Jan van Nassaustraat 21, 2596 BL Den Haag
Ma – Vr 8:30 – 17:30
post@driessenaccountancy.nl

Beroepstermijn gaat later in bij vaagheid rond postbezorger

Als de inspecteur niet kan aantonen aan welk postvervoer hij een uitspraak op bezwaar heeft aangeboden, gaat de beroepstermijn later in dan normaal. Deze termijn begint dan namelijk pas te lopen als de belanghebbende de uitspraak heeft gezien.

De Belastingdienst doet op 19 oktober 2018 uitspraak op bezwaar tegen een naheffingsaanslag btw en boetebeschikking die zijn opgelegd aan een btw-ondernemer. Deze ondernemer stelt op 12 juli 2019 beroep in. Hij beweert de uitspraak op bezwaar niet te hebben ontvangen. De Hoge Raad bepaalt dat in deze stelling een betwisting van de verzending van dat besluit zit begrepen. In dat geval moet de fiscus die verzending aannemelijk te maken. Is sprake van een boetebeschikking waartegen vóór 1 augustus 2019 bezwaar of beroep is aangetekend? Dan moet de Belastingdienst de verzending zelfs overtuigend aantonen. Bij verzending per post dient de inspecteur aannemelijk te maken respectievelijk overtuigend aan te tonen dat hij het poststuk heeft aangeboden aan een postvervoerbedrijf. Hierbij moet eveneens duidelijk zijn om welk postvervoerbedrijf het gaat.
In deze zaak staat niet vast aan welk postvervoerbedrijf de uitspraak op bezwaar is aangeboden. De Belastingdienst heeft daarmee niet aannemelijk gemaakt noch overtuigend aangetoond dat de uitspraak op bezwaar aan een postvervoerbedrijf is aangeboden voor verzending aan de ondernemer. Dat betekent dat de uitspraak op bezwaar niet correct is bekendgemaakt. In dat geval vangt de beroepstermijn pas aan op de dag waarop de belanghebbende een afschrift van die uitspraak onder ogen heeft gekregen. De eis dat het beroep zo spoedig als redelijkerwijs mogelijk is ingesteld, komt dan te vervallen. Stelt de belanghebbende in zo’n situatie beroep in voordat hij de uitspraak op bezwaar onder ogen heeft gekregen? Dan moet een niet-ontvankelijkverklaring van het beroep achterwege blijven. Het is dan immers zeker dat op het tijdstip waarop het beroep is ingesteld, de uitspraak op bezwaar al tot stand is gekomen.
De conclusie van het dossier is duidelijk: de btw-ondernemer heeft ten tijde van het indienen van het beroepschrift de uitspraak op bezwaar nog niet onder ogen gekregen. Er is daarom geen reden om het beroep wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk te verklaren. De Hoge Raad verklaart het cassatieberoep van de ondernemer gegrond.

Bron: Hoge Raad 17-06-2022

Alle winst schijn-VOF belast bij inbrenger van onderneming

Heeft een IB-ondernemer zijn bedrijf ingebracht in een VOF, maar is geen sprake van een samenwerkingsverband in materiële zin? Dan is het resultaat uit die VOF volgens Hof Den Bosch alleen toe te rekenen aan degene die zijn onderneming inbracht.

