Jan van Nassaustraat 21, 2596 BL Den Haag
Ma – Vr 8:30 – 17:30
post@driessenaccountancy.nl

Natuurlijk persoon participeert niet in OVB-reorganisatie

Onder voorwaarden is de verkrijging van een onroerende zaak in het kader van een reorganisatie binnen een concern vrijgesteld van overdrachtsbelasting. Natuurlijke personen zijn wat dat betreft nooit onderdeel van een concern. Een recente uitspraak van Rechtbank Noord-Nederland maakt dat duidelijk.

Een bv houdt een gerechtigdheid van 45% in een VOF. Haar enige aandeelhouder en haar zustervennootschap hebben ook een gerechtigdheid in de VOF van 45% respectievelijk 10%. Deze aandeelhouder en zustervennootschap zijn ook gerechtigd tot 90% respectievelijk 10% van een pand. Zij brengen dit pand op 29 juli 2016 in de VOF in. Vervolgens brengt de aandeelhouder zijn aandeel in de VOF inclusief het pand in in de zustervennootschap. In ruil daarvoor ontvangt hij aandelen. Op 21 september 2016 vind een juridische fusie plaats, waarbij de zustervennootschap opgaat in de bv.
De Belastingdienst denkt dat bij de inbreng in de zustervennootschap overdrachtsbelasting (OVB) verschuldigd is over 90% van de waarde van het pand. Bij de juridische fusie zou uiteindelijk OVB zijn verschuldigd over 10% van de waarde van het pand, aldus de fiscus. De inspecteur heft deze bedragen aan OVB na bij de bv. Later paste de Belastingdienst de bedragen aan. De reden is dat bij de inbreng ten onrechte geen rekening is gehouden met de stille reserve van de zustervennootschap. De bv betwist de juistheid van de naheffingsaanslagen en begint een beroepsprocedure.
Zo betoogt de bv dat het uiteindelijk belang bij het winkelpand bij de inbreng in de zustervennootschap niet is verschoven. De bv stelt dat men door de vennootschap heen moet kijken. Maar de rechtbank oordeelt anders. De verkrijging van een onroerende zaak is in principe belast met OVB, tenzij een vrijstelling geldt. Nu bestaat wel een vrijstelling van OVB in het geval van een interne reorganisatie. Maar deze vrijstelling geldt alleen als tussen vennootschappen binnen hetzelfde concern een overdracht van een onroerende zaak plaatsvindt. Natuurlijke personen behoren niet tot een concern. Volgens de bv is dit een verboden vorm van discriminatie, maar de rechtbank gaat daarin niet mee. De vrijstelling bij interne reorganisatie is in deze zaak niet van toepassing.

Bron: Rb. Noord-Nederland 14-01-2021

Inkeer mogelijk als rekeninghouder buiten groepsverzoek valt

Als de Belastingdienst als reactie op een groepsverzoek informatie verkrijgt over zwartspaarders, kunnen die zwartspaarders niet meer inkeren. De Hoge Raad oordeelt echter dat rekeninghouders die niet onder het groepsverzoek vielen, wel kunnen inkeren.

Een Nederlandse vrouw houdt tot februari 2014 een rekening aan bij een Zwitserse bank. In juli 2015 vraagt de Belastingdienst informatie op bij de Zwitserse belastingautoriteiten. Dit zogeheten groepsverzoek betreft rekeningoverzichten van Nederlandse rekeninghouders bij de Zwitserse bank. De Zwitserse bank licht vervolgens per brief haar rekeninghouders in over het groepsverzoek. Rond 27 september 2015 maken diverse media in Nederland melding van het groepsverzoek. De Nederlandse vrouw heeft geen brief over het groepsverzoek ontvangen, maar meldt zelf op 30 juni 2016 dat zij beschikte over vermogen in het buitenland. Zij doet een beroep op de inkeerregeling.
De inspecteur weigert dit beroep te honoreren. Hij stelt dat de vrouw moest vermoeden dat de fiscus onderzoek deed naar de Nederlandse zwartspaarders. De inspecteur baseert zijn vermoeden op het feit dat diverse publicaties in de media over het groepsverzoek zijn verschenen. De Hoge Raad verwerpt de redenering van de Belastingdienst. De rekening van de vrouw was namelijk niet begrepen onder het groepsverzoek. Op het moment van haar inkeer had de Belastingdienst dus nog geen aanwijzingen dat de vrouw buitenlands vermogen heeft verzwegen. De inkeerregeling is daardoor van toepassing.

