft de heer X weer vanuit privé € 25.000 uitgeleend. Op 19 augustus 2013 is het faillissement van BV Z uitgesproken.
Bij hof Arnhem-Leeuwarden is in geschil of de verstrekte lening van de heer X aan BV Z zakelijk is. De inspecteur is van oordeel dat de verstrekte lening niet zakelijk is, zodat geen afwaardering mogelijk is. Volgens bestaande rechtspraak is geen sprake van een onzakelijke lening als de geldverstrekker nog geen aandeelhouder is op het moment van geld uitlenen. Het aandeelhouderschap is dan een hoedanigheid die voortvloeit uit de verstrekking van de geldlening. Verder is van belang dat de (toekomstige) aandeelhouders niet min of meer in verhouding van hun aandelenbelang geldleningen verstrekken waardoor een onzakelijk debiteurenrisico wordt gelopen. Van deze uitzondering is hier geen sprake.
Het hof vindt voorts dat de inspecteur niet aannemelijk heeft gemaakt dat een onzakelijk debiteurenrisico is gelopen. Een derde, te weten de bank, is bereid geweest een financiering te verstrekken en is vanaf het begin van het project betrokken geweest. De bank heeft altijd voldoende vertrouwen in een goede toekomst gehad.
Het hof oordeelt dat het aannemelijk is dat de heer X zich niet uit aandeelhoudersmotieven garant heeft gesteld, maar dat die garantstelling is gebeurd vanwege de eerder verstrekte geldleningen. Uit het businessplan blijkt eveneens dat de onderneming groeipotentieel heeft gehad. Het hof bevestigt daarom de uitspraak van de rechtbank dat de lening zakelijk is en de heer X de lening mocht afwaarderen.

Bron: Hof Arnhem-Leeuwarden 08-09-2020

Herinvesteringsvoornemen moet wel reëel zijn

Soms is een beroep op de herinvesteringsreserve ook mogelijk als de gehele opbrengst van de verkochte bedrijfsmiddelen gebruikt is om schulden af te lossen. Er is dan alleen sprake van een reëel investeringsvoornemen als externe financiering kan worden verkregen.

Een moedermaatschappij vormt met haar zes dochters een fiscale eenheid vennootschapsbelasting. Het concern houdt zich met name bezig met het financieren van ondernemingen en het verhuren van bedrijfspanden aan horecaondernemers. De banken dwingen het concern vastgoed te verkopen om daarmee schulden af te lossen. Bij die verkoop heeft het concern boekwinsten behaald die bij de moedermaatschappij belast zijn.
Bij Hof Arnhem-Leeuwarden was in geschil of de moedermaatschappij voor de boekwinsten op de panden een herinvesteringsreserve mag vormen. Daarnaast is ook nog een kasverschil en de afschrijving op geactiveerde verbouwingskosten in geschil. Het hof is van mening dat de moedermaatschappij voor de jaren 2010 en 2011 geen herinvesteringsreserve (HIR) kan vormen. Het concern heeft de panden in opdracht van banken verkocht. De opbrengsten van de panden heeft het concern aangewend om een groot deel van de schulden af te lossen. Daardoor is de moedermaatschappij voor het financieren van nieuwe investeringen volledig aangewezen op externe financiers. Door het hoge verlies en het negatieve werkkapitaal is een herinvestering in 2010 en 2011 niet realiseerbaar geweest, ook omdat externe financiers niet willen financieren. Ook ontbreken in 2010 en 2011 concrete plannen voor een herinvestering of het verkrijgen van een financiering.
Het hof is het wel eens met de vorming van de HIR voor 2012. Daarvoor is van belang: de hoogte van de gerealiseerde boekwinsten (€ 276.977), de omvang van het werkkapitaal (€ 93.536), de mogelijkheid van financiering door de vader van de dga en de koopprijzen van de individuele aan te kopen panden (maximaal € 275.000).
Het hof is verder van mening dat de moedermaatschappij voorwaardelijke opzet valt te verwijten dat te weinig belasting is geheven. Er is te weinig belasting geheven door een kasverschil van € 120.000 ten laste van de winst te brengen. De inspecteur heeft de winst van de moedermaatschappij terecht gecorrigeerd. Bovendien krijgt de moedermaatschappij hiervoor een vergrijpboete. De inspecteur heeft voorts de afschrijving op de geactiveerde verbouwingskosten terecht geweigerd. De moedermaatschappij heeft de omvang van die kosten niet aannemelijk kunnen maken.

