Hoofdlijnenbrief Arbeidsmarkt naar de Tweede Kamer
Zoals eerder aangekondigd heeft minister Van Gennip voor het zomerreces de Hoofdlijnenbrief Arbeidsmarkt naar de Tweede Kamer gestuurd. Het kabinet wil dat oproepcontracten, zoals het nulurencontract verdwijnen en vervangen worden door basiscontracten.
Bij de hervorming van de arbeidsmarkt wordt gezocht naar een goede balans tussen de verschillende maatregelen in een breed arbeidsmarktpakket. Het kabinet streeft ernaar om uiterlijk begin 2023 besluiten te nemen over de invulling van maatregelen die werkgeverschap aantrekkelijker maken en wendbaarheid van ondernemingen vergroot. In de brief wordt vooral ingegaan op het stimuleren van duurzame arbeidsrelaties en het reguleren van flexibele arbeid waaronder het werken met of als zzp’er(s).
Het kabinet werkt via vijf thema’s aan een toekomstbestendige arbeidsmarkt:
Het aangaan van duurzame arbeidsrelaties stimuleren binnen wendbare ondernemingen en het beter reguleren van tijdelijke contracten en driehoeksrelaties.
Een gelijker speelveld tussen werknemer en zelfstandige, meer duidelijke en opeisbare regels en handhaving .
Altijd uitzicht op nieuw werk (via leven lang ontwikkelen en een goede arbeidsmarktinfrastructuur).
Aanpassingen in de arbeidsongeschiktheidswetgeving (WIA).
Meedoen aan de basis van de arbeidsmarkt.
De komende maanden zullen de verschillende deelonderwerpen verder worden uitgewerkt. In deze brief worden met name de eerste twee thema’s verder uiteengezet .
Duurzame arbeidsrelaties Om meer zekerheid te bieden aan werknemers met flexibele contracten moet structureel werk in principe wordt georganiseerd op basis van arbeidsovereenkomsten voor onbepaalde tijd, in lijn met het uitgangspunt van de SER. Dit is ook om tot meer duurzame arbeidsrelaties te komen. Daarom worden de volgende vier maatregelen uitgewerkt:
Oproepcontracten en min-max-contracten gaan in hun huidige vorm verdwijnen en worden vervangen door basiscontracten, zodat er meer werkzekerheid en roosterzekerheid komt.
Uitzendcontracten/terbeschikkingstelling van arbeidskrachten worden verder gereguleerd zodat de positie van uitzendkrachten wordt verbeterd. Ook moet er tenminste sprake zijn van gelijkwaardige arbeidsvoorwaarden ten opzichte van de werknemers die direct in dienst zijn.
Opeenvolgende tijdelijke contracten (draaideurflex) worden tegengegaan door de pauze in de keten te schrappen. Een aparte regeling voor seizoenswerk wordt onderzocht.
Er wordt een arbeidscommissie in het leven geroepen om de toegang tot het recht te verbeteren, zoals is uitgewerkt door het aanjaagteam Roemer.
Wendbare ondernemingen Het kabinet werkt met de sociale partners maatregelen uit die duurzame arbeidsrelaties en wendbaarheid van ondernemingen samen op laten gaan. Deze maatregelen zijn complex; begin 2023 zullen de volgende maatregelen of alternatieven verder zijn uitgewerkt om het aangaan van duurzame arbeidsrelaties aantrekkelijker te maken.
Het bevorderen dat werknemers van werk-naar-werk worden begeleid na beëindiging van het arbeidscontract.
Deeltijd-WW.
Het verbeteren van de regeling rondom loondoorbetaling bij ziekte door in het tweede jaar in te zetten op terugkeer bij een andere werkgever.
Gelijk speelveld tussen contractvormen en duidelijker regels Het kabinet wil een adequaat beschermingsniveau voor alle werkenden, oneerlijke concurrentie op arbeidsvoorwaarden tegengaan, zorgen voor de solidariteit binnen de sociale zekerheid en het fiscale stelsel en de wet- en regelgeving verbeteren zodat er meer duidelijkheid komt over contractvormen. Deze kabinetsperiode wordt daarom:
Ingezet op een gelijker speelveld tussen contractvormen. Onder meer door de komst van een arbeidsongeschiktheidsverzekering voor zelfstandigen (op zijn vroegst tussen 2027 en 2029), mogelijkheden pensioen op te bouwen voor zelfstandigen en beperking van de zelfstandigenaftrek. Het kabinet bouwt de maximale zelfstandigenaftrek verder af tot € 1.200 in 2030.