Bron: Hoge Raad 22-01-2021

Belastingdienst hoeft niet van slippertje te weten

Soms blijkt enige tijd na het overlijden van een erflater dat hij een buitenechtelijk kind heeft. In sommige gevallen wordt dat kind dan ook een erfgenaam en krijgt het een vordering op de andere erfgenamen. Daartegenover staat dat de fiscus de kersverse erfgenaam een navorderingsaanslag erfbelasting mag opleggen.

En man overlijdt in 2008. Op grond van zijn testament vindt de verdeling van zijn nalatenschap volgens de wettelijke verdeling van dat moment plaats. Zijn weduwe en dochter krijgen een aanslag successierecht (de voorganger van de erfbelasting) opgelegd. Begin 2014 blijkt uit een gerechtelijke procedure dat de erflater ook een buitenechtelijke zoon heeft. Door de gerechtelijke vaststelling van het vaderschap van de erflater geldt de buitenechtelijke zoon met terugwerkende kracht vanaf zijn geboorte als kind van de erflater. Daarmee is hij tevens erfgenaam van zijn vader. De zoon krijgt op grond van het testament een geldvordering op de andere erfgenamen van de erflater. De weduwe en haar dochter vragen daarom de inspecteur om een vermindering van het successierecht. Hij honoreert dit verzoek per ambtshalve vermindering, maar legt daarnaast de buitenechtelijke zoon een navorderingsaanslag successierecht op.
De buitenechtelijke zoon tekent beroep aan tegen de navorderingsaanslag. Voor Hof Amsterdam stelt hij dat de fiscus alleen mag navorderen als de aanslag van een andere erfgenaam is verminderd als gevolg van de uitkomst van een fiscale procedure. In dit geval had een en ander anders moeten verlopen. De Belastingdienst had de aanslagen van de andere erfgenamen in stand moeten laten. Vervolgens kan een onderlinge verrekening plaatsvinden, aldus de zoon. Maar het hof oordeelt dat navordering van successierecht ook kan bij een ambtshalve vermindering. Verder valt de inspecteur niet te verwijten dat hij aanvankelijk de zoon geen aanslag heeft opgelegd. Hij kon immers niet meteen weten dat de zoon een erfgenaam was. De Belastingdienst heeft de navorderingsaanslag terecht opgelegd.

Bron: Hof Amsterdam 22-12-2020

Steunpakket ondernemers met 7,6 miljard uitgebreid

Het steunpakket voor banen en economie is fors uitgebreid. Met de uitbreiding is een totaalbedrag van € 7,6 miljard gemoeid. De verruimingen gelden voor het eerste en tweede kwartaal van 2021.

TVL-regeling
De TVL-regeling is uitgebreid en er kunnen meer ondernemingen aanspraak maken op TVL-steun. De nieuwe subsidiepercentages komen voor het eerste en tweede kwartaal van 2021 uit op 85% subsidie van de vaste lasten vanaf 30% omzetverlies. De eis van maximaal 250 medewerkers wordt losgelaten, waardoor ook grotere bedrijven aanspraak kunnen maken op de TVL. Daaraan gekoppeld gaat, vanaf het eerste kwartaal van dit jaar, het maximale subsidiebedrag omhoog van € 90.000 naar € 330.000 voor het MKB en € 400.000 voor het niet-MKB.
Om ook kleine ondernemers zoals kappers en pedicures aanvullend te ondersteunen, gaat het minimale subsidiebedrag omhoog van € 750 naar € 1.500. Daarnaast onderzoekt het kabinet de mogelijkheid om meer kleinere ondernemers toegang te geven tot de TVL. Met de uitbreiding van de TVL is een totaalbedrag van ca. € 3,8 miljard gemoeid voor het eerste en tweede kwartaal van 2021.