Bron: Hof Arnhem-Leeuwarden 08-09-2020

Tijdelijke verhuur tuinhuis belast in box 1

Ook de tijdelijke verhuur van een gedeelte van de eigen woning of een aanhorigheid bij de eigen woning is belast in box 1. Hiervoor geldt hetzelfde als voor tijdelijke verhuur van de gehele woning.

Een echtpaar heeft een woning, die voor hen hoofdverblijf is. Bij deze woning behoort een tot tuinhuis verbouwde schuur die sinds 2015 wordt verhuurd. Zij hebben de verhuuropbrengsten niet in hun aangifte inkomstenbelasting aangegeven. Bij de Hoge Raad is het de vraag of de inkomsten uit tijdelijke verhuur van het tuinhuis in 2015 belast zijn in box 1.
De rechtbank en het hof hebben eerder geoordeeld dat de tijdelijke verhuur niet belast is in box 1. De rechtbank was van oordeel dat de huur in het geheel niet kon worden belast. Het hof vond dat huur uit het tuinhuis tot de rendementsgrondslag van box 3 behoorde.
De Hoge Raad leidt uit de wetsgeschiedenis af dat de wetgever niet wilde dat door tijdelijke verhuur van een eigen woning, die woning geen hoofdverblijf meer zou zijn. Aan die bedoeling van de wetgever wordt geen recht gedaan als de tijdelijke terbeschikkingstelling van een gedeelte van de eigen woning of een aanhorigheid bij een eigen woning aan derden tot een ander gevolg zou leiden dan de tijdelijke terbeschikkingstelling van de gehele woning. Het hof heeft een verkeerd oordeel gegeven. Zijn oordeel dat het tuinhuis door tijdelijke verhuur slechts tijdelijk als hoofdverblijf aan het echtpaar ter beschikking heeft gestaan en dat de eigenwoningregeling niet van toepassing is, berust op een onjuiste rechtsopvatting volgens de Hoge Raad. De inspecteur heeft terecht 70% van de huuropbrengsten tot het inkomen uit werk en woning gerekend.
Volgens de Hoge Raad kan het echtpaar geen beroep doen op het vertrouwens- en gelijkheidsbeginsel. De Hoge Raad vindt dat de inspecteur geen vertrouwen heeft gewekt en evenmin in strijd heeft gehandeld met het gelijkheidsbeginsel.

Bron: HR 18-09-2020

Te veel terugwerkende kracht bij inbreng? Kenbare fout!

Als de inspecteur aan de inbreng van een IB-onderneming in een bv meer terugwerkende kracht toekent dan door de ondernemer is gevraagd, dan kan sprake zijn van een kenbare fout. Door zo’n fout is de Belastingdienst niet gebonden aan de toezegging.

Een echtpaar drijft via een VOF een horecaonderneming. In 2016 doet en ontvangt de VOF bovendien betalingen voor de aan- en verkoop van vluchtelingententjes/shelters. Met deze handel behaalt de VOF een positief resultaat van € 72.193. Verder vatten de echtgenoten het idee op om de horecaonderneming in een bv in te brengen. Zij laten hun adviseur de fiscus verzoeken om terugwerkende kracht te geven aan een voorovereenkomst tot ruisende inbreng. De ruisende inbreng moet fiscaal gezien plaatsvinden op 3 oktober 2016. De formele inbreng vindt plaats op 10 april 2017. Volgens de akte is sprake van een geruisloze inbreng. Ongeveer een maand later vraagt het echtpaar aan de Belastingdienst om tot 1 januari 2017 terugwerkende kracht te verlenen aan deze geruisloze inbreng. De inspecteur geeft in zijn beschikking een goedkeuring voor een geruisloze inbreng met terugwerkende kracht per 3 oktober 2016. Maar bij het opleggen van de aanslag over 2016 betrekt hij het hele resultaat van de VOF over 2016 bij de echtgenoten.
Het echtpaar is het oneens met de aanslagen over 2016. Het eerste geschilpunt betreft de winst behaald met de handel in vluchtelingententjes/shelters. De fiscus rekent dit resultaat tot de ondernemingswinst van de vennoten. De vennoten beweren dat zij deze transacties feitelijk voor een vriendin hebben verricht. Rechtbank Noord-Holland vindt dat echter niet aannemelijk. De VOF verricht alle betalingen met betrekking tot deze transacties. Zij bewaart ook de bijbehorende facturen maar beschikt niet over facturen aan de vriendin. De VOF kan evenmin andere stukken overleggen om haar stelling te motiveren. De rechtbank oordeelt daarom dat de Belastingdienst het transactieresultaat terecht tot de winst van de VOF heeft gerekend.
De volgende vraag is op welke datum de horecaonderneming fiscaal gezien is ingebracht. De toezegging van de inspecteur is opgenomen in een voor bezwaar vatbare beschikking. Deze beschikking staat onherroepelijk vast. In principe kan men dan de juistheid van zo’n beschikking niet meer ter discussie stellen. De rechtbank stelt dat herziening toch mogelijk is als sprake is van een fout die voor de belanghebbende kenbaar was. Deze uitzondering doet zich hier voor. De fiscale ingangsdatum van 3 oktober 2016 was immers gevraagd voor een ruisende inbreng. Verder kan de terugwerkende kracht op grond van een besluit niet verder teruggaan dan tot 1 januari 2017. De fiscus is daarom niet gebonden aan de foute beschikking. Het hele resultaat van de horecaonderneming over 2016 valt daarmee fiscaal toe te rekenen aan de vennoten.