Meer duidelijkheid geboden over de vraag wanneer werk gedaan moet worden door een werknemer of verricht mag worden door een zelfstandige. Met name het begrip ‘gezag’ zal verduidelijkt worden; ook komt er een zogenaamd rechtsvermoeden. Dat betekent dat de werkgever voortaan bewijs moet leveren dat er geen sprake is van een dienstverband. In plaats van dat de werkende moet aantonen dat er sprake is van een dienstverband.
Het toezicht en de handhaving op schijnzelfstandigheid verbeterd, waarbij het handhavingsmoratorium uiterlijk 1 januari 2025 wordt afgeschaft.
Bron: Min. SZW 05-07-2022, nr. 2022-0000148422 – Hoofdlijnenbrief Arbeidsmarkt
Arbeidsongeschikte kan geen ondernemingsverlies aftrekken
Ook iemand die tijdelijk volledig arbeidsongeschikt is, moet met zijn onderneming op een gegeven moment omzet hebben. Anders is geen sprake van een bron van inkomen.
Een man geeft vanaf 2009 in zijn aangifte winst uit onderneming op. Vanaf 2012 drijft hij een onderneming onder een nieuwe naam. Maar hij realiseert in de jaren 2012 tot en met 2017 geen omzet. Omdat hij wel kosten maakt, varieert zijn resultaat van enkele honderden tot enkele duizenden euro’s in de min. Hij geeft bijvoorbeeld in zijn aangifte IB/PVV 2017 een verlies uit onderneming op van € 3.156. Maar de belastingdienst weigert dit verlies in aanmerking te nemen omdat geen sprake zou zijn van een bron van inkomen. De objectieve winstverwachting speelt hierbij een rol. De man stelt dat hij vanwege gezondheidsproblemen in de jaren tot en met 2017 geen omzet heeft gerealiseerd. Dat is volgens hem een verschoonbaar feit voor het achterwege blijven van omzet. Ook meent hij vanwege zijn beperking een langere aanlooptijd in aanmerking te mogen nemen.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant begint met de stelling dat de objectieve winstverwachting puur een fiscale kwalificatie is. Deze toets vormt geen oordeel over de man en zijn deelname aan de maatschappij. Daarnaast gelooft de rechtbank dat de man zich actief heeft ingezet en verschillende pogingen heeft ondernomen om omzet en daarmee ondernemingswinst te genereren. Maar de man heeft met deze activiteiten niet redelijkerwijs een voordeel mogen verwachten, aldus de rechtbank. De man is namelijk in de jaren 2015 en 2016 volledig arbeidsongeschikt verklaard. Een deel van het jaar 2017 heeft hij evenmin kunnen werken. De omzet in de jaren 2018 en 2019 is zeer beperkt. Zelfs bij een langer dan gemiddeld benodigde opstarttijd moet op een gegeven moment sprake zijn van omzet. Dat is hier niet zo. Verder heeft de man inmiddels zijn onderneming gestaakt. Zijn onderneming vormt daarom geen bron van inkomen zodat het ondernemingsverlies niet aftrekbaar is.
Wet: art. 3.2 Wet IB 2001
Bron: Rechtbank Zeeland-West-Brabant 30 juni 2022 (gepubliceerd 4 juli 2022),
Onderbouw tbs-verlies met bankafschriften
De inspecteur vraagt een dga per informatiebeschikking om bankafschriften die inzicht geven in het verloop van zijn rekening-courantvordering. Als de dga niet aan die informatieverplichting voldoet, zal de fiscus in principe geen afwaardering van de vordering toestaan.