Voorraadvergoeding detailhandel
De voorraadvergoeding voor de detailhandel wordt verlengd en verhoogd. Door de verlenging van de lockdown zitten veel winkels bijvoorbeeld met moeilijk verkoopbare wintercollecties. De subsidie zal in de eerste twee kwartalen van 2021 neerkomen op een opslag van 21% op het vastelastenpercentage in de TVL (voorheen 5,6%) tot maximaal € 200.000. De verwachte kosten van deze maatregel zijn € 160 miljoen.

Starters
Er komt een regeling voor starters die tussen 1 januari en 30 juni 2020 een bedrijf zijn begonnen. De precieze invulling wordt nog vastgesteld. De regeling, die zoveel mogelijk wordt gebaseerd op de TVL, geldt zowel voor het eerste als tweede kwartaal van 2021. De referentieperiode voor deze bedrijven zal het derde kwartaal van 2020 zijn. Starters gestart tussen 1 januari en 15 maart 2020 komen ook voor de reguliere TVL in aanmerking in het eerste kwartaal van 2021. In het tweede kwartaal van 2021 kunnen de starters die gestart zijn tussen 1 januari en 15 maart 2020 alleen van de aparte startersregeling gebruikmaken.
Het kabinet hoopt het loket in mei te kunnen openen. Naar verwachting kost deze regeling tussen de € 55 en € 70 miljoen per kwartaal. Starters kunnen ook gebruikmaken van corona-overbruggingskredieten tot maximaal € 35.000. Hier is in totaal € 70 miljoen voor beschikbaar.

NOW en Tozo
De NOW-subsidie waarmee werkgevers hun personeel kunnen doorbetalen, wordt verhoogd. De vergoeding gaat van 80 naar 85% van de loonsom. De loonsomvrijstelling blijft tien procent. Vanaf 15 februari kan de NOW worden aangevraagd voor de maanden januari, februari en maart.
Voor de Tozo geldt dat ondernemers deze uitkering vanaf 1 februari 2021 kunnen aanvragen met terugwerkende kracht vanaf de voorafgaande maand: op 1 februari 2021 kan een ondernemer dus Tozo aanvragen vanaf 1 januari 2021. Op 1 maart 2021 kan de Tozo vanaf 1 februari worden aangevraagd.
Per 1 april gaat de verlengde Tozo in. In deze zogenoemde vierde verlenging zou sprake zijn van een vermogenstoets. Deze wordt echter niet ingevoerd. Wel zal ook bij Tozo 4 een aanvraag met terugwerkende kracht gelden. Op 1 mei 2021 kan een ondernemer dus Tozo aanvragen vanaf 1 april. Het is niet mogelijk om vanuit Tozo 4 nog aanvragen te doen voor Tozo 3 (in de maanden januari tot en met maart 2021).

Evenementen
Er komt een garantiefonds voor evenementen, zodat organisatoren aan de slag kunnen met het plannen en opzetten van bijvoorbeeld festivals, vanaf een moment dat dat weer verantwoord is. Daarbij wordt nu gedacht aan 1 juli. De precieze invulling werkt het kabinet nog uit. Er is minimaal € 300 miljoen voor gereserveerd.

Belastingmaatregelen
De periode dat ondernemers uitstel van belasting of een verlenging van het uitstel kunnen aanvragen wordt verlengd tot 1 juli 2021. Ondernemers die nog niet eerder uitstel of verlenging hebben aangevraagd, kunnen dit nu alsnog doen. Voor ondernemers die eerder dit jaar al verlenging hadden gekregen, geldt het uitstel nu automatisch tot 1 juli 2021. De datum waarop ondernemers weer gaan terugbetalen schuift ook op, van 1 juli 2021 naar 1 oktober 2021. Zij krijgen 36 maanden de tijd om de belastingschuld terug te betalen.
De Belastingdienst wil daarnaast samen met schuldeisers en schuldhulpverleners – als onderdeel van het Time-out arrangement (TOA) – soepeler gaan kijken naar het gericht kwijtschelden van (belasting)schulden, voor als een terugbetalingsregeling niet voldoende is. Doel is dat dit in het tweede kwartaal van dit jaar gereed is. De Belastingdienst zal in afwachting hiervan al ingediende saneringsverzoeken aanhouden als de ondernemer daarom vraagt.