Bron: Rb. Noord-Holland 08-09-2020

Pakket Belastingplan 2021

Het pakket Belastingplan 2021 bestaat dit jaar uit acht wetsvoorstellen. In het wetsvoorstel Belastingplan 2021 zijn maatregelen opgenomen die per 1 januari 2021 budgettair effect hebben, zoals maatregelen die raken aan de koopkracht van burgers.

De andere zeven wetsvoorstellen uit het pakket Belastingplan 2021 zijn:

het wetsvoorstel Overige fiscale maatregelen 2021;
het wetsvoorstel Wet aanpassing box 3;
het wetsvoorstel Wet differentiatie overdrachtsbelasting;
het wetsvoorstel Wet verbetering uitvoerbaarheid toeslagen;
het wetsvoorstel Wet CO2-heffing industrie;
het wetsvoorstel Wet aanpassing opslag voor duurzame energie- en klimaattransitie; en
het wetsvoorstel Wet eenmalige huurverlaging huurders met lager inkomen.

1. Belastingplan 2021

Inkomensbeleid
Het tarief van de eerste tariefschijf gaat omlaag. De algemene heffingskorting, de arbeidskorting en de ouderenkorting gaan omhoog. De inkomensafhankelijke combinatiekorting wordt in 2021 verlaagd, maar gaat in 2022 weer omhoog.

Lagere bijtelling voor elektrische auto met zonnepanelen
Zoals al eerder aangekondigd wordt de korting op de bijtelling voor nieuwe emissievrije auto’s van de zaak in stappen afgebouwd naar 10% voor 2021, 6% voor 2022, 2023 en 2024, 5% voor 2025 tot uiteindelijk nul vanaf 1 januari 2026. Daarbij wordt de zogenoemde cap, zijnde het deel van de catalogusprijs waarop de korting van toepassing is, in 2021 verlaagd tot € 40.000 en daarna – in tegenstelling tot het percentage en daarmee het maximumbedrag van de verlaging – niet meer aangepast.
De cap is niet van toepassing op emissievrije auto’s met een motor die kan worden gevoed met waterstof. Voor die auto’s is de korting op de bijtelling niet gemaximeerd. Deze uitzondering wordt met ingang van 1 januari 2021 uitgebreid tot zonnecelauto’s. De definitie van een zonnecelauto is ontleend aan de definitie die in 2020 geldt voor de milieu-investeringsaftrek. Indien een elektrische auto met geïntegreerde zonnepanelen aan die definitie voldoet, geldt de cap niet.
Voor het jaar 2021 bedraagt de korting op de bijtelling voor een reguliere elektrische auto 10% van de cataloguswaarde met een maximum van € 4.000 en voor een waterstofauto en een zonnecelauto bedraagt de korting 10% van de cataloguswaarde.

Aanpassen zelfstandigenaftrek
In het Belastingplan 2020 is een afbouw van de zelfstandigenaftrek geregeld. Om de lasten incidenteel in 2021 te verlichten, wordt voorgesteld de arbeidskorting met € 184 te verhogen Tegelijkertijd kan dan in 2021 de zelfstandigenaftrek met additioneel circa € 110 worden afgebouwd (in totaal € 360) zonder dat dit in 2021 tot negatieve inkomenseffecten leidt voor het overgrote deel van de zelfstandigen. Ook wordt voorgesteld de afbouw van de zelfstandigenaftrek te versnellen, waarbij vanaf 1 januari 2021 de zelfstandigenaftrek van thans € 7.030 tot en met 2027 wordt verlaagd met € 360 per jaar (in plaats van met € 250 per jaar) en per 1 januari 2028 met € 390.

