Jan van Nassaustraat 21, 2596 BL Den Haag
Ma – Vr 8:30 – 17:30
post@driessenaccountancy.nl

Ondernemersrisico door moeten wachten op betaling afnemer

Stel dat een opdrachtnemer een grote afnemer heeft die pas betaalt als hij zelf ook zijn geld heeft ontvangen. Dit wijst erop dat de opdrachtnemer ondernemingsrisico loopt.

Een man stopt op 30 juni 2014 met zijn handel in tweedehandsgoederen en oefent vanaf maart 2015 een klusbedrijf uit. Concreet gezien gaat het hierbij om bouwwerkzaamheden die feitelijk plaatsvinden op een bouwplaats. De man en de Belastingdienst worden het niet eens over de fiscale kwalificatie van het klusbedrijf. De man stelt dat hij al in 2015 winst uit onderneming genoot met het klusbedrijf. Daarom claimt hij de ondernemersaftrek. De inspecteur meent echter dat de man toen nog resultaat uit overige werkzaamheden (ROW) heeft genoten. Rechtbank Noord-Nederland stelt de man in het gelijk, maar de Belastingdienst gaat in hoger beroep.
De fiscus betoogt voor Hof Arnhem-Leeuwarden dat de man in 2015 maar één afnemer heeft. Maar het hof merkt op dat de man in latere jaren meer opdrachtgevers had. Men moet hier het werken voor één opdrachtgever niet los zien van het werken voor meer opdrachtgevers in latere jaren. Het is vrij gebruikelijk dat een startende ondernemer slechts weinig afnemers heeft. Bovendien heeft de man geprobeerd om via mond-tot-mondreclame en het leggen van contacten meer opdrachtgevers te krijgen, wat hem ook is gelukt. Verder betwist de inspecteur dat de man ondernemersrisico heeft gelopen. Maar de man maakt aannemelijk dat hij alleen betaald kreeg voor zijn werkzaamheden als de ene afnemer betaald kreeg. De man heeft dus wel degelijk ondernemersrisico gelopen. Het hof verklaart het hoger beroep van de inspecteur dan ook ongegrond.

Bron: Hof Arnhem-Leeuwarden 03-05-2022 (gepubl. 13-05-2022)

Winnend bod op veiling aanvaard? Btw verschuldigd!

Veilt een btw-ondernemer goederen en diensten via een website? Dan is hij btw verschuldigd op het moment waarop hij de winnende consument een te verzilveren bon overhandigt. Dit geldt ook als in de praktijk niet alle consumenten hun bonnen verzilveren.

Een vennootschap exploiteert een website, waarop consumenten op een internetveiling kunnen bieden op goederen en diensten van derde-ondernemers (aanbieders). Tot de aangeboden prestaties behoren onder meer reizen en arrangementen. Wie op het moment van sluiten van de veiling het hoogste bod plaatst, is de winnaar. Vervolgens moet de winnende consument binnen een bepaalde periode zijn bod plus € 5 administratiekosten betalen aan het bedrijf. Daarna ontvangt deze consument een digitale bon met een code. De consument moet deze bon binnen een vooraf vastgestelde periode verzilveren bij de aanbieder.
Als de consument zijn bon verzilvert, koopt de vennootschap de prestatie bij de aanbieder in. Dat vindt plaats op basis van de vergoeding die het bedrijf en de aanbieder overeenkomen. Als de bestelling, boeking of reservering achterwege blijft, vervalt het recht op de prestatie. De consument heeft dan geen recht op terugbetaling van het bedrag dat hij heeft betaald aan het bedrijf. Van alle bonnen wordt zo’n 4 tot 16% niet verzilverd.
De vennootschap meent dat zij de omzetbelasting pas is verschuldigd op het moment van de verzilvering van de bon. Zowel de fiscus als Hof Amsterdam houdt er een nadere mening op na. De vennootschap is de omzetbelasting verschuldigd om het moment dat zij de bon overdraagt aan de winnende consument, want op dat moment vindt een overdracht van beschikkingsmacht plaats.

Bron: Hof Amsterdam 12-04-2022 (gepubl. 04-05-2022)

Geen aftrek van door dga te beïnvloeden boeterente

Heeft een dga een hypotheek afgesloten bij zijn eigen bv? En kan hij zelf bepalen hoeveel boeterente hij moet betalen bij een voortijdige aflossing? Dan mag hij deze boeterente niet aftrekken, zo oordeelt Rechtbank Den Haag.