Thuiswerkvergoeding
Het kabinet onderzoekt de vormgeving van belastingmaatregelen waarmee werkgevers na de crisis thuiswerkkosten kunnen vergoeden. Daarbij wordt ook gekeken naar de samenhang met bestaande reiskostenvergoedingen.
Dit jaar kunnen werkgevers zo’n vergoeding via de werkkostenregeling geven. Deze regeling wordt opnieuw verruimd, net zoals vorig jaar. Daarnaast kunnen werkgevers tot 1 april 2021 bestaande vaste reiskostenvergoedingen opnieuw onbelast vergoeden.

Gebruikelijk loon
Directeuren-grootaandeelhouders die als gevolg van de coronacrisis te maken hebben met een omzetdaling, kunnen in 2021 weer het zogenaamde gebruikelijk loon lager vaststellen. Hier zijn wel nieuwe voorwaarden aan verbonden, vergelijkbaar zoals bij andere steunmaatregelen.

Urencriterium
Het urencriterium dat geldt om gebruik te maken van bepaalde aftrekposten (zoals de zelfstandigenaftrek) wordt wegens de coronacrisis opnieuw versoepeld tot 1 juli 2021.

Andere belastingmaatregelen
Ook verschillende andere belastingmaatregelen worden verlengd tot 1 juli 2021, zoals het btw-nultarief op mondkapjes en het fiscaal mogelijk maken van de betaalpauze voor hypotheekverplichtingen.
Met de extra belastingmaatregelen is in totaal een bedrag van bijna € 900 miljoen gemoeid.

Overige maatregelen
Er komt een kredietfaciliteit voor ondernemers die gebruik willen maken van de Wet homologatie onderhands akkoord (WHOA), als onderdeel van het Time Out Arrangement (TOA). De combinatie van krediet en WHOA stelt bedrijven in staat om een doorstart te maken zodra de situatie beter is, zodat er banen behouden blijven. Het kabinet maakt hier € 200 miljoen voor vrij.

Amateursport
Het kabinet verlengt de steunmaatregelen voor amateursport en trekt daarvoor € 240 miljoen uit. Dat geld is voor de Tegemoetkoming Amateursportorganisaties, Tegemoetkoming Verhuurders Sportaccommodaties, en de Specifieke Uitkering voor ijsbanen en zwembaden.

Studenten
De tijdelijke coronaregeling voor studenten in mbo, hbo en wo wordt verlengd tot en met augustus dit jaar. Studenten die bij hun afstuderen studievertraging oplopen door de coronamaatregelen en tussen februari 2021 en eind augustus 2021 hun diploma halen, ontvangen een tegemoetkoming in de studiekosten. Ook krijgen alle studenten waarbij tussen oktober 2020 en eind augustus 2021 hun recht op basisbeurs en/of aanvullende beurs afloopt, een financiële tegemoetkoming. Deze tegemoetkoming kost in totaal circa € 135 miljoen.

Land- en tuinbouwbedrijven
Middelgrote land- en tuinbouwbedrijven komen niet in aanmerking voor de verhoging van de TVL door Europese bepalingen. Dat vindt het kabinet geen wenselijke situatie dus werkt het aan een alternatieve regeling die wel mogelijk is binnen de staatssteunkaders.

Decentrale overheid
De afspraken die met decentrale overheden zijn gemaakt over compensatie van extra uitgaven en derving van inkomsten, worden verlengd naar het tweede kwartaal van 2021.