Invoeren van een vrijstelling voor de TOGS en de Subsidie vaste lasten (COVID-19)
Een van de (steun)maatregelen die de overheid heeft genomen in het kader van de coronacrisis is de Tegemoetkoming Ondernemers Getroffen Sectoren COVID-19 (TOGS). In verband met de duur van de coronamaatregelen is deze regeling opgevolgd door de Regeling subsidie financiering vaste lasten MKB COVID-19 (Subsidie vaste lasten). Deze regeling biedt gedupeerde ondernemingen onder voorwaarden een tegemoetkoming voor hun vaste lasten voor een periode van vier maanden. Op basis van de wettelijke fiscale bepalingen behoren de vergoeding die ondernemingen ontvangen op basis van de TOGS en de Subsidie vaste lasten in beginsel tot de winst. Vooruitlopend op wetgeving is in een beleidsbesluit geregeld dat deze vergoedingen niet tot de winst behoren, zodat heffing van inkomsten- of vennootschapsbelasting hierover wordt voorkomen. De in dit wetsvoorstel opgenomen maatregel voorziet in de wettelijke grondslag hiertoe.

Fiscale behandeling Subsidieregeling bonus zorgprofessionals COVID-19 voor niet-werknemers
De vanaf 1 januari 2020 toegepaste fiscale behandeling van de bonus die wordt toegekend op basis van de Subsidieregeling bonus zorgprofessionals COVID-19 wordt met terugwerkende kracht in de wet vastgelegd. Deze regeling van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) is bedoeld om zorgprofessionals die in hun werk direct of indirect de gevolgen van de uitbraak van het coronavirus hebben ondervonden een bonus te geven van € 1.000 netto, zonder gevolgen voor de heffing van inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen en zonder dat deze bonus gaat behoren tot het inkomen dat relevant is voor inkomensafhankelijke regelingen zoals toeslagen. Uitgangspunt voor de uitwerking van deze Subsidieregeling is dat de administratieve last voor werkgevers en de uitvoeringslast voor het Rijk beperkt worden gehouden.

Tijdelijke overbruggingsregeling voor flexibele arbeidskrachten (COVID-19)
De vanaf 1 januari 2020 toegepaste fiscale behandeling van de Tijdelijke overbruggingsregeling voor flexibele arbeidskrachten (TOFA) wordt met terugwerkende kracht in de wet vastgelegd.

Verruimen gerichte vrijstelling scholingskosten
De gerichte vrijstelling voor scholing gaat ook gelden bij vergoedingen en verstrekkingen ten behoeve van scholing die voortvloeien uit vroegere arbeid. De verruiming ziet op vergoedingen en verstrekkingen ten aanzien van het volgen van een opleiding of studie met het oog op het verwerven van inkomen en niet op vergoedingen en verstrekkingen voor onderhoud en verbetering van kennis en vaardigheden van de dienstbetrekking.

Aanpassen vrije ruimte werkkostenregeling
Voorgesteld wordt het percentage van 1,2% (het percentage dat geldt voor het restant van de fiscale loonsom vanaf € 400.000) per 1 januari 2021 te verlagen naar 1,18%. De middelen die als gevolg van deze verlaging vrijkomen, worden aangewend ter dekking van de voorgestelde verruiming van de gerichte vrijstelling voor scholingskosten. De verlaging naar 1,18% is – in tegenstelling tot de hierboven toegelichte verhoging – geen tijdelijke maatregel.

Invoeren van een fiscale coronareserve (COVID-19)
Belastingplichtigen die een fiscale coronareserve vormen, moeten deze opnemen in de aangifte vennootschapsbelasting op in de rubriek overige fiscale reserves. In de aangifte vennootschapsbelasting van het volgende jaar moet de reserve in de winst opgenomen worden.

