Jan van Nassaustraat 21, 2596 BL Den Haag
Ma – Vr 8:30 – 17:30
post@driessenaccountancy.nl

Geen ROW en verkapte winstuitdeling voor dga

Rechtbank Gelderland oordeelt dat een gesloten koopovereenkomst onvoorwaardelijk is. De overeengekomen koopprijs voor de grond is onafhankelijk van het al dan niet verkrijgen van een bestemmingswijziging. Daarom is in 2013 geen sprake van resultaat uit overige werkzaamheden.

In 2009 verkoopt een dga voor € 1,2 miljoen een perceel grond aan zijn bv. In 2011 is het college van B&W akkoord gegaan met een bestemmingswijziging van het perceel. In 2013 is het bestemmingsplan definitief geworden en voorziet in het bestemmen van twee woonpercelen op het perceel. Op 24 december 2013 is het perceel juridisch geleverd aan de bv. De inspecteur is van mening dat sprake is geweest van een verkapte winstuitdeling. Ook is hij van mening dat de dga resultaat uit overige werkzaamheden heeft behaald vanwege de werkzaamheden om het bestemmingsplan voor het perceel te veranderen in wonen.
Rechtbank Gelderland ziet zich voor de vraag gesteld of sprake is van een voorwaardelijke of onvoorwaardelijke overeenkomst. De rechtbank oordeelt dat sprake is van een onvoorwaardelijke koopovereenkomst. Er staat geen voorwaarde in de overeenkomst dat deze pas van kracht wordt bij een bestemmingswijziging. De prijs voor het perceel is voorts onafhankelijk van de uitkomst van eventuele werkzaamheden die de dga zou moeten verrichten. Of een bestemmingswijziging wordt verkregen of niet is ook niet van belang voor de overeengekomen prijs. De rechtbank oordeelt daarom dat geen sprake is van een resultaat uit overige werkzaamheden.
De rechtbank is ook van oordeel dat de eventuele verkapte winstuitdeling zich voordoet bij het sluiten van de onvoorwaardelijke koopovereenkomst. In 2009 is een onvoorwaardelijke koopovereenkomst tot stand gekomen. Dan ontstaan er over en weer juridisch afdwingbare verplichtingen en kunnen partijen een recht aan de koopovereenkomst ontlenen. De inspecteur is met het belasten van de verkapte winstuitdeling in 2013 te laat. Als al sprake is van een verkapte winstuitdeling, is dat in 2009 geweest bij het sluiten van de onvoorwaardelijke koopovereenkomst.

Bron: Rb. Gelderland 05-01-2021

Geen overgang algemeenheid van goederen

Alleen als de overdrager (een gedeelte van) haar onderneming aan de koper overdraagt en die (dat gedeelte van) die onderneming voortzet, is sprake van een overgang van een algemeenheid van goederen volgens de Hoge Raad. Dat is bij een sale-and-lease-back niet het geval.

Een stichting maakt deel uit van een fiscale eenheid voor de omzetbelasting. De stichting heeft als doel het als woningcorporatie exploiteren van woonruimte voor 55-plussers. Vanwege een slechte liquiditeitspositie heeft zij een vrijwel nieuw appartementencomplex overgedragen aan een derde. Na de overdracht huurt de stichting de in het complex gelegen woonruimte met parkeerplaatsen en bedrijfsruimten voor 25 jaar terug van de koper. Die ruimten stelt de stichting vervolgens ter beschikking aan de gebruikers. De stichting en de koper zijn ook overeengekomen dat de koper het complex de eerste vijftien jaar niet mag verkopen aan een derde.
Hof Den Haag heeft geoordeeld dat er geen levering voor de omzetbelasting is geweest. De macht om als eigenaar over het appartementencomplex te kunnen beschikken is bij de stichting gebleven. De Hoge Raad casseert dit oordeel van het hof. De stichting heeft het appartementencomplex aan de koper geleverd in de zin van de omzetbelasting. Deze levering heeft binnen twee jaren na de eerste ingebruikname ervan plaatsgevonden. Daarom is deze levering belast met omzetbelasting.
Vervolgens doet zich de vraag voor of hier sprake is van de overdracht of overgang van een algemeenheid van goederen. De Hoge Raad beantwoordt die vraag ontkennend. Van een dergelijke overdracht of overgang van het complex kan alleen worden gesproken, indien de stichting (een gedeelte van) haar onderneming aan de koper heeft overgedragen en de koper (dat gedeelte van) die onderneming voortzet.
De stichting exploiteert na de civielrechtelijke levering van het appartementencomplex aan de koper de appartementen niet langer in de hoedanigheid van eigenaar/verhuurder maar in die van huurder/onderverhuurder van het appartementencomplex. De stichting is verder na de levering het beheer van het appartementencomplex voor de koper tegen vergoeding gaan verrichten. Dit maakt dat de stichting met de levering van het appartementencomplex aan de koper niet ook haar economische activiteit/onderneming in de vorm van verhuuractiviteiten heeft overgedragen. In dit geval doet zich dus niet de overdracht van (een gedeelte van) een algemeenheid van goederen voor.