Een vrouw neemt op 1 januari 2006 de eenmanszaak van haar echtgenoot over. Daarbij maken zij gebruik van de faciliteit van de geruisloze doorschuiving. De bedrijfsactiviteiten van de eenmanszaak omvatten het beschikbaar stellen van een rijhal met alle voorkomende werkzaamheden in en rond deze hal. Daarnaast houdt het bedrijf zich bezig met de fok, opfok en africhting van jonge paarden voor de dressuursport. Ten slotte verhuurt de onderneming paardenboxen. Enkele jaren later sluit de onderneemster een VOF-overeenkomst met haar schoonzoon en haar dochter. De (schoon)moeder brengt de onroerende zaak in die zij mede gebruikt voor de onderneming. De inbreng van de schoonzoon bestaat uit in privé gehouden paarden. De dochter brengt uitsluitend arbeid in. Maar de inspecteur kent aan deze VOF-overeenkomst geen materiële waarde toe. Daarom rekent hij alle (negatieve) winst toe aan de (schoon)moeder. Deze onderneemster start vervolgens een beroepsprocedure.
Hof Den Bosch is het met de Belastingdienst eens dat feitelijk geen sprake is van een materieel samenwerkingsverband. De onderneemster geeft namelijk niet genoeg inzicht in de feitelijke samenwerking tussen haar, haar schoonzoon en haar dochter. Haar dossier bevat evenmin stukken waaruit blijkt dat de VOF naar buiten toe optreedt als samenwerkingsverband. De onderneemster stelt nog dat haar schoonzoon en haar dochter bij haar zijn ingetrokken in het woonhuis op het bedrijfsterrein. Verder is de VOF ingeschreven in het register van de Kamer van Koophandel. Deze omstandigheden zijn volgens het hof echter onvoldoende om tot een ander oordeel te komen. Bovendien benadrukt het hof dat de rechtsvorm ook niet doorslaggevend is. De manier waarop de partijen in de praktijk handelen, is relevant. Het hof stelt dat het resultaat van de VOF volledig valt toe te rekenen aan de (schoon)moeder.
Daarnaast oordeelt het hof dat men dient uit te gaan van de herrekende verliezen zoals de Belastingdienst die heeft berekend. Maar het beroep van de onderneemster is toch gegrond. Dat komt onder meer doordat de inspecteur ten onrechte geen verliesvaststellingsbeschikking over 2011 heeft afgegeven.

Bron: Hof Den Bosch 01-06-2022 (gepubl. 21-06-2022)

Leeftijdsgrens startersvrijstelling OVB geen discriminatie

Dat alleen volwassenen tot 35 jaar de startersvrijstelling in de overdrachtsbelasting mogen toepassen, is volgens Rechtbank Gelderland geen vorm van verboden discriminatie.

Op grond van de zogeheten startersvrijstelling heeft een natuurlijk persoon die voor het eerst een eigen woning verkrijgt onder voorwaarden recht op een vrijstelling van overdrachtsbelasting (OVB). De waarde van die woning moet dan wel maximaal € 400.000 bedragen. Een andere belangrijke voorwaarde is dat de verkrijger op het moment van de verkrijging minstens 18 maar nog geen 35 jaar oud is. In de zaak voor de rechtbank heeft een man het standpunt ingenomen dat de leeftijdsgrens binnen de startersvrijstelling in strijd met het verbod op leeftijdsdiscriminatie. Zelf heeft hij op 16 februari 2021 een woning verkregen. Op dat moment heeft hij voldaan aan bijna alle voorwaarden voor de toepassing van de startersvrijstelling. Alleen aan de leeftijdseis heeft hij niet voldaan: hij was vijftig jaar oud op het moment van de verkrijging.
Bij het beoordelen van het standpunt naar de man kijkt de rechtbank naar de wetsgeschiedenis. De wetgever heeft zijn keuze gebaseerd op een onderzoek waaruit blijkt dat de meeste starters tussen de 25 en 35 jaar oud zijn. De gekozen leeftijdsgrens is dus passend voor de meest actieve koopstarters. Ongeveer 73% van de personen die nooit eerder een woning hebben verkregen, valt onder de doelgroep. De veronderstellingen waarvan de wetgever is uitgegaan, zijn volgens de rechtbank niet evident onredelijk. Dus is de wetgever binnen zijn ruime beoordelingsvrijheid gebleven. De rechtbank ziet in de leeftijdsgrens daarom geen vorm van verboden discriminatie.

Bron: Rb. Gelderland 07-06-2022 (gepubl. 19-06-2022)

A-G: Deliveroo-bezorgers zijn werknemers

A-G De Bock is van oordeel dat voor het beoordelen van het gezagscriterium voor een dienstbetrekking belangrijk is dat de werkzaamheden door de opdrachtnemer organisatorisch in de onderneming van de opdrachtgever zijn ingebed.