Bron: MvF, Min. EZK, Min. SZW 21-01-2021 Kamerbrief Uitbreiding economisch steun- en herstelpakket

Van fraude onwetende ondernemer mag nultarief niet hanteren

Een btw-ondernemer laat zijn eenmanszaak – onbewust –misbruiken voor btw-carrouselfraude. Onder die omstandigheden mag de Belastingdienst de toepassing van het nultarief weigeren, zo oordeelt Rechtbank-Noord-Nederland.

Een man drijft een eenmanszaak die voornamelijk technische artikelen en onderdelen voor personenwagens, trucks, trailers, carrosseriebouw en de industrie levert. In 2010 breidt de man de activiteiten van zijn eenmanszaak uit met de in- en verkoop van mobiele telefoons en tablets. Het gaat hier om een forse uitbreiding. Volgens de aangiften omzetbelasting bedraagt de omzet van de eenmanszaak over 2010 namelijk ruim € 9,3 miljoen. Ter vergelijking, de omzet van de eenmanszaak over 2009 bedroeg volgens de aangiften omzetbelasting € 375.561. In werkelijkheid is het de stiefzoon van de man die de nieuwe activiteiten uitvoert. De man houdt zich alleen bezig met de administratieve afhandeling van de in- en uitvoer. Hij ontvangt daarvoor een vergoeding. Deze vergoeding dient feitelijk als afbetaling van een lening die hij een paar jaar daarvoor heeft verstrekt aan zijn stiefzoon.
In 2010 raakt de eenmanszaak betrokken bij btw-carrouselfraude. De FIOD komt achter de volgende gang van zaken. De eenmanszaak koopt de telefoons en tablets in bij rechtspersonen uit het Verenigd Koninkrijk, Denemarken en Duitsland. Vervolgens vindt een doorverkoop plaats aan afnemers in met name België en Zwitserland. Maar het gaat daarbij om schijnleveringen. Feitelijk verkopen de buitenlandse afnemers de producten door aan Nederlandse afnemers, de zogeheten ploffers. De goederen zijn dus nooit in België of Zwitserland aangekomen. Hoewel de ploffers de btw aftrekken, hebben zij de btw over hun verkopen in Nederland nooit afgedragen.
Naar aanleiding van een strafrechtelijk onderzoek wordt de ondernemer onder andere deelname aan een criminele organisatie en het opzettelijk indienen van onjuiste btw-aangiften ten laste gelegd. Maar Rechtbank Amsterdam spreekt hem vrij van deze tenlasteleggingen. Uiteindelijk is het de stiefzoon die zijn stiefvader heeft misleid om zijn eenmanszaak te gebruiken voor de belastingfraude. De man weet overigens wel dat zijn stiefzoon in het verleden een keer in voorarrest heeft gezeten voor btw-fraude met telefoons.
De vrijspraak van de man neemt niet weg dat de Belastingdienst hem een naheffingsaanslag omzetbelasting oplegt. De inspecteur verwijt hem namelijk ten onrechte het nultarief te hebben toegepast. Wanneer de man in beroep gaat, oordeelt Rechtbank Noord-Nederland dat de man niet de bedoeling had om zich met btw-fraude in te laten. De lat voor de toepassing van het nultarief ligt echter hoog. Pas bij afwezigheid van alle schuld (avas) heeft de ondernemer recht op toepassing van dit tarief. Maar de rechtbank meent dat de man wel iets valt te verwijten. Ondanks zijn bekendheid met de voorgeschiedenis van zijn stiefzoon, heeft de man hem zijn gang laten gaan met zijn bedrijf. De man heeft dus niet alles gedaan om fraude te voorkomen. En daarom mag de Belastingdienst hem een naheffingsaanslag opleggen.

Bron: Rb. Noord-Nederland 22-12-2020

Niet-ingetrokken VAR-wuo bindt inspecteur

Rechtbank Noord-Nederland kent aan een voor het jaar 2015 afgegeven verklaring arbeidsrelatie-winst uit onderneming zelfstandige betekenis toe. De fiscus is daardoor in beginsel gebonden aan deze verklaring.

