Alle verzwegen voorraad als winst bestempelen is onredelijk
Ook als sprake is van omkering van de bewijslast, moet de Belastingdienst een redelijke schatting van de winst maken. Daarbij kan een winstcorrectie op basis van de hele niet-verantwoorde voorraad onredelijk zijn.
Een echtpaar drijft een onderneming met gebruikmaking van een VOF. Deze VOF handelt voornamelijk in gouden sieraden. Zij koopt nieuwe sieraden in bij een handelaar in Dubai en verkoopt sieraden aan ondernemingen in Europa en aan particulieren. Daarnaast verkrijgt de VOF sloopgoud door sieraden te kopen. De VOF smelt een deel van het sloopgoud om tot baren goud die zij daarna exporteert naar de handelaar in Dubai. De rest van het sloopgoud verkoopt de VOF aan een ander bedrijf of laat het omsmelten voor de eigen voorraad. Hoewel de VOF jaarlijks haar goudvoorraad inventariseert, valt niet af te leiden op welk moment en tegen welk bedrag zij de sieraden inkoopt. Een exacte inkoopprijs is daardoor niet eenduidig uit de gevoerde administratie vast te stellen. De terugleveringen van omgesmolten sloopgoud zijn evenmin verwerkt in de financiële administratie.
De inspecteur stelt dat de aangifte en administratie van de vennoten zo veel gebreken vertonen, dat de vennoten hun aangifteplicht hebben verzaakt. Daarom maakt hij zelf een schatting van de winst uit onderneming van de vennoten. Aan de hand van deze schatting legt hij de vennoten navorderingsaanslagen op. De vennoten zijn het daar niet mee eens en tekenen beroep aantegen deze aanslagen. Tijdens de procedure oordeelt Rechtbank Gelderland dat sprake was van een omkering van de bewijslast. Maar ook dan moet de fiscus de aanslag baseren op een redelijke schatting.
De rechtbank oordeelt dat de schatting van de Belastingdienst niet redelijk is. De inspecteur heeft wel de conclusie mogen trekken dat een deel van de goudvoorraad van de VOF niet is verantwoord. In principe mag men in redelijkheid deze niet-verantwoorde voorraad aanmerken als verzwegen omzet. Maar in deze zaak is ook aannemelijk dat een deel van de sieradencollectie is omgesmolten. De fiscus heeft daar op geen enige manier rekening mee gehouden. In die situatie gaat het te ver om de gehele niet-verantwoorde goudvoorraad als omzetcorrectie aan de navorderingsaanslagen ten grondslag te leggen. De rechtbank verlaagt daarom de schatting van de omzetcorrectie die ziet op de verkoop van sieraden in alle jaren met 20%.
Bron: Rb. Gelderland 08-07-2021 (gepubl. 07-09-2021)
Lijfrentepremiebetaling kan via werkgever lopen
De omstandigheid dat het betalen van een premie via de werkgever loopt, sluit niet uit dat sprake is van een lijfrente voor de toepassing van belastingverdragen.
Een stichting voert een overbruggingsregeling voor profvoetballers in Nederland uit. Binnen deze regeling kennen clubs als werkgever een aanspraak op een overbruggingsuitkering toe aan voetballers die bij hen in dienst zijn. De club moet de stichting daarvoor maandelijks een fondspremie betalen. De clubs houden deze premies in op het brutoloon van de voetballers. Een van de participerende voetballers woont in Australië op het moment dat hij een overbruggingsuitkering ontvangt. De Nederlandse fiscale autoriteiten bestempelen deze uitkering als een voordeel behaald in het kader van een dienstbetrekking als sporter. Nederland mag zo’n voordeel belasten. De stichting is het daar niet mee eens. Zij stelt dat de uitkering voortvloeit uit een lijfrente. Daarom zou alleen Australië mogen heffen. Het geschil mondt uit in een beroepsprocedure.
De fiscus stelt dat voor de toepassing van het belastingverdrag geen sprake kan zijn van een lijfrente, omdat de aanspraak in het kader van de dienstbetrekking is opgekomen. Hof Arnhem-Leeuwarden verwerpt dit standpunt. De enkele omstandigheid dat een recht op uitkeringen opkomt in het kader van een dienstbetrekking, betekent niet dat geen sprake kan zijn van een lijfrente. De Belastingdienst zou wel gelijk hebben als de kosten van de lijfrente volledig voor rekening komen van de werkgever. De inspecteur stelt dat dit het geval is, omdat de werknemer tegenover de aanspraak geen tegenprestatie met een geldwaarde heeft geleverd. Uiteindelijk stelt het hof vast dat de club verplicht is de fondspremie in te houden op het loon van de voetballer. Vervolgens draagt de club deze premie af aan de stichting, maar toch komt de premie ten laste van de voetballer. De gehele premie is daardoor een werknemersbijdrage.