Voorkomen van vrijstelling door specifieke renteaftrekbeperking
Op grond van deze renteaftrekbeperking worden bij het bepalen van de winst – onder voorwaarden – de renten op schulden aan een verbonden lichaam of verbonden natuurlijke personen die verband houden met een aantal nader omschreven rechtshandelingen (hierna: kwalificerende schulden) van aftrek uitgesloten. Door de specifieke renteaftrekbeperking kan dat per kwalificerende schuld niet langer leiden tot een lagere winst. Het gaat hier onder andere om constructies waarbij binnen concernverband eigen vermogen in Nederland wordt omgezet in vreemd vermogen (zonder dat het totale vermogen in Nederland een wijziging ondergaat) of waarbij rentelasten worden gecreëerd waartegenover vrijgestelde deelnemingsbaten staan.

Aanpassen tarieftabel van de vennootschapsbelasting
Het lage vennootschapsbelastingtarief is per 1 januari 2020 verlaagd van 19% naar 16,5% en het hoge vennootschapsbelastingtarief is op 25% gebleven. Per 1 januari 2021 is reeds wettelijk voorzien in een verlaging van het hoge vennootschapsbelastingtarief van 25% naar 21,7% en van het lage vennootschapsbelastingtarief van 16,5% naar 15%. Besloten is om af te zien van de verlaging van het hoge Vpb-tarief per 1 januari 2021, zodat het hoge Vpb-tarief 25% blijft en het lage Vpb-tarief naar 15% gaat. Ook wordt voorgesteld de eerste tariefschijf – waar vanaf 2021 het lage vennootschapsbelastingtarief van 15 % op van toepassing is – te verlengen naar € 245.000 in 2021 en € 395.000 in 2022.

Verhogen van het effectieve tarief van de innovatiebox naar 9%
Met de verhoging van het effectieve tarief van zeven naar negen procent streeft dit kabinet naar een evenwichtige belastingheffing over winsten uit innovatieve activiteiten in Nederland.

Aanpassen minimumkapitaalregel en bankenbelasting
Vanwege het arrest van de Hoge Raad van 15 mei 2020 wordt de minimumkapitaalregel aangepast. Dit betreft een renteaftrekbeperking voor banken en verzekeraars. De maatregel heeft tot doel om de fiscale prikkel voor de financiering met vreemd vermogen te beperken. De maatregel beperkt de fiscale aftrek van verschuldigde rente voor zover het eigen vermogen minder bedraagt dan 8% van het balanstotaal.

Wijzigingen in de belastingen van personenauto’s en motorrijwielen
Er wordt voorgesteld om in de Wet BPM het belastbaar feit te vervroegen van (de facto) de tenaamstelling in het kentekenregister naar de inschrijving in het kentekenregister.

Aanscherpen van de CO2-schijfgrenzen en schijftarieven in de BPM en van de CO2-grens en het tarief voor de dieseltoeslag
De CO2-schijfgrenzen worden verlaagd met 4,2%. De tarieven, de belastingbedragen per gram/km CO2-uitstoot, met uitzondering van de vaste voet worden eerst geïndexeerd en vervolgens verhoogd met 4,38% om de belastinggrondslag aan te laten sluiten aan de (verwachte) technologische ontwikkelingen. Dit geldt eveneens voor de CO2-grens en het tarief voor de dieseltoeslag.

Vervangen postcoderoosregeling door een subsidieregeling
Voorgesteld wordt om de Regeling verlaagd tarief in de energiebelasting, bekend als de Postcoderoosregeling, te vervangen door een subsidieregeling. De Postcoderoosregeling voorziet in een verlaagd energiebelastingtarief in de eerste verbruiksschijf voor elektriciteit voor leden van een door de Belastingdienst aangewezen coöperatie die lokaal elektriciteit opwekt met hernieuwbare energiebronnen.

Verlengen verlaagd tarief openbare laadpalen
De bestaande maatregel wordt tot en met 2022 verlengd.

2. Overige fiscale maatregelen

Overgangsrecht levensloopregeling
Voorgesteld wordt om de instelling die de levensloopregeling uitvoert inhoudingsplichtig te maken voor de loonheffing ter zake van de op het fictieve genietingsmoment in aanmerking te nemen waarde van de levensloopaanspraak.
Daarnaast wordt het fictieve genietingsmoment vervroegd naar 1 november 2021. Daarmee kan de werknemer tijdig, voor 1 januari 2022, zijn belastingschuld betaald hebben, hetgeen tot een verlaging van het voor box 3 relevante vermogen leidt.
Ook is voorgesteld de instellingen geen heffingskortingen toe te laten toepassen. De levensloopverlofkorting en de overige heffingskortingen waar de (gewezen) werknemer recht op heeft kan hij te gelde maken bij zijn aangifte inkomstenbelasting.