Een man bezit alle aandelen in een holding met een werkmaatschappij. De geconsolideerde bedrijfsactiviteiten van deze bv’s bestaan voornamelijk uit het exploiteren van een natuursteenbedrijf. De holding verricht voornamelijk beheeractiviteiten en houdt zich bezig met financiering en verhuur van het toenmalige bedrijfspand. In 2007 start de ontwikkeling van het nieuwbouwplan voor een nieuw bedrijfspand. Het daaropvolgende jaar sluit de dga met zijn holding een rekening-courantovereenkomst. Hij geeft in zijn aangifte IB/PVV 2012 een verlies uit terbeschikkingstelling op van € 130.783. Maar de inspecteur accepteert de afwaardering van de rekening-courantvordering niet. Daarop tekent de dga bezwaar aan tegen zijn aanslag. De Belastingdienst vraagt hem vervolgens om inlichtingen of gegevensdragers die de stand van de rekening-courant onderbouwen. Wanneer de dga deze gegevens niet verstrekt, neemt de fiscus een informatiebeschikking. De dga gaat in bezwaar en beroep tegen deze informatiebeschikking. Hierbij stelt hij dat de informatiebeschikking onduidelijk is.
Maar de rechter oordeelt dat de informatiebeschikking duidelijk betrekking heeft op bankafschriften waarop betalingen aan de holding zijn opgenomen. De informatiebeschikking blijft daarom in stand en wordt zelfs onherroepelijk. Toch weigert de dga de gevraagde gegevens te verstrekken. Dit breekt hem op in de beroepsprocedure voor Hof Arnhem-Leeuwarden. Door zijn informatieplicht te verzaken, is sprake van omkering en verzwaring van de bewijslast. Het hof oordeelt daarnaast dat de berekening van de aanslag door de Belastingdienst redelijk is. Afgezien van de correctie van het verlies uit terbeschikkingstelling heeft de fiscus immers de aangifte gevolgd. Het hof verklaart het hoger beroep van de dga daarom ongegrond.
Bron: Hof Arnhem-Leeuwarden 21-06-2022 (gepubl. 01-07-2022)
Geen naheffing over verzwegen, wellicht vrijgestelde omzet
Zelfs als een ondernemer inkomen heeft verzwegen, mag de inspecteur pas btw naheffen als hij aannemelijk maakt dat het verzwegen inkomen is behaald met een btw-belaste activiteit.
Een man staat van 21 januari 2013 tot medio 2015 ingeschreven bij de Kamer van Koophandel (KvK) als ondernemer met een eenmanszaak. Volgens het uittreksel van het Handelsregister omvatten de activiteiten van de eenmanszaak een handel in en reparatie van personenauto’s en lichte bedrijfsauto’s. In zijn aangifte IB/PVV 2015 geeft de man een inkomen uit werk en woning op van nihil. Zijn partner geeft een box 1-inkomen op van € 49.787. De man trekt in zijn aangiftes omzetbelasting over de jaren 2013, 2014 en 2015 wel voorbelasting af, maar draagt geen btw af. De Belastingdienst ontdekt tijdens een boekenonderzoek dat de man in verschillende jaren duizenden euro’s in contanten heeft gestort op privérekeningen. Zo bedraagt het totaal aan deze stortingen in 2015 € 37.495. Aan de hand van kengetallen van het Nibud constateert de fiscus dat de man omzet moet hebben verzwegen.
De inspecteur corrigeert daarom de aangifte IB/PVV 2015 en de aangiftes omzetbelasting over 2012–2015. Verder krijgt de man naheffingsaanslagen omzetbelasting opgelegd. Hij tekent beroep aan tegen deze naheffingsaanslagen. Voor Rechtbank Zeeland-West-Brabant stelt hij zijn hoge uitgaven te hebben gefinancierd met bankleningen, afgestorte casinowinsten en gokken onder vrienden. Hij is echter niet consistent over de bedragen die hij heeft gewonnen. In zijn beroepschrift stelt hij namelijk hij grote bedragen te hebben verloren. De rechtbank gelooft daarom niet dat de man een correcte aangifte heeft ingediend. Omkering van de bewijslast is het gevolg. Aangezien de schatting van de inspecteur redelijk is, laat de rechtbank de correctie in stand.
Maar de Belastingdienst bewijst niet dat de onbekende bron waaruit de verzwegen inkomsten zijn genoten, bestaat uit btw-belaste activiteiten. De rechtbank gelooft de bewering van de man dat zijn autohandel niet van de grond is gekomen. De verzwegen inkomsten kunnen dus niet afkomstig zijn uit de autohandel. Aangezien de onbekende bron een btw-vrijgestelde activiteit kan zijn, vernietigt de rechtbank de naheffingsaanslagen omzetbelasting.