Ten slotte stelt de fiscus dat men het begrip lijfrente moet uitleggen conform de Nederlandse belastingwetgeving. Omdat in deze zaak een onzekere gebeurtenis ontbreekt, telt de uitkering niet als een lijfrente-uitkering. Ook deze stelling verwerpt het hof. Men dient uit te gaan van de definitie van het begrip lijfrente van het verdrag. De verdragstekst zegt niet dat sprake moet zijn van een wezenlijke onzekerheid. Dat die onzekerheid vaak wel van relevant is voor de Nederlandse wetgeving, is hier niet van belang. Het hof oordeelt dat de overbruggingsuitkering kwalificeert als een lijfrente-uitkering. Nederland heeft dus geen heffingsrecht ten aanzien van de uitkering aan de Australische voetballer.
Bron: Hof Arnhem-Leeuwarden 24-08-2021 (gepubliceerd 03-09-2021)
Zieke dga krijgt toch nog gebruikelijk loon
Volgens Rechtbank Gelderland is het feit dat de dga van een bv een deel van het jaar ziek is op zich geen reden om zijn (fiscaal) loon direct te verlagen.
De ondernemingsactiviteiten van een bv omvatten onder andere consultancy- en bemiddelingsactiviteiten. De bv betaalt over 2015 geen salaris uit aan haar dga, omdat deze door hartfalen bijna heel 2015 arbeidsongeschikt is. Maar de inspecteur gaat uit van een gebruikelijk loon van € 44.000. Daarbij is hij bereid rekening te houden met een eventuele bijtelling voor privégebruik van de auto van de zaak. De bv begint een beroepsprocedure.
De rechtbank vindt het aannemelijk dat de dga in 2015 ondanks zijn ziekte enige arbeid heeft verricht. De bv heeft namelijk in 2015 omzet behaald. Normaal gesproken behaalt zij haar omzet met werkzaamheden van de dga. Verder redeneert de rechtbank dat in het algemeen ziekte geen aanleiding is om het gebruikelijk loon buiten beschouwing te laten. De rechtbank wijst daarbij op de verplichting om bij ziekte loon door te betalen.
Vervolgens draagt de bv aan dat zij gedurende een bepaalde periode verliezen heeft geleden. Maar dat feit betekent niet per definitie dat het uitbetalen van het gebruikelijk loon de continuïteit van het bedrijf in gevaar brengt. Bovendien merkt de rechtbank op dat de dga op grond van zijn arbeidsovereenkomst recht heeft op een bruto jaarloon van minimaal € 65.000. Een gebruikelijk loon van € 44.000 is in dat geval al een behoorlijke verlaging van het fiscale loon. De rechtbank oordeelt daarom dat een verdere verlaging van het gebruikelijk loon niet op zijn plaats is.
Bron: Rb. Gelderland 05-07-2021 (gepubl. 03-09-2021)
Verlies niet navorderen zonder verliesherzieningsbeschikking
De inspecteur die een natuurlijk persoon een navorderingsaanslag wil opleggen vanwege een ten onrechte verrekend verlies moet eerst een herzieningsbeschikking opstellen. Doet hij dat niet, dan zal de belastingrechter de navorderingsaanslag vernietigen.
In 2009 emigreert een echtpaar van Nederland naar Zwitserland. Zij geven in hun aangifte IB/PVV 2011 als buitenlandse belastingplichtigen een negatief inkomen uit werk en woning op. De inspecteur geeft een verliesbeschikking af waarin hij de aangiftes van het echtpaar volgt. Vervolgens verrekent de Belastingdienst bij beschikking het verlies uit 2011 met een positief box 1-inkomen uit 2008. Naderhand neemt de fiscus het standpunt in dat de echtgenoten in 2011 helemaal geen box 1-verlies hebben geleden. De man krijgt daarom een navorderingsaanslag 2008 opgelegd. Maar de inspecteur heeft de verliesbeschikking niet herzien bij voor bezwaar vatbare beschikking. Hij meent dat een verliesherzieningsbeschikking besloten ligt in de navorderingsaanslag. Daarom hoeft hij de verliesbeschikking niet in een aparte beschikking te herzien.