Een man drijft tot en met 2013 een onderneming. In 2014 handelt hij in tweedehands goederen, maar deze activiteiten beëindigt hij op 30 juni 2014. Vervolgens verricht hij vanaf maart 2015 werkzaamheden die men kan omschrijven als het uitoefenen van een klussenbedrijf. De man vraagt voor het jaar 2015 een Verklaring Arbeidsrelatie (VAR) aan bij de fiscus. Daarop geeft de Belastingdienst een Verklaring Arbeidsrelatie winst uit onderneming (VAR-wuo) af. In 2018 laat de inspecteur de man weten toch te twijfelen aan de hoedanigheid waarin de man zijn werkzaamheden in 2015 heeft verricht. De man kan deze twijfel niet wegnemen. De fiscus besluit de inkomsten uit de activiteiten te bestempelen als resultaat uit overige werkzaamheden. De man protesteert en stelt dat de Belastingdienst is gebonden aan de VAR-wuo.
De rechtbank merkt op dat de VAR-wuo niet is herzien of ingetrokken. Vervolgens wijst de rechtbank erop dat in 2015 aan de VAR een zelfstandige betekenis toekwam. De geldigheid van de VAR-wuo is dus niet alleen gebaseerd op het vertrouwensbeginsel. Tenzij de man de VAR onder valse voorwendsels heeft aangevraagd, is de inspecteur gebonden aan de VAR-wuo. De rechtbank oordeelt dat deze uitzondering zich hier niet voordoet. De man is in 2015 maar net begonnen met zijn klusbedrijf. Hij kon toen niet precies weten hoeveel opdrachtgevers hij zou krijgen. Hoewel de man drie tot zeven opdrachtgevers verwachtte, heeft hij in werkelijkheid in 2015 maar één opdrachtgever gehad. De werkelijkheid kan echter nu eenmaal afwijken van verwachtingen. Verder gelooft de rechtbank dat de man voor mond-tot-mond reclame heeft gezorgd. In zijn branche is dat een belangrijke vorm van reclame. De rechtbank verklaart het beroep van de man daarom gegrond.

Bron: Rb. Noord-Nederland 16-12-2020

Grens van 10% geldt wel bij gering zakelijk gebruik auto

Volgens de hoofdregel is pas bij een zakelijk en privégebruik van meer dan 10% sprake van keuzevermogen. Maar een auto is verplicht ondernemingsvermogen voor de inkomstenbelasting als het privéverbruik minder dan 500 kilometer per jaar bedraagt. Het omgekeerde is echter niet het geval, zo oordeelt Hof Arnhem-Leeuwarden. Stel dat het zakelijk gebruik minstens 500 kilometer is, maar minder dan 10% van het totaal. In dat geval is de auto toch verplicht privévermogen.

Een ondernemer monteert bij de klanten van een keukenbedrijf thuis keukens. Hij heeft zowel een bestelauto als een personenauto op zijn naam staan. De man rekent de personenauto tot zijn ondernemingsvermogen. De fiscus vindt dat de man deze keuze niet mag maken omdat zijn zakelijk gebruik ontoereikend is. De partijen gaan voor Rechtbank Noord-Nederland uit van een totaal jaarlijks gebruik van 22.000 kilometer, waarvan 1.453 zakelijke kilometers zijn. Van het totaal is dus minder dan 10% zakelijk. Maar de rechtbank oordeelt dat dit percentage niet van belang is. Voor de vermogensetikettering van auto’s is alleen de grens van 500 kilometer relevant, aldus de rechtbank. Het zakelijk gebruik overtreft deze grens, zodat de auto keuzevermogen is.
De inspecteur gaat echter in hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank. Het hof redeneert als volgt. Een auto vormt in geen geval privévermogen als het privégebruik nog geen 500 kilometer per jaar is. Maar deze regeling is een uitzondering op de hoofdregel in de vermogensetikettering voor de kwalificatie van keuzevermogen. Volgens de hoofdregel kan een vermogensbestanddeel alleen keuzevermogen zijn als zowel het zakelijk als privégebruik minstens 10% is. De grens van 500 kilometer geldt alleen bij een gering privégebruik, zo oordeelt het hof. Bij een gering zakelijk gebruik is de hoofdregel van toepassing. De personenauto is dus in deze zaak verplicht privévermogen.