Bron: Rb. Zeeland-West-Brabant 23-06-2022 (gepubl. 28-06-2022)
Vanaf 2030 per kilometer betalen
Als het aan het kabinet ligt betalen autobezitters vanaf 2030 niet meer voor autobezit, maar voor autogebruik. Het kabinet heeft een eerste uitwerking vastgesteld die moet uitmonden in betalen voor het gebruik van een auto in 2030.
In het Coalitieakkoord is afgesproken dat de motorrijtuigenbelasting wordt hervormd naar een kilometerafhankelijke belasting voor personen- en bestelauto’s. Automobilisten betalen in het nieuwe systeem voor het daadwerkelijk gebruik van de weg en niet langer een vast bedrag voor het bezit van een auto. Door het huidige systeem om te vormen van een belasting op bezit naar een belasting op gebruik, worden de lasten van automobiliteit evenwichtiger en rechtvaardiger verdeeld. Waar en wanneer deze kilometers gereden zijn, maakt niet uit. De ministerraad heeft ingestemd met toezending aan de Tweede Kamer van een brief met de eerste uitwerking van deze plannen.
Automobilisten kiezen steeds vaker voor een elektrische auto. Om het klimaat te verbeteren streeft het kabinet er daarom naar dat in 2030 alle nieuw verkochte auto’s emissieloos zijn. Dit betekent wel dat de overheidsinkomsten van autobelastingen op termijn teruglopen, met name door teruglopende inkomsten uit de brandstofaccijns. Deze overheidsinkomsten op peil houden is één van de redenen om een nieuw en toekomstbestendig systeem in te voeren. Straks betalen alle automobilisten, ook de elektrische rijders, weer belasting afhankelijk van hoeveel ze de weg op gaan. Zo kunnen ook in de toekomst publieke voorzieningen worden betaald, zoals zorg, onderwijs én (het onderhoud van) de wegen. Daarnaast worden automobilisten met de invoering van betalen naar gebruik gestimuleerd om bewuster hun auto te gebruiken.
Betalen naar gebruik Het kabinet is van plan het systeem van betalen naar gebruik per 2030 in te voeren door het kilometerafhankelijk maken van het tarief van de huidige MRB voor alle personen- en bestelauto’s, zonder onderscheid naar tijd en plaats in het kilometertarief. Het maakt dus niet uit waar of wanneer iemand rijdt. Ook kilometers die in het buitenland gereden zijn, tellen mee. Voor het heffen van de belasting hoeft alleen te worden geregistreerd hoeveel kilometers een auto jaarlijks rijdt. De overheid hoeft niet te weten waar en wanneer deze kilometers zijn gereden en dit waarborgt de privacy.
Het nieuwe systeem wordt budgetneutraal ingevoerd. De bedoeling is dat gelijktijdig met de hervorming van de MRB de dan nog bestaande toltrajecten komen te vervallen.
Keuzes Er moeten nog een aantal belangrijke keuzes worden gemaakt ten aanzien van de provinciale opcenten, differentiatie naar gewicht, brandstofsoort en milieukenmerken, de registratie van gereden kilometers, de uitvoeringsorganisaties die hierin worden betrokken en de tolwegen. Dit wordt momenteel nader onderzocht.
Doel is om nog deze kabinetsperiode de wetgeving vast te stellen en andere voorbereidingen te treffen die nodig zijn om het nieuwe systeem in te kunnen invoeren. In de komende tijd worden eerst nog onderzoeken uitgevoerd. Doel is om daarna uiterlijk medio 2023 een internetconsultatie te starten van de conceptwetgeving.
Bron: MvF en Min. Infrastructuur & Waterstaat 01-07-2022
Soepelere aflossingsregeling coronabelastingschulden
Uit overleg met ondernemers en brancheorganisaties zijn een aantal scenario’s voortgekomen die ondernemers wat meer flexibiliteit bieden bij het aflossen van de coronabelastingschuld. Het kabinet wil de bestaande betalingsregeling op een aantal punten versoepelen voor bedrijven die tijdens corona een belastingschuld hebben opgebouwd.