Rechtbank Gelderland is het helemaal niet eens met dat standpunt. Een herziening van een verliesbeschikking moet plaatsvinden bij voor bezwaar vatbare beschikking. Dat volgt uit de wet. Bovendien moet de inspecteur een verliesherzieningsbeschikking nemen voordat hij een navorderingsaanslag oplegt vanwege een ten onrechte verrekend verlies. Dat is terug te vinden in de rechtspraak. De rechter oordeelt dat in de navorderingsaanslag geen verliesherzieningsbeschikking ligt besloten. Uit de navorderingsaanslag volgt namelijk niet dat het verlies uit 2011 is herzien. Het gevolg is dat de Belastingdienst geen navorderingsaanslag had mogen opleggen. De rechtbank besluit dan ook de navorderingsaanslag te vernietigen.
Bron: Rb. Gelderland 01-07-2021 (gepubl. 03-09-2021)
Vestigingsadressen ondernemers blijven openbaar
Volgens staatssecretaris Keijzer is het in algemene zin afschermen van adressen (privé of anderszins) van zelfstandigen en ondernemers in het Handelsregister een vergaande maatregel die in de praktijk op onderdelen niet uitvoerbaar is. Wel heeft de staatssecretaris een voorstel in voorbereiding tot standaard afscherming van woonadressen, niet zijnde vestigingsadressen.
In juli 2021 zijn Kamervragen gesteld om duidelijkheid te krijgen over de stand van zaken ten aanzien van een (eerder ingediende) motie waarin werd verzocht om de privéadressen van zelfstandigen en ondernemers af te schermen als daarom werd verzocht. Volgens de staatssecretaris heeft dat echter gevolgen voor de rechtszekerheid en voor het naleven van verplichtingen van bepaalde afnemers (bijvoorbeeld in het kader van de Wwft). In het Handelsregister wordt het vestigingsadres van ondernemingen en rechtspersonen getoond, omdat dit bijdraagt aan de rechtszekerheid in het handelsverkeer. Het register biedt een informatiebron waar partijen op onafhankelijke wijze de gegevens van een handelspartner kunnen toetsen en waar zij kunnen het adres kunnen opzoeken, mocht dat nodig zijn.
Het gevolg van het afschermen voor andere ondernemers is dat zij de locatie van een handelspartner alleen door tussenkomst van een gerechtsdeurwaarder of advocaat kunnen achterhalen. Ook is het waar het vennootschappen betreft, niet toegestaan om de vestigingsadressen af te schermen met het oog op Europeesrechtelijke verplichtingen. Richtlijn (EU) 2017/1132 bevat bepalingen omtrent de ‘zetel’ van vennootschappen. Art. 4 sub a van de richtlijn verplicht lidstaten tot openbare registratie van de statutaire zetel van de vennootschap en art. 19 lid 2 sub b schrijft tevens voor dat dit gegeven via het koppelingssysteem BRIS kosteloos beschikbaar dient te zijn.
Onder de huidige bepalingen van het Handelsregisterbesluit 2008 hebben ondernemers al de mogelijkheid om in het geval van een waarschijnlijke dreiging, een verzoek tot afscherming van hun woonadres in te dienen bij de Kamer van Koophandel. Het vestigingsadres blijft in dat geval echter openbaar, ook al is dit gelijk aan het woonadres. De ondernemer heeft, met andere woorden, ook een eigen verantwoordelijkheid op het gebied van afscherming c.q. afschermbaarheid van zijn privé-gegevens aldus de staatssecretaris.
Keijzer heeft een voorstel gedaan om in het Handelsregisterbesluit 2008 vast te leggen dat de Kamer van Koophandel als zodanig ingeschreven woonadressen voortaan standaard afschermt. Het streven is het voorstel dit najaar te laten publiceren in het Staatsblad. Na de inwerkingtreding van de wijziging van die bepaling in het Handelsregisterbesluit 2008 worden woonadressen standaard afgeschermd. Alleen wanneer hetzelfde adres als vestigingsadres is gebruikt, blijft het in die hoedanigheid zichtbaar.
Bron: Min. EZK 06-09-2021
Dga krijgt pand tegen lage prijs: diverse fiscale gevolgen
Soms verkoopt een bv een onroerende zaak bewust tegen een te lage prijs aan haar dga. Als de partijen niet de juiste fiscale gevolgen van deze transactie opgeven, riskeert de dga een navorderingsaanslag IB en een naheffingsaanslag overdrachtsbelasting.