Bron: HR 29-01-2021

Vooruitbetaalde hypotheekrente na overlijden toch aftrekbaar

Soms betaalt iemand zijn hypotheekrente voor het hele jaar vooruit en komt (kort) daarop te overlijden. Dan mogen de erfgenamen in de laatste aangifte inkomstenbelasting dit hele vooruitbetaalde bedrag opgeven als aftrekbare hypotheekrente. Dit blijkt uit een arrest van de Hoge Raad.

Een vrouw betaalt op 4 januari 2014 de over het jaar 2014 verschuldigde hypotheekrente geheel vooruit. Nog diezelfde dag sterft zij. Bij het invullen van haar aangifte inkomstenbelasting trekken haar erfgenamen de vooruitbetaalde rente volledig af. De inspecteur staat dat niet toe. Hij meent dat de rente die is vooruitbetaald voor de periode vanaf 5 januari 2014 niet aftrekbaar is als eigenwoningrente. De schuld is vanaf die datum immers niet langer een eigenwoningschuld. Hof Den Bosch komt tot hetzelfde oordeel als de fiscus. En wanneer de erfgenamen in cassatie gaan, sluit Advocaat-Generaal (A-G) Niessen ook aan bij de redenering van het hof.
Maar de Hoge Raad neemt de conclusie van de A-G niet over. Hoewel de redenering van de fiscus en het hof in principe klopt, ziet de Hoge Raad in de wettekst aanleiding om aftrek toe te staan. De wet bepaalt namelijk dat men de buiten aanmerking gebleven rente in het jaar van overlijden onder een bepaalde omstandigheid in één bedrag in aanmerking moet nemen. Dit is het geval als de woning en schuld tot het moment van overlijden een eigen woning en eigenwoningschuld vormden. In deze casus is dat ook aan de orde.

Bron: HR 29-01-2021

Verzwaarde bewijslast blijft na te late aangifte

Als het om belastingen gaat, is het raadzaam om tijdig aangifte te doen. Want als een ondernemer veel te laat aangifte doet, voldoet hij volgens Rechtbank Noord-Nederland niet aan zijn aangifteplicht. In dat geval is en blijft de omkering van de bewijslast van toepassing.

Een bv heeft tot 1 november 2016 uitstel gekregen voor het indienen van haar aangifte vennootschapsbelasting 2015. Maar op die datum is deze aangifte nog niet ingediend. De Belastingdienst stuurt de bv op 21 november 2016 een herinnering. Vervolgens ontvangt de bv op 10 maart 2017 een aanmaning om uiterlijk 24 maart 2017 aangifte te doen. Wanneer ook deze termijn verstrijkt, is de inspecteur het zat. Op 27 mei 2017 legt hij de bv een ambtshalve aanslag op. De bv is het niet eens met deze aanslag en dient een bezwaarschrift in. Op 8 september dient zij alsnog haar aangifte in. De bv geeft daarbij op dat zij een regresvordering op een gelieerde vennootschap afwaardeert. De Belastingdienst accepteert deze afwaardering niet omdat de voorafgaande borgstelling onzakelijk zou zijn.
Het geschil tussen de bv en de fiscus belandt voor de rechtbank. Het veel te laat indienen van de aangifte blijkt de bv nu parten te spelen. De rechtbank oordeelt dat de bv daardoor niet heeft voldaan aan haar aangifteplicht. In dat geval geldt als uitgangspunt dat de aanslag van de Belastingdienst juist is, tenzij de bv het tegendeel aannemelijk maakt. De bv voldoet niet aan deze verzwaarde bewijslast. Weliswaar stelt zij dat de borgstelling zakelijk is, maar kan dat niet onderbouwen met nadere stukken. De rechtbank oordeelt daarom dat de bv haar vordering niet mag afwaarderen tot nihil.