Het kabinet ziet in twee mogelijkheden om in de kern gezonde ondernemingen flexibiliteit te bieden bij het terugbetalen. Dit kan door te betalen maandbedragen per kwartaal te mogen voldoen en door een incidentele betaalpauze mogelijk te maken binnen de bestaande betalingsregeling. Dit kan helpen voor bijvoorbeeld bedrijven met een sterk wisselende omzet door seizoensinvloeden. De algemene voorwaarde daarbij is dat gedurende de betalingsregeling nieuw opkomende verplichtingen tijdig worden nagekomen. Ook moet er een schriftelijk gemotiveerd verzoek om toepassing ervan worden gedaan, waaruit aflossingsproblemen blijken.
Zoals al eerder toegezegd zal de Belastingdienst vanaf 1 augustus 2022 tot 1 oktober 2023 een soepelere houding zal aannemen in saneringsakkoorden ten aanzien van het uit te keren bedrag (‘preferentiemaatregel’). De Belastingdienst neemt vanaf die datum genoegen met een gelijk percentage van de opbrengst uit een saneringsakkoord als aan concurrente schuldeisers wordt uitgekeerd (100% in plaats van 200% ten opzichte van concurrente crediteuren). Hiermee wil men de kans op saneringsakkoorden vergroten. Om saneringsakkoorden verder te stimuleren, heeft het de voorkeur van het kabinet om het fiscale saneringsbeleid aan te passen, zodat TVL- en NOW-schulden geen belemmering voor een saneringsakkoord zijn. Hiermee wordt de kans op een saneringsakkoord groter.
Per 7 juni 2022 is aan 279.000 ondernemers uitstel verleend voor een nog openstaande belastingschuld van € 21 miljard, waarvan € 20,4 miljard betrekking had op LH (€10,3 miljard), btw (€ 6,6 miljard), IB (€ 1,4 miljard) en Vpb (€ 2,1 miljard). In totaal hebben zo’n 400.000 ondernemers gebruik gemaakt van uitstel. Een deel van die ondernemers heeft de schuld al volledig afbetaald of heeft geen schuld meer omdat de belastingaanslag is volledig is verminderd. Hierdoor is inmiddels ruim de helft van het oorspronkelijke bedrag van € 47 miljard al afgelost.
Het merendeel van de ondernemers met belastingschuld behoort tot het midden- of kleinbedrijf en is IB-ondernemer. De hoogte van de schuld per bedrijf loopt uiteen; 65% van de ondernemers heeft een schuld van minder dan € 25.000. Dat zou neerkomen op een maximale aflossing van € 416 per maand. De overige 35%, ca. 97.000 ondernemingen, heeft een aanzienlijk hogere gemiddelde schuld, namelijk van € 195.000. Dat zou neerkomen op een maximale aflossing van € 3.250 per maand. Op grond van een data-analyse van de Belastingdienst zit zo’n 20% van de bedrijven in een ‘hoge risicocategorie’, omdat zij meer dan de helft van hun fiscale nettowinst, die is gebaseerd op de pre-coronajaren 2017-2019, voor aflossing van de belastingschuld moeten inzetten. Voor hen bestaat dus een verhoogd risico dat aflossen niet (volledig) gaat lukken.
Bron: MvF 01-07-2022
Inspecteur moet IB-aangifte van participant film controleren
In beginsel moet de inspecteur een aangifte inkomstenbelasting goed controleren als daarin een verlies uit een participatie in een filmfonds is opgegeven. Als deze controle achterwege plaatsvindt, is de kans groot dat navorderen niet is toegestaan bij gebrek aan een nieuw feit.
Een man participeert met ingang van 2015 in een via een stille maatschap gedreven filmfonds. Het filmfonds exploiteert twee films. De man geeft in zijn aangifte IB/PVV 2015 een verlies op uit het filmfonds. Hij vermeldt de naam van de onderneming in de winstbijlage bij de aangifte. Ook geeft hij aan dat het hier om een filmfonds gaat. De Belastingdienst volgt bij het opleggen van de aanslag over 2015 de aangifte van de man. Naderhand constateert de inspecteur aan de hand van de aftiteling van een van de films dat de man participeert in het filmfonds. De inspecteur neemt vervolgens het standpunt in dat de participatie in het filmfonds geen bron van inkomen is. De man krijgt vervolgens een naheffingsaanslag opgelegd. Maar hij gaat in beroep tegen deze aanslag, waarbij hij stelt dat de Belastingdienst niet over een nieuw feit beschikt.