Bron: Hof Arnhem-Leeuwarden 12-01-2021

NOW regeling

Geen NOW door te late correctie loonaangifte

Het UWV kan de toepassing van de tijdelijke noodmaatregel overbrugging voor behoud van werkgelegenheid 2.0 weigeren als relevante loongegevens missen op de peildatum. Een werkgever kan zijn recht op deze subsidie niet redden door na de peildatum de loongegevens te corrigeren.

Een bv die een restaurant dreef had op 6 juli 2020 een aanvraag ingediend op grond van de tijdelijke noodmaatregel overbrugging voor behoud van werkgelegenheid (NOW) 2.0. Het UWV constateerde dat op de peildatum van 15 mei 2020 de loonsom over maart 2020 nihil was. Daarom kende het UWV de bv geen NOW 2.0-subsidie toe. De bv ging in beroep tegen deze weigering. Zij stelde dat haar accountant zonder overleg en haar medeweten een nihilaangifte over maart 2020 had ingediend. Hij had dit gedaan om meer tijd te winnen om uit te zoeken hoe hij oproepkrachten vanaf de sluiting in maart moest verlonen. Op 15 juli 2020 had hij de loonaangifte ook echt gecorrigeerd.
Rechtbank Den Haag wijst erop dat het UWV terecht heeft gekeken naar de loonaangifte zoals die uiterlijk op 15 mei 2020 is ingediend. Daarmee moet het UWV alleen aanvullingen meenemen die uiterlijk 15 mei 2020 hebben plaatsgevonden. Het UWV neemt dus latere correctieberichten niet mee. Dit is allemaal opgenomen in de regeling. De bv betoogt dat zij mocht uitgaan van het loon over de maand november 2019 omdat de loongegevens over maart 2020 onbekend waren. Maar de rechtbank meent dat op de peildatum wel loongegevens beschikbaar waren. Het was niet zo dat de bv niet kon inloggen met de verplichte eHerkenning. Ook oordeelt de rechtbank dat de fout van de accountant voor risico en rekening van de bv komt. De rechtbank verklaart het beroep van de bv ongegrond.

Bron: Rb. Den Haag 08-12-2020 (gepubl. 22-12-2020)(ECLI:NL:RBDHAL:2020:12419)

Feestelijke zakenlunch vergroot aftrek voorbelasting niet

Een bv die een pand met een woon- en kantoorfunctie krijgt, houdt daar kort na de oplevering een feestelijke lunch met zakenrelaties. AIs de verhuizing van dga van de bv naar het pand vóór die lunch feitelijk al is voltooid, dan leidt het houden van de feestelijke lunch er niet toe dat de bv begint met een volledige aftrek van voorbelasting.