Deliveroo maakt het mogelijk dat onafhankelijke restaurants via platform in contact komen met klanten. Die kunnen bij Deliveroo maaltijden bestellen. De bezorgers van Deliveroo brengen die maaltijden bij de klanten thuis. Aanvankelijk waren de bezorgers in dienst bij Deliveroo op basis van een arbeidsovereenkomst, een min-max oproepcontract. Vanaf juli 2018 werken de bezorgers echter alleen nog maar op basis van een opdrachtovereenkomst. Om opdrachten te krijgen moeten de bezorger zich als ondernemer inschrijven in het Handelsregister van de Kamer van Koophandel en een omzetbelastingnummer hebben. Bezorgers worden betaald op basis van het aantal bestelde bezorgde maaltijden. De Kantonrechter Amsterdam en het Hof Amsterdam hebben geoordeeld dat de rechtsverhouding tussen Deliveroo en de bezorgers kwalificeert als een arbeidsovereenkomst.
In cassatie bij de Hoge Raad blijft Deliveroo bij haar standpunt dat de opdrachtnemers zijn te beschouwen als zelfstandig ondernemers en niet in dienstbetrekking werkzaam zijn
Het gaat bij de vraag of er een dienstbetrekking is vooral om de invulling van het criterium ‘in dienst van de andere partij’ (het gezagscriterium). Volgens de A-G is het bij de invulling van dit criterium belangrijk of het werk organisatorisch is ingebed in de onderneming van de werkverschaffer (Deliveroo). Daarvan zal al snel sprake zijn als de werkzaamheden een wezenlijk onderdeel zijn van de bedrijfsvoering van de opdrachtgever. Alleen als de opdrachtnemer zelfstandig ondernemer is, is geen sprake van organisatorische inbedding van het werk in de onderneming van de opdrachtgever. Het een sluit het ander uit. Bij vaststelling of het werk organisatorisch is ingebed in de onderneming van de opdrachtgever gaat het vooral om de feitelijke uitvoering van de werkzaamheden. Dat is ook in overeenstemming met de rechtspraak van het HvJ.
De A-G is van oordeel dat de contractsbepaling dat de maaltijdbezorger vrij is om zich te laten vervangen niet aan het aanmerken van de overeenkomst tussen Deliveroo en de bezorgers als arbeidsovereenkomst in de weg staat. Dat geldt ook voor de vrijheid van de bezorger om te werken wanneer hij of zij dat wil.

Bron: A-G De Bock 17-06-2022

Gedeeltelijk staken betekent niet volledige heretikettering

Dat een onderneming gedeeltelijk is gestaakt, betekent volgens Hof Arnhem-Leeuwarden nog niet alle de bedrijfsmiddelen die tot de onderneming behoren overgaan naar het privévermogen.

Een echtpaar drijft via een stille maatschap een agrarische onderneming. De ondernemersactiviteiten omvatten het houden van vleeskuikens en het verbouwen van akkerbouw- en tuinbouwproducten. Voor het verbouwen van laatstgenoemde producten maakt de maatschap gebruik van cultuurgrond. Sinds 2011 verpacht zij echter alle cultuurgrond en verbouwt zij geen akkerbouw- of tuinbouwproducten meer. Toch blijft de man de cultuurgrond rekenen tot zijn ondernemingsvermogen. In 2015 staakt de maatschap het houden van vleeskuikens. Wanneer de Belastingdienst wil afrekenen over de stille reserves in de cultuurgrond, stelt de man dat dit niet meer mogelijk is. Hij beweert dat de cultuurgrond al in 2011 had moeten overgaan naar het privévermogen. Volgens hem valt deze fout te herstellen met de foutenleer. De Belastingdienst verwerpt deze stelling. Maar in een beroepsprocedure stelt Rechtbank Noord-Nederland de man in het gelijk.
Daarop gaat de fiscus in hoger beroep. Het hof haalt uit oudere arresten dat men bij gedeeltelijke staking de activa van het gestaakte deel niet per definitie moet aanmerken als verplicht privévermogen. Daardoor heeft de maat de cultuurgrond ook na 2011 in redelijkheid kunnen blijven rekenen tot zijn ondernemingsvermogen. Dat heeft de maat trouwens ook gedaan, zelfs met cultuurgrond die hij na de verkrijging is gaan verpachten. Het gevolg is dat er geen reden is om de cultuurgrond al in 2011 te laten overgaan naar het privévermogen. Die overgang komt pas aan de orde bij de staking van de rest van de onderneming in 2015. De boekwinst op de cultuurgrond behoort dus wel degelijk tot de stakingswinst in 2015.