Berekeningswijze KIA meerdere ondernemingen
Met de voorgestelde wetswijziging wordt de berekeningswijze van de kleinschaligheidsinvesteringsaftrek (KIA) voor belastingplichtigen met meerdere ondernemingen en belastingplichtigen die deel uitmaken van een samenwerkingsverband geregeld.
Indien de investeringen in een eigen onderneming samen met de investeringen van de andere leden van een samenwerkingsverband recht geven op het maximumbedrag aan KIA, heeft de belastingplichtige volgens de Hoge Raad (24 mei 2019) recht op dit maximum. Met de aanpassing wordt voorgesteld om deze berekeningswijze niet te volgen, maar om te laten gelden dat de belastingplichtige recht heeft op een evenredig gedeelte van het maximumbedrag aan KIA voor zijn aandeel in het totaal van de investeringen in het samenwerkingsverband.
De Hoge Raad merkt in het arrest van 1 mei 2020 op dat de KIA bij belastingplichtigen met een onderneming die deel uitmaakt van een samenwerkingsverband op dezelfde wijze moet worden bepaald als bij ondernemers met meerdere ondernemingen, namelijk door uit te gaan van het totaal aan investeringen in alle ondernemingen. Om misverstanden te voorkomen wordt in de voorgestelde aanpassing van de KIA daarom expliciet opgenomen dat voor het bepalen van de hoogte van de KIA per onderneming ook wordt uitgegaan van het investeringsbedrag per onderneming van de belastingplichtige en niet van het totaal aan investeringen voor alle ondernemingen van die belastingplichtige tezamen.

Verduidelijken afdrachtvermindering S&O publieke kennisinstellingen
Het begrip publieke kennisinstelling is in de Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen (WVA) geïntroduceerd om te borgen dat de S&O-afdrachtvermindering gericht blijft op het bevorderen van speur- en ontwikkelingswerk door private bedrijven. Om onduidelijkheid weg te nemen wordt voorgesteld de woorden ‘zonder winstoogmerk’, zoals nu vermeld in de definitie, te laten vervallen. Onder de huidige gebruikers van de S&O-afdrachtvermindering is geen meerjarig door de overheid gefinancierde onderzoeksorganisatie met winststreven bekend, die door deze wijziging zou kunnen worden uitgesloten.

Verduidelijken samenloop ATAD2 en earningsstrippingmaatregel
Het kan voorkomen dat het jaar waarin vergoedingen of betalingen in aftrek worden geweigerd of tot de winst worden gerekend niet samenvalt met het jaar waarin sprake is van dubbel in aanmerking genomen inkomen. Voor die gevallen voorziet de bestaande wettekst in een specifieke uitzondering op basis waarvan de vergoedingen of betalingen die eerder in aftrek zijn geweigerd (primaire regel) of tot de winst zijn gerekend (secundaire regel) in een later jaar, waarin het dubbel in aanmerking genomen inkomen zich voordoet, alsnog de facto in aftrek kunnen worden gebracht.
Door de voorgestelde wetswijziging worden, kort gezegd, in een eerder jaar in aftrek beperkte rentelasten of tot de winst gerekende rentebaten die op grond van deze uitzondering in een later jaar alsnog als dubbel in aanmerking genomen inkomen in aftrek komen, onder het toepassingsbereik van de earningsstrippingmaatregel en de minimumkapitaalregel in dat latere jaar gebracht.

Versoepeling overgangsrecht Natuurschoonwet 1928
In het besluit van 11 september 2020 tot wijziging van het Rangschikkingsbesluit NSW 1928 is overgangsrecht opgenomen voor onroerende zaken die volgens de huidige voorwaarden als landgoed worden aangemerkt, maar dit niet meer zijn volgens de nieuwe voorwaarden per 1 januari 2021. Voor deze onroerende zaken blijven nog maximaal 10 jaar de huidige voorwaarden gelden.
Dit overgangsrecht wordt aangevuld voor situaties waarin niet aan de instandhoudingseis wordt voldaan doordat onroerende zaken door de wijziging per 2021 op enig moment niet meer voldoen aan de voorwaarden. Dit is het geval bij het verstrijken van de overgangstermijn, of doordat de onroerende zaak – anders dan door vererving, verdeling van een gemeenschap of van een nalatenschap – een andere eigenaar krijgt. Door dit wettelijke overgangsrecht worden de fiscale gevolgen (alsnog invordering schenk- erf- en overdrachtsbelasting) van het niet langer voldoen aan de instandhoudingseis voor die situaties buiten werking gesteld.
Tot slot wordt voorgesteld om de in OFM 2016 opgenomen maatregel waarbij een onroerende zaak ook als landgoed kan worden aangemerkt wanneer die buiten Nederland is gelegen in werking te laten treden met ingang van 1 januari 2021 in plaats van op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip. Dit is onder voorwaarden het geval als deze zaak een element vormt van het Nederlands cultureel erfgoed.