Een bv adviseert ten aanzien van de exploitatie van olie- en gasbronnen. Zij koopt in 2010 een stuk bouwgrond. Deze grond heeft een woonbestemming. De bv laat op de aangekochte grond een villa met een bijgebouw bouwen. Op grond van het bestemmingsplan van de gemeente mag een woning alleen een werkruimte bevatten als de woonfunctie voor meer dan 50% gehandhaafd blijft. De bv neemt een architectenbureau in de arm en vraagt dat bureau om op de bouwtekeningen te vermelden dat het om een bedrijfswoning gaat. Wanneer de gemeente vragen stelt over de bestemming, antwoordt het architectenbureau dat de villa geen dienstwoning is.
Op 7 december 2013 vindt de oplevering van de villa plaats. De bv organiseert daar op 14 december een feestelijke lunch met zakenrelaties. Vervolgens overnachten drie buitenlandse zakenrelaties in de villa. Vanaf 9 januari 2014 staan de dga van de bv en zijn echtgenote in de gemeentelijke basisadministratie ingeschreven op het adres van de villa. Zij huren het pand van de bv. Maar volgens de bv was de feestelijke lunch het eerste gebruik van de villa. Omdat dit een zakelijke aangelegenheid was, meent de bv alle voorbelasting in aftrek te kunnen brengen. De eerste herziening vindt pas plaats in 2014, aldus de bv. Daarbij stelt zij 61% van het pand zakelijk te gebruiken. De inspecteur meent echter meent dat het eenmalige en kortstondige karakter van deze feestelijke lunch verhindert dat dit telt als een eerste ingebruikname. Hij legt de bv daarom een naheffingsaanslag inclusief verzuimboete op.
Rechtbank Den Haag verwerpt het standpunt van de fiscus dat de lunch geen eerste ingebruikname kan zijn. Maar de rechtbank constateert ook dat in december 2013 de verhuizing van de dga en zijn echtgenote naar de villa al grotendeels was voltooid. Uit foto’s van de feestelijke lunch blijkt verder dat de inrichting van de villa naderhand niet wezenlijk is gewijzigd. Het houden van de zakenlunch betekent dus niet dat alsnog de hele btw in het vierde kwartaal van 2013 aftrekbaar is. Bovendien stelt de rechtbank het zakelijk gebruikte deel vast op 20% van de villa. De verzuimboete blijft grotendeels in stand, omdat belastingrechter het afwijkende standpunt van de bv niet pleitbaar vindt.

Bron: Rb. Den Haag 14-12-2020

Rentevoordeel dga hoeft geen verkapt dividend te zijn

Het kan gebeuren dat een aandeelhouder geld van zijn bv leent om dit bedrag vervolgens weer uit te lenen aan een voormalige schuldenaar van de bv. In zo’n geval kan de Belastingdienst besluiten een eventueel rentevoordeel aan te merken als een verkapte winstuitdeling. Rechtbank Zeeland-West-Brabant vindt echter dat de fiscus dan eerst moet bewijzen dat de lening van de bv onzakelijk is.

Een man houdt indirect een belang van 50% in een bv die een assurantiekantoor exploiteert. De bv verkoopt op 1 september 2013 haar verzekeringsportefeuille aan een derde. Om deze verkoop te faciliteren leent de bv de koper bedragen van in totaal € 135.000. Op 16 april 2014 leent de man zelf een bedrag van € 200.000 van zijn bv 2,5% interest per jaar. Dit bedrag leent hij in dezelfde maand door aan de koper van de verzekeringsportefeuille. Daarbij komen de partijen een interestvergoeding overeen van 12% per jaar. De einddatum van de lening van € 200.000 ligt rond 1 januari 2017. De koper lost op 22 april 2014 de schuld van € 135.000 aan de bv af.
De inspecteur bestempelt het rentevoordeel van 12% -/- 2,5% = 9,5% over de lening van € 200.000 als een verkapte winstuitdeling. Volgens hem heeft de bv de man een voordeel doen toekomen door de lening via hem te laten lopen. Daarnaast constateert de Belastingdienst dat de man over de jaren 2015 en 2016 geen rente heeft betaald aan de bv. Daarom neemt de fiscus bij de man ook voor dat onbetaalde rentebedrag een verkapte winstuitdeling in aanmerking. Maar de man start daarop een beroepsprocedure.
De rechtbank verwerpt de stelling van de Belastingdienst dat de man de lening aan de koper heeft overgenomen, omdat de koper de oude lening heeft afgelost. Daardoor vormt de lening van € 200.000 een nieuwe financiering. Daarnaast zijn de overeengekomen interestpercentages en leningsvoorwaarden zakelijk. Nu heeft de man inderdaad een hoge rente bedongen, maar hij heeft ook te maken met een ander risicoprofiel. De rechtbank oordeelt daarom dat het renteverschil geen verkapte winstuitkering vormt. De rechter bestempelt het niet betalen van de interest aan de bv wel als een aandeelhoudersvoordeel. Omdat de zoon van de man ook een indirect belang van 50% in de bv heeft, is slechts de helft van de onbetaalde rente bij de man belast.

Bron: Rb. Zeeland-West-Brabant 17-12-2020