Een aantal beroepsprocedures voor Rechtbank Noord-Holland zagen op de volgende situatie. Twee broers zijn ieder voor de helft aandeelhouder van een bv. De activiteiten van deze bv bestaan voornamelijk uit het exploiteren van vastgoed. De bv krijgt op 19 april 2007 een bouwvergunning om de indeling van twee onroerende zaken te wijzigen. Deze onroerende zaken mogen daardoor één winkel vormen. De bv vindt een potentiële huurder voor deze winkelruimte. Terwijl de onderhandelingen in een vergevorderd stadium zijn, verkoopt de bv op 3 maart 2011 de desbetreffende onroerende zaken aan de broers voor € 8.450.000. Aanvankelijk accepteert de inspecteur deze waarde, maar later komt hij daarop terug. Uiteindelijk stelt de Belastingdienst de waarde op € 18.180.000. Het verschil is een verkapte winstuitdeling, aldus de inspecteur. Hij vordert vervolgens inkomstenbelasting na over dit inkomen uit aanmerkelijk belang.
De broers tekenen beroep aan tegen de navorderingsaanslagen. De rechtbank constateert dat de inspecteur een ambtelijk verzuim heeft begaan. Hij heeft namelijk de gewone aanslag opgelegd terwijl de rijkstaxateur van de Belastingdienst de waarde van de onroerende zaken nog onderzocht. Het gevolg is dat een nieuw feit ontbreekt. Aan de andere kant is ook sprake van kwade trouw. De rechtbank oordeelt dat de bv en haar dga’s bij het bepalen van de overdrachtsprijs rekening hadden moeten houden met de bijna gerealiseerde huurovereenkomst. De rechtbank meent dat de partijen dit expres nalieten. Daarom mag de fiscus in beginsel navorderen.
Door de overdrachtsprijs op een te laag bedrag te stellen, hebben de dga’s ook niet voldaan aan hun aangifteplicht. Daarom keert de rechtbank de bewijslast om. Dan nog moet de Belastingdienst een redelijke schatting maken. Maar dat is volgens de rechtbank ook gebeurd. De onroerende zaken liggen op een zogeheten A-locatie. Daardoor komt leegstand niet tot nauwelijks voor. De onderhandelingen over de huurovereenkomst zijn bovendien al in een ver stadium beland. Daarnaast heeft de rijkstaxateur zijn berekening gebaseerd op een redelijke markthuur op grond van referentiepanden. De fiscus heeft de renovatiekosten misschien iets te laag ingeschat, maar al met al besluit de rechtbank de navorderingsaanslag niet te verlagen.
De gevolgen van deze waarderingskwesties zijn niet beperkt tot de inkomstenbelasting. De verkrijging van de onroerende zaak door de broers is immers belast met overdrachtsbelasting. Hierbij is de heffingsgrondslag de waarde in het economische verkeer, maar op zijn minst de overdrachtsprijs. Nu de waarde van de onroerende zaak hoger blijkt te zijn, mag de inspecteur overdrachtsbelasting bij de broers naheffen.
Bron: Rb. Noord-Holland 05-08-2021 (gepubl. 24-08-2021)
Dga’s niet in dienstbetrekking werkzaam bij werk-bv
Hof Arnhem-Leeuwarden oordeelt dat de inspecteur het bestaan van een privaatrechtelijke dienstbetrekking tussen de dga’s en de werkmaatschappij niet aannemelijk heeft gemaakt. De dga’s zijn daardoor niet verplicht verzekerd voor de werknemersverzekeringen.
De heren A en B zijn dga van respectievelijk A Holding bv en B Holding bv. Zij houden indirect ieder 27,5% van de aandelen in een werk-bv. De heren C en D zijn dga van respectievelijk C Holding bv en D Holding bv en hebben ieder indirect 22,5% van de aandelen in de werk-bv. De heren zijn in dienst bij hun eigen holding. Die holdings verrichten op haar beurt managementactiviteiten voor een gemeenschappelijke holding, Y holding bv, die op haar beurt managementactiviteiten verricht voor de werk-bv. Volgens de inspecteur zijn de heren A, B, C en D in dienstbetrekking werkzaam bij de werk-bv. Daardoor zijn zij verplicht verzekerd voor de werknemersverzekeringen.