Uitzondering elektronisch derdenbeslag Belastingdienst
Wanneer een derde onder wie beslag moet worden gelegd een elektronisch adres aan de Koninklijke Beroepsorganisatie van Gerechtsdeurwaarders (KBvG) heeft doorgegeven waaraan kan worden betekend, is de deurwaarder die het derdenbeslag legt met ingang van 2021 verplicht dat derdenbeslag elektronisch te leggen. Voor de Belastingdienst is de genoemde inwerkingtredingsdatum van 1 januari 2021 onuitvoerbaar. De benodigde IV-voorzieningen zijn op die datum niet gereed voor het leggen van elektronisch derdenbeslag.
Om die reden wordt voorgesteld met ingang van 1 januari 2021 in de Invorderingswet 1990 te regelen dat de verplichting van een elektronisch derdenbeslag vooralsnog niet geldt voor de tenuitvoerlegging van een executoriale titel door de Belastingdienst. Zodra de Belastingdienst de nodige voorzieningen heeft getroffen voor het leggen van elektronisch derdenbeslag, kan deze uitzondering uiteraard weer komen te vervallen. Een en ander kan echter niet gerealiseerd worden vóór 2023.

3. Wet aanpassing box 3
De vermogensrendementsheffing in box 3 wordt aangepast zodat met ingang van 2021 met name de belastingdruk op kleinere vermogens in box 3 daalt.

Het heffingvrije vermogen wordt met ingang van 1 januari 2021 verhoogd van € 30.846 naar € 50.000.
Voor partners wordt het heffingvrije vermogen met ingang van genoemde datum verhoogd van € 61.692 naar € 100.000.
De schijfgrenzen worden opnieuw vastgesteld, waarbij de 2de schijf begint bij een box 3-vermogen van € 100.000 en de 3e schijf bij een vermogen van € 1.000.000.
Om dit pakket deels te dekken wordt het belastingtarief in box 3 verhoogd naar 31%.

4. Wet differentiatie overdrachtsbelasting
Voor starters op de woningmarkt wordt voorgesteld om met ingang van 1 januari 2021 een eenmalige vrijstelling van overdrachtsbelasting te introduceren. Hiervoor moet aan een aantal voorwaarden worden voldaan. De vrijstelling geldt voor verkrijgers die meerderjarig en jonger dan vijfendertig zijn, die een woning of een recht waaraan een woning is onderworpen (hierna worden beide aangeduid met woning) verkrijgen, die deze woning anders dan tijdelijk als hoofdverblijf gaan gebruiken en die de vrijstelling niet eerder hebben gebruikt.
Andere natuurlijke personen – niet zijnde starters – die een woning verkrijgen, hebben recht op de toepassing van het verlaagde tarief van 2%, mits zij de woning verkrijgen om deze anders dan tijdelijk als hoofdverblijf te gaan gebruiken. Doorstromers op de woningmarkt kunnen derhalve van het verlaagde tarief van 2% gebruik blijven maken.
Alle overige verkrijgingen worden vanaf 1 januari 2021 belast tegen het hogere algemene tarief. Dit wordt met ingang van 1 januari 2021 verder verhoogd naar 8%. Naast de verkrijging van niet-woningen, zoals bedrijfspanden, worden verkrijgingen van woningen die niet, of slechts tijdelijk, als hoofdverblijf gebruikt gaan worden belast tegen 8%. Dit geldt bijvoorbeeld voor een vakantiewoning, een woning die ouders kopen voor hun kind en verkrijgingen van woningen door niet-natuurlijke personen, zoals rechtspersonen, bijvoorbeeld woningcorporaties.