Bron: Hof Arnhem-Leeuwarden 31-05-2022 (gepubl. 10-06-2022)

Terugkomen op berekening aftrekbeperking is mogelijk

Bepaalde algemene kosten zijn beperkt aftrekbaar van de fiscale winst. De IB-ondernemer kan kiezen tussen twee manieren om de aftrekbeperking te berekenen. Zolang de aanslag nog niet onherroepelijk vaststaat, kan hij terugkomen op deze keuze.

IB-ondernemers kunnen kosten van voedsel, drank, genotmiddelen, representatie, congressen, seminars, symposia, excursies, studiereizen en dergelijke in principe niet volledig aftrekken van de fiscale winst. Hetzelfde geldt voor de kosten van reizen in verband met de eerder genoemde uitgaven. In beginsel bestaat de kostenbeperking uit een vast bedrag van € 4.800 (bedrag 2022). Maar de IB-ondernemer kan ervoor kiezen om een andere manier te hanteren om de kostenaftrekbeperking te berekenen. In dat geval trekt hij 80% (percentage 2022) van de desbetreffende kosten af. Overigens zijn kosten van een privéauto of een auto die in privé is gehuurd eerst beperkt tot een bedrag van € 0,19 per kilometer. De regeling van deze aftrekbeperking geldt ook voor vennootschapsbelastingplichtige lichamen met een of meer werknemers. In dat geval bedraagt het vaste bedrag 0,4% van de totale loonsom, maar minstens € 4.800. Lichamen mogen kiezen om in plaats daarvan 73,5% van de beperkte aftrekbare kosten af te trekken.
Een zaak voor Rechtbank Noord-Nederland ziet op de vennoot van een VOF. De Belastingdienst heeft verschillende correcties toegepast op het inkomen dat de vennoot heeft opgegeven. Vanwege deze correcties legt de fiscus de vennoot een navorderingsaanslag IB/PVV 2012 op. Een van de correcties bestaat uit het beperken van de aftrek van enkele algemene kosten. Daarbij stelt de inspecteur het niet-aftrekbare bedrag op een vast bedrag van € 4.300. In de bezwaarprocedure geeft de vennoot aan de aftrekbeperking te willen stellen op 26,5% van de desbetreffende kosten. Maar de Belastingdienst beweert dat de man deze keuze uiterlijk kenbaar heeft moeten maken bij het indienen van de aangifte. De rechtbank is het niet eens met dat standpunt. In de inkomstenbelasting mogen belastingplichtigen in het algemeen terugkomen op een keuze. Tenminste, totdat de aanslag onherroepelijk vaststaat. Deze regel geldt volgens de rechtbank ook met betrekking tot de beperkt aftrekbare kosten.

Bron: Rb. Noord-Nederland 07-06-2022 (gepubl. 09-06-2022)

In belang der wet is oordeel HR over eHerkenning nodig

Advocaat-generaal Niessen heeft op eigen initiatief de gevorderd dat de Hoge Raad in een cassatieprocedure oordeelt of het verplichte gebruik van eHerkenning een wettelijke basis heeft.