Rechtbank Gelderland gaat mee met de stelling van de man. Een vakcoördinator IB van het Team Vaktechniek heeft namelijk in een intern memo de fiscale problematiek met betrekking tot filmfondsen besproken. In dit memo heeft hij zelfs melding gemaakt van twee films van de producent van het desbetreffende filmfonds. De inspecteur had naar aanleiding van de vermelding van de participatie in het filmfonds in de winstbijlage de aangifte nader moeten onderzoeken. Nu hij dat achterwege heeft gelaten, is sprake van een ambtelijk verzuim. Daardoor ontbreekt een nieuw feit en mag de fiscus niet navorderen.
Bron: Rb. Gelderland 02-06-2022 (gepubl. 28-06-2022)
Duidelijkheid over rechtsherstel box 3
Financiën heeft het besluit gepubliceerd waarin wordt aangegeven hoe het voordeel uit sparen en beleggen in box 3 moet worden berekend naar aanleiding van het arrest van de Hoge Raad van 24 december 2021. De berekening geldt voor nog niet onherroepelijk vaststaande en nog niet vastgestelde aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor de kalenderjaren 2017 tot en met 2022.
Bij het rechtsherstel wordt uitgegaan van de werkelijke samenstelling van het vermogen (zoals aangegeven in de aangifte inkomstenbelasting), waarbij een onderscheid wordt gemaakt tussen banktegoeden, overige bezittingen en schulden. Per vermogenscategorie geldt een afzonderlijk forfaitair rendementspercentage. Bij de vormgeving van het rechtsherstel zijn diverse aspecten betrokken, waaronder budgettaire, uitvoeringstechnische en maatschappelijke aspecten. Het is erop gericht om op een geautomatiseerde wijze uitvoering te geven aan het arrest van de Hoge Raad. Met de in dit besluit beschreven nieuwe berekening van het voordeel uit sparen en beleggen wordt naar de mening van het kabinet naar redelijkheid op een zo rechtvaardig, aanvaardbaar en uitvoerbaar mogelijke manier rechtsherstel geboden.
In onderdeel 2 worden de drie doelgroepen van het rechtsherstel benoemd.
In onderdeel 3 staat hoe het rechtsherstel in vier stappen wordt berekend en wanneer een aanslag inkomstenbelasting wordt verminderd of wordt vastgesteld op basis van het berekende nieuwe voordeel uit sparen en beleggen.
In onderdeel 4 wordt per doelgroep aangegeven welke mogelijkheden de belastingplichtige heeft als hij het niet eens is met het geboden rechtsherstel (de rechtsbescherming).
Voor alle doelgroepen geldt dat het rechtsherstel enkel wordt geboden als het berekende nieuwe voordeel uit sparen en beleggen lager is dan het op grond van de wet berekende voordeel uit sparen en beleggen. Als dit niet het geval is, wordt geen rechtsherstel geboden.
Ambtshalve vermindering Ten aanzien van een verzoek om ambtshalve vermindering wordt het volgende gemeld. Een verzoek om ambtshalve vermindering moet zijn ingediend binnen vijf jaar na afloop van het kalenderjaar waarop het verzoek betrekking heeft. Tenzij de staatssecretaris anders beslist, kan jurisprudentie die is gewezen nadat de aanslag onherroepelijk is komen vast te staan, geen aanleiding zijn om die aanslag ambtshalve te verminderen. Om die reden zal de inspecteur een verzoek (om rechtsherstel) afwijzen van een belastingplichtige die niet tijdig bezwaar heeft gemaakt tegen de aanslag inkomstenbelasting, waarin sprake is van een voordeel uit sparen en beleggen. Tegen deze afwijzing staat bezwaar en beroep open.
Het besluit treedt in werking met ingang van 1 juli 2022.