5. Wet verbetering uitvoerbaarheid toeslagen
Het kabinet zet met dit wetsvoorstel in op drie pijlers: het versterken van de menselijke maat in het toeslagenstelsel, het verbeteren van de praktische rechtsbescherming van burgers en het voorkomen van schrijnende situaties door het verlies van toeslagen als gevolg van partnerschap.
Er worden een aantal maatregelen genomen ter versterking van de menselijke maat en verbetering van de praktische rechtsbescherming:

Proportioneel vaststellen van de kinderopvangtoeslag.
Matigen van een terugvordering en rente berekening bij terugvordering.
Introductie doelmatigheidsgrens.
Naar voren brengen van een zienswijze door belanghebbende.
Aanvullende waarborgen ter verbetering van de rechtspositie bij informatieverplichtingen.
Aanvullende waarborg bij verzuimboete wegens niet nakomen informatieverplichting.
Verplichting tot informatieverstrekking voor derden.
Een uitgebreidere motivering in een boeterapport en het geven van een zienswijze bij oplegging vergrijpboete.
Kwijtschelding op termijn.

Ook worden maatregelen genomen om schrijnende situaties door toeslagpartnerschap te voorkomen.

6. Wet CO2-heffing industrie
Ter uitvoering van het klimaatakkoord wordt een CO2-heffing ingevoerd die in hoofdzaak ziet op de emissie van broeikasgas (hierna: CO2) bij en voor industriële productie en afvalverbranding.

7. Wet aanpassing opslag voor duurzame energie- en klimaattransitie
In verband met het Klimaatakkoord wordt de subsidieregeling Stimulering Duurzame Energieproductie (SDE+) najaar 2020 uitgebreid tot de module Stimulering duurzame energieproductie en klimaattransitie (SDE++) die als doel heeft om naast hernieuwbare energieopties ook andere broeikasgasreducerende technieken op kosteneffectieve wijze te stimuleren. De uitgaven en inkomsten die samenhangen met de SDE++ worden gedekt door (een verhoging van) ODE-tarieven 2021 en 2022.

8. Wet eenmalige huurverlaging huurders met lager inkomen.
Het wetsvoorstel voorziet in het recht op eenmalige huurverlaging voor huurders met een laag inkomen en een (voor dat inkomen) hoge huur die een woning huren bij een woningcorporatie. De woningcorporaties worden hiervoor gecompenseerd door een verlaging van de verhuurderheffing.

Werkstraf voor dga die administratie te laat aanleverde

Een dga is door Hof Amsterdam veroordeeld tot een werkstraf van 100 uur. Hij leverde stelselmatig zijn administratie voor de aangiften btw niet of veel te laat aan. Het boekhoudkantoor moest daardoor aangiften btw indienen op basis van schattingen. Bovendien bleek dat veel te weinig btw was afgedragen.

Een man houdt alle aandelen in een holding. Deze houdt op haar beurt alle aandelen in een werkmaatschappij. De man was bestuurder van zowel holding als de werkmaatschappij. Hij hield zich ook bezig met het opmaken van de verkoopfacturen en het verzamelen van inkoopfacturen. De holding en de werkmaatschappij vormden voor de omzetbelasting een fiscale eenheid. Voor de aangiften omzetbelasting had de dga een boekhoudkantoor ingeschakeld. Het boekhoudkantoor drong er bij de dga telkens op aan de administratie op tijd te overleggen, maar dat deed de dga niet. Het boekhoudkantoor heeft door de werkwijze van de dga altijd aangiften btw moeten doen op basis van geschatte gegevens. Uit het boekenonderzoek van de Belastingdienst is gebleken dat de fiscale eenheid ruim € 100.000 btw extra moest afdragen.
Hof Amsterdam heeft beslist dat de dga op de hoogte was van het feit dat maandelijks btw-aangiften gedaan moesten worden. Hij wist ook dat de aangiften btw niet goed konden zijn, omdat het boekhoudkantoor die aangiften niet kon baseren op tijdig verstrekte juiste informatie. De dga heeft dat ook toegegeven. Volgens het hof staat vast dat de dga heeft beschikt over de inkoopfacturen en wist hij hoeveel btw hij bij zijn opdrachtgevers in rekening had gebracht. Dat de dga aan hem als bestuurder van de vennootschappen gerichte post met kopieën van de aangiften btw niet opende, pleit de dga niet vrij. Het hof heeft geoordeeld dat de dga opzettelijk onjuiste aangiften indiende en ten minste voorwaardelijke opzet te lage aangiften indiende. Voor voornoemde feiten krijgt de dga een werkstraf van 100 uur, te vervangen door 50 dagen hechtenis.

Bron: Hof Amsterdam 09-09-2020