Een werkgever of een lichaam die een aangifte loonheffingen respectievelijk vennootschapsbelasting wil indienen zonder tussenkomst van een intermediair of zonder gebruik van commerciële aangiftesoftware moet sinds 1 januari 2020 de aangifte digitaal doen via het portaal ‘MijnBelastingdienst zakelijk’ (MBD-Z). Om in te kunnen loggen op MBD-Z heeft men het authenticatiemiddel eHerkenning met betrouwbaarheidsniveau 3 nodig. Dit inlogmiddel kan de belasting- of inhoudingsplichtige alleen tegen betaling bij een commerciële partij kopen. Dat is geregeld in de Regeling Elektronisch Berichtenverkeer Belastingdienst (Regeling EBV). Rechtbank Gelderland heeft geoordeeld dat het verplichte gebruik van eHerkenning een wettelijke basis ontbeert. De inspecteur is in deze zaak niet in hoger beroep gegaan. De werkgever hoeft over het desbetreffende tijdvak namelijk überhaupt geen loonheffing af te dragen.
De Advocaat-generaal (A-G) vindt dat het in het belang van de wet is dat de hoogste nationale rechter uitspraak doet over deze zaak. De A-G vordert daarom zelf een cassatieprocedure. Volgens de A-G heeft de verplichting om aangifte te doen door middel van eHerkenning wel een wettelijke basis. Op grond van artikelen 2:15 Awb en 3a AWR kan de minister van Financiën eisen stellen aan de wijze waarop men een bericht via de elektronische weg stuurt aan een bestuursorgaan. Dit heeft de minister gedaan door het gebruik van bepaalde authenticatiemiddelen verplicht te stellen. Het betreft de authenticatiemiddelen die voldoen aan Europese regelgeving over de toegangsbeveiliging van (overheids)informatiesystemen die persoonsgegevens verwerken. De minister is binnen zijn bevoegdheid gebleven, aldus de A-G. Daarom vordert hij de vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Dit brengt geen nadeel aan de rechten die de partijen met die uitspraak hebben verkregen.

Bron: Conclusie A-G Niessen 10-06-2022 (gepubl. 13-06-2022)

Incidentele winst op cryptovaluta is geen bron van inkomen

De handel in cryptovaluta is geen fiscale bron van inkomen als de winsten op de transacties niet structureel zijn.

In 2015 ontwikkelt een man in zijn vrije tijd een ‘trading bot’ om daarmee te handelen in cryptovaluta. Hij initieert in de periode van 19 augustus 2015 tot en met 3 juli 2018 124.004 transacties. De man geeft de resultaten uit de handel in cryptovaluta niet op in zijn aangifte IB/PVV 2017. De inspecteur meent dat de man dat wel had moeten doen en corrigeert deze aangifte. Dat doet hij door een winst op transacties in cryptovaluta in aanmerking te nemen. De fiscale winst vóór toepassing van de ondernemersaftrek en MKB-winstvrijstelling bedraagt € 10.637.232. Maar de man betwist dat de handel in cryptovaluta een bron van inkomen is en gaat in beroep.
Rechtbank Gelderland kijkt naar het beleid met betrekking tot cryptovaluta zoals de staatssecretaris van Financiën dat heeft omschreven. Speculatieve transacties, waarvan het eindresultaat niet valt te beïnvloeden door verrichte arbeid, vormen geen bron van inkomen. Hetzelfde geldt voor de handel in cryptovaluta. Behaalt iemand structureel positieve resultaten als gevolg van arbeid, die verder gaat dan de arbeid die met speculatie samenhangt? Dan is wel sprake van een bron van inkomen. Volgens de Belastingdienst heeft de man met het gebruik van zijn bot deze extra arbeid verricht. Maar de fiscus overtuigt de rechtbank niet van de juistheid van het standpunt dat de man structureel positieve resultaten behaalt. Het jaar 2017 is inderdaad een goed jaar geweest voor de man. In 2018 heeft hij echter hij aanzienlijke koersverliezen geleden. Het speculatieve karakter van de transacties blijft daardoor overheersend, zodat geen sprake is van een bron van inkomen.