Bron: MvF 28-06-2022
Dga koopt pand te goedkoop van bv: zes maanden cel
Koopt een dga een pand van zijn bv tegen een veel te laag bedrag? En zijn de aangiftes overdrachtsbelasting, vennootschapsbelasting en inkomstenbelasting gebaseerd op dat bedrag? Dan heeft de dga onjuiste aangiftes ingediend. Hij riskeert in dat geval een gevangenisstraf wegens belastingfraude.
Twee broers houden ieder 50% van de aandelen in een bv met onder meer vastgoed. Op 3 maart 2011 verkoopt de bv aan deze broers twee panden voor een totaalbedrag van € 8.450.000. De Belastingdienst onderzoekt deze transactie en vermoedt dat de verkoopprijs op een te laag bedrag is gesteld. De fiscus schat de werkelijk waarde op zo’n € 11,5 miljoen. Door te werken met een lagere waarde is te weinig overdrachtsbelasting betaald. Ook heeft de bv te weinig winst opgegeven. De broers hebben bovendien nagelaten verkapt dividend op te geven. De fiscus ontvangt daardoor te weinig vennootschapsbelasting en inkomstenbelasting. Het Openbaar Ministerie (OM) stelt dat minstens één broer dit bewust heeft gedaan. Die broer heeft namelijk de hulp van taxateurs ingeschakeld zonder hen volledig in te lichten. Hij heeft hen bijvoorbeeld niets verteld over de onderhandelingen rond de verhuur van de panden aan een winkelketen.
Het OM betoogt dat de bv heeft mogen verwachten dat zij de panden gedurende tien jaar zou kunnen verhuren voor € 875.000 per jaar. Ook e-mails met de bank tonen aan dat de verdachte na een renovatie van de panden rekening houdt met een meerwaarde van € 9 miljoen. De werkelijke waarde van de panden moet dus zo’n € 17 miljoen bedragen. Overigens houdt het OM het uit voorzichtigheid op een waarde van € 11,5 miljoen. Volgens Rechtbank Amsterdam heeft het OM de schuld van de verdachte voldoende bewezen. Maar de straf pakt lager uit dan de twaalf maanden gevangenisstraf die het OM vordert. De rechtbank veroordeelt de man namelijk tot zes maanden gevangenisstraf en een taakstraf van 240 uur. Daarbij is van belang dat de fraude meer dan tien jaar geleden heeft plaatsgevonden. Sindsdien heeft de man geen fraude gepleegd. Daarnaast is de redelijke termijn overschreden.
Bron: Rb. Amsterdam 09-06-2022
Coronapandemie verlengt redelijke termijn niet automatisch
Het hof moet na het indienen van een hoger beroepschrift in beginsel binnen twee jaar uitspraak doen. Onder omstandigheden kan het hof de redelijke termijn van twee jaar verlengen. De Hoge Raad oordeelt dat corona niet automatisch tot verlenging van de redelijke termijn leidt en kent belanghebbende alsnog een immateriële schadevergoeding toe.
Een bv verzoekt bij Hof Arnhem-Leeuwarden om een immateriële schadevergoeding. De bv heeft op 18 juni 2019 het hoger beroepschrift ingediend. Op 22 juni 2021 heeft het hof uitspraak gedaan. Dat is meer dan twee jaar. Toch kent het hof geen immateriële schadevergoeding toe. Volgens het hof is de coronapandemie een uitzonderlijke situatie die een verlenging van de redelijke termijn met vier maanden voor de berechting in hoger beroep rechtvaardigt. De Hoge Raad vernietigt de hofuitspraak en verwijst daarvoor naar zijn arrest van 27 mei 2022. Corona is niet in zijn algemeenheid reden voor verlenging van de redelijke termijn. Het coronavirus is alleen een bijzondere omstandigheid als partijen waren uitgenodigd voor de zitting in de periode waarin de gerechtsgebouwen vanwege corona waren gesloten (17 maart tot en met 10 mei 2020) en het onderzoek ter zitting daarom opnieuw moest worden gepland. In dit geval is daarvan echter geen sprake. Het hof heeft de redelijke termijn van berechting in hoger beroep daarom ten onrechte verlengd. De Hoge Raad kent de bv alsnog een vergoeding van € 500 voor immateriële schade toe.
Bron: Hoge Raad 24-06-2022