Bron: Rb. Noord-Nederland 18-01-2021

Onbehoorlijke bestuur door nalaten

Een bestuurder van een bv draagt alle bedrijfsactiviteiten over aan een gelieerde vennootschap. Maar het personeel blijft achter in de bv. De bv leent het personeel wel uit aan de overnemer, maar de bestuurder doet niets als de overnemer niet betaalt. In zo’n situatie is volgens Rechtbank Zeeland-West-Brabant sprake van onbehoorlijk bestuur.

Deze zaak gaat over een man die indirect bestuurder is van een bv met openstaande belastingschulden. De ontvanger van de belastingen stelt de man aansprakelijk voor naheffingsaanslagen loonheffing en omzetbelasting die de bv niet heeft betaald. De man vindt dat hij niet aansprakelijk is en start een beroepsprocedure. De rechtbank constateert dat de man voor sommige belastingschulden een tijdige melding van betalingsonmacht heeft ingediend. Het gevolg is dat de ontvanger aannemelijk moet maken dat het niet betalen van deze schulden is te wijten aan onbehoorlijk bestuur van de man. De rechtbank houdt hierbij rekening met het feit dat de bv in mei 2015 haar bedrijfsactiviteiten heeft overgeheveld aan een andere vennootschap. De helft van de aandelen in die andere vennootschap is in handen van de bestuurder.
De rechtbank merkt op dat de bv vóór mei 2015 verhoudingsgewijs significant minder voldeed aan de ontvanger dan aan de concurrente schuldeisers. Maar de rechtbank ziet hierin geen onbehoorlijk bestuur. Een redelijk denkend bestuurder kan zo handelen. Door verschillende crediteuren te betalen, willen zij immers zaken blijven doen met de bv. Die redenering gaat trouwens niet op als de bestuurder moet beseffen dat door zijn handelen de belastingschulden onbetaald blijven. Of als de bv had besloten haar activiteiten te beëindigen.
De fiscus wijst vervolgens erop dat vóór mei 2015 een verhoging van de managementvergoeding heeft plaatsgevonden van € 1.538,50 naar € 1.900 per week. Deze stijging is volgens de rechtbank echter te klein om als onbehoorlijk bestuur te kwalificeren. De rechtbank verwerpt eveneens de stelling dat de bv bij het overdragen van haar activiteiten een goodwillvergoeding had moeten bedingen. Aangezien de activiteiten verliesgevend waren, zou een derde geen vergoeding voor goodwill wensen te betalen.
Vanaf mei 2015 heeft de bestuurder handelingen verricht die kwalificeren als onbehoorlijk bestuur. De rechtbank verwijt de bestuurder dat hij na de overdracht van de bedrijfsactiviteiten het hele personeelsbestand heeft aangehouden. Vervolgens heeft de bv haar personeel met een opslag van 10% op de loonkosten uitgeleend aan de overnemer. Maar deze gelieerde vennootschap heeft de facturen grotendeels onbetaald gelaten. Toch heeft de bestuurder nagelaten om invorderingsmaatregelen te nemen. Verder meent de rechtbank dat de bv na de beëindiging van haar operationele activiteiten niet langer de vrijheid heeft om te bepalen welke schuldeisers zij betaalt. Hoewel er genoeg redenen zijn om het bedrag van de aansprakelijkstelling te verlagen, zijn er dus ook redenen om een deel van het bedrag te handhaven.

Bron: Rb. Zeeland-West-Brabant 31-12-2020