Hof Arnhem-Leeuwarden is net als de rechtbank van oordeel dat geen sprake is van een dienstbetrekking tussen de dga’s en de werk-bv. Uit de feitelijke gang van zaken leidt het hof af dat de dga’s zich bezighouden met bestuurs- en managementtaken. De rechtsverhoudingen die aan de uitoefening bestuurs- en managementtaken ten grondslag liggen, zijn de managementovereenkomsten en de arbeidsovereenkomsten. De inspecteur heeft niet aangetoond dat er een arbeidsrelatie is tussen de dga’s en de werk-bv. Zo is er in de managementovereenkomsten niets opgenomen waaruit zou blijken dat er een arbeidsovereenkomst is. Ook is bij de beëindiging van de samenwerking met twee partners gehandeld zoals bij een overeenkomst van opdracht past en niet via het arbeidsrecht. A Holding bv, B Holding bv, C Holding bv en D Holding bv hebben ook facturen met btw gestuurd voor de door hen verrichte managementwerkzaamheden voor Y holding bv .
De inspecteur is voorts van oordeel dat de feiten fiscaal moeten worden geherkwalificeerd. Het hof is het daar niet mee eens. Het gaat hier niet om belastingheffing, maar om werknemersverzekeringen. Het is bovendien onduidelijk wat het economische resultaat van de gekozen rechtsvorm, de houdsterstructuur en de managementovereenkomsten, is. Ook is onduidelijk waarom de gevolgen voor de werknemersverzekeringen door voornoemde structuur onaanvaardbaar zouden zijn. Er is geen privaatrechtelijke dienstbetrekking tussen de werk-bv en de dga’s. Zij zijn niet verplicht verzekerd voor de werknemersverzekeringen.
Bron: Hof Arnhem-Leeuwarden 17-08-2021 (gepubl. 27-08-2021)
Belastingdienst mag ook weer niet te kritisch zijn
Een inspecteur mag best kritisch zijn, maar voor het opleggen van een informatiebeschikking mag hij niet volstaan met de stelling dat hij de belastingplichtige niet gelooft.
Een man is enig aandeelhouder van een holding, die samen met een werkmaatschappij is gevoegd in een fiscale eenheid (FE) voor de vennootschapsbelasting. De werkmaatschappij houdt zich hoofdzakelijk bezig met verkopen en leggen van parketvloeren en de fabricage en montage van keukens. Bovendien levert deze vennootschap op maat gemaakte meubels en interieurbetimmering. In maart 2016 ontvangt de Belastingdienst een melding dat het bedrijf keukens verkoopt met de optie om een deel zwart te betalen. Op 4 november 2016 laat de Belastingdienst de FE weten een boekenonderzoek te gaan houden. Daarnaast vraagt de fiscus informatie aan de dga, terwijl het onderzoek nog loopt. De inspecteur is met name geïnteresseerd in mogelijk verzwegen winstuitdelingen. Verder wil hij van diverse privébetalingen weten wat de herkomst van de middelen is. Hoewel de dga deze vragen beantwoordt, is de Belastingdienst niet tevreden.
De inspecteur legt de dga daarom een informatiebeschikking op. Daarop start de dga een bezwaar- en beroepsprocedure tegen de informatiebeschikking. Zijn standpunt is dat hij al voldoende verklaringen heeft afgegeven. Hij heeft bijvoorbeeld al uitgelegd dat zijn echtgenote ongeveer € 4.000 per jaar heeft ontvangen van haar vader. Deze schenkingen dienen als compensatie voor het feit dat de broers van de echtgenote in het verleden meer hebben kregen dan zij. Met de giften hebben de dga en zijn echtgenote een deel van hun bestedingen kunnen betalen. De inspecteur zegt dat hij deze verklaring niet gelooft zonder verdere motivering te geven. Rechtbank Zeeland-West-Brabant vindt dat onvoldoende en hecht daarom wel waarde aan de verklaring van de man. Hetzelfde geldt voor de verklaring van de man en de verkoper over de verkoopprijs van een camper. De Belastingdienst vindt deze prijs onwaarschijnlijk laag, maar voegt daarvoor geen argumenten aan. Tenslotte komt uit de derdenonderzoeken geen informatie die de beschuldiging van belastingfraude bevestigt. De rechtbank vernietigt dan ook de informatiebeschikking.
Bron: Rb. Zeeland-West-Brabant 15-06-2021 (gepubl. 23-08-2021)