Bron: Rb. Gelderland 23-05-2022 (gepubl. 08-06-2022)

Soms kan werknemer zelf vrije ruimte WKR toepassen

Een werknemer van een buitenlandse, niet in Nederland inhoudingsplichtige werkgever, kan zelf de vrije ruimte werkkostenregeling toepassen

In 2013 en 2014 werkt een rijnvarende voor een Luxemburgse vennootschap. Hof Den Bosch heeft geoordeeld dat een Rijnvarende op het naar Nederlandse maatstaven berekend loon de vrijstelling vrije ruimte werkkostenregeling (WKR) niet kan toepassen. De Luxemburgse werkgever heeft namelijk geen vergoedingen en verstrekkingen als eindheffingsbestanddeel aangewezen.
De Hoge Raad vernietigt de hofuitspraak. Het doel van art. 3.84 lid 2 Wet IB is nou juist om werknemers met een niet-inhoudingsplichtige werkgever een vrijstelling te geven die gelijk is aan het percentage van de vrije ruimte van de WKR. Het is daarbij niet van belang of de werkgever al dan niet vergoedingen en verstrekkingen als eindheffingsbestanddelen heeft aangewezen. De Rijnvarende heeft dus in 2013 en 2014 recht op een vrijstelling ter grootte van de vrije ruimte (1,5% in 2013 en 2014) van het door de rijnvarende van de Luxemburgse vennootschap genoten loon.

Bron: HR 27-05-2022

Erfbelasting is buitensporige en individuele last

Een vrouw is tot enig erfgename benoemd door haar vader, met wie ze geen contact meer had. De executeur-testamentair verduistert na het overlijden van de vader het geld uit de nalatenschap. Omdat de vrouw daardoor niets zal ontvangen, leeft van een uitkering en geen vermogen heeft is de aanslag erfbelasting een buitensporige en individuele last.

In 2017 overlijdt een man. Hij heeft zijn dochter tot enige erfgename benoemd. De zoon van zijn vooroverleden partner is benoemd tot executeur-testamentair. Deze heeft het geld uit de nalatenschap vergokt en is op verzoek van de dochter failliet verklaard. Het is vrijwel zeker dat de dochter niets uit de nalatenschap van haar vader zal ontvangen. De dochter is vanaf 2001 voor haar levensonderhoud afhankelijk van een bijstandsuitkering en heeft geen vermogen.
Bij Hof Den Haag stelt de dochter dat in haar situatie de aanslag erfbelasting van € 40.000 een buitensporige en individuele last vormt. Belastingheffing is volgens vaste rechtspraak van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens te beschouwen als regulering van eigendom in de zin van art. 1 EP. Elke inbreuk op het ongestoorde genot van eigendom moet een legitiem doel in het algemeen nastreven. Een inbreuk op dit ongestoorde genot is in uitzonderlijke gevallen toegestaan. Er moet een redelijke mate van evenredigheid bestaan tussen de gebruikte middelen en het nagestreefde doel. Van een dergelijke verhouding is geen sprake meer als de betrokken persoon wordt getroffen door een individuele en buitensporige last. Die individuele en buitensporige moet zich voor de betrokken persoon sterker laten voelen dan in het algemeen.
De dochter is voor haar levensonderhoud afhankelijk van een uitkering en beschikt niet over enig vermogen. Het hof verwacht niet dat de dochter ooit nog een cent uit de erfenis zal zien door het frauduleuze handelen van de executeur-testamentair en het faillissement. Onder die omstandigheden is het hof van oordeel dat de dochter door een aanslag van € 40.144 in ernstige mate wordt getroffen. Er is sprake van een individuele en buitensporige last. De last laat zich bij de vrouw aanzienlijk sterker voelen dan in het algemeen. Normaal is bij nalatenschappen geen sprake van een situatie waarin een erfgenaam geen geld uit de nalatenschap ontvangt. Het hof vermindert de aanslag erfbelasting naar een verkrijging van nihil.

Bron: Hof Den Haag 25-05-2022 (gepubl. 02-06-2022)