Een stamrechtvennootschap leent op 1 januari 2012 een bedrag van € 100.000 aan haar directeur en enig aandeelhouder. Hij gebruikt deze lening ten behoeve van zijn eigen woning. In principe is hij over deze lening 7,9% interest verschuldigd gedurende de eerste dertig jaren. Voor het eerste jaar is de interest 6,5%. De dga kan echter gedurende een rentevaste periode de bv verzoeken om het rentepercentage en/of de duur van de rentevaste periode aanpassen. De bv mag wel voorwaarden stellen aan zo’n aanpassing. Bovendien is de dga boeterente verschuldigd als hij een aflossing doet buiten de daarvoor bestemde tijdstippen. Zo lost hij op 7 december 2016 € 25.000 op de lening af. De bv brengt hem over deze aflossingen € 34.078 aan boeterente in rekening.
De dga leent op 1 januari 2017 nog eens € 50.000 van zijn bv ten behoeve van zijn eigen woning. Over dit bedrag moet hij in beginsel de eerste dertig jaren 4,2% per jaar betalen. Maar ook voor deze lening geldt dat de dga kan verzoeken om het rentepercentage en/of de rentevaste periode aan te passen. En ook in de leningsovereenkomst bij deze lening staat opgenomen dat de dga een boeterente moet betalen als hij te vroeg aflost.
De inspecteur staat niet toe dat de dga het bedrag aftrekt dat hij in zijn aangifte inkomstenbelasting 2016 heeft opgegeven als boeterente. De dga gaat daarop in beroep. De rechtbank overweegt dat fiscaal gezien sprake is van een aftrekbare boeterente als de geldverstrekker een reële vergoeding berekent vanwege het renteverlies dat hij lijdt door een voortijdige aflossing. De rechtbank meent dat in de situatie van de dga geen sprake is van een reële aflossing of boeterente. De dga kan namelijk het rentepercentage en de rentevaste periode bepalen. De voorwaarden die de bv daaraan kan stellen, missen een reële waarde doordat de dga het beleid van de bv bepaalt. Het verschil in rentevergoedingen tussen de twee leningen ontbeert daardoor eveneens een reëel karakter. De Belastingdienst heeft daarom terecht de aftrek van de boeterente geweigerd.

Bron: Rb. Den Haag 24-01-2022 (gepubl. 10-05-2022)

Aangemeld bij MijnOverheid? Dan digitale WOZ-beschikking!

Heeft de eigenaar van een woning eenmaal zich aangemeld voor digitale toezending van WOZ-beschikkingen door de gemeente? Dan kan hij niet meer van de gemeente eisen dat zij hem de WOZ-beschikkingen op papier doet toekomen.

De eigenaar van een geschakelde bungalow gaat in beroep tegen de WOZ-beschikkingen voor de jaren 2019 en 2020. De gemeente heeft de WOZ-beschikking 2019 van € 455.000 op 28 februari 2019 digitaal verstuurd via de site MijnOverheid. Op 4 mei 2020, ruimschoots na de bezwaartermijn van zes weken, dient de eigenaar van de bungalow zijn bezwaarschrift tegen deze beschikking in. Maar volgens hem is deze termijnoverschrijding verschoonbaar. Zijn motivering is dat hij heeft verzocht een toezending van een hard copy van de WOZ-beschikking. De gemeente werpt vervolgens tegen dat de man zich uit eigen beweging heeft aangemeld voor digitale toezending door de gemeente. Rechtbank Midden-Nederland concludeert daarom dat de gemeente in zo’n situatie ervoor mag kiezen om de beschikking digitaal bekend te maken. Het bezwaarschrift van de man is daarom niet-ontvankelijk. De rechtbank verklaart het beroepschrift tegen de WOZ-beschikking 2019 ongegrond.
Bovendien heeft de man beroep aangetekend tegen de WOZ-beschikking voor 2020, die een WOZ-waarde vermeldt van € 478.000. De man vindt een WOZ-waarde van € 415.000 meer gepast. Ook stelt hij dat de gemeente zijn garage ten onrechte als afzonderlijk object heeft gewaardeerd. De rechtbank merkt op dat de garage vanuit de woning niet zichtbaar is. Verder heeft deze garage een eigen kadastraal nummer. En dus is geen sprake van een samenstel van eigendommen. De garage is terecht als een afzonderlijk object gewaardeerd. De onroerende zaak is correct afgebakend. Bovendien maakt de gemeente met een taxatiematrix aannemelijk dat zij de waarde van de woning niet te hoog heeft vastgesteld. Bij de waardebepaling heeft zij voldoende rekening gehouden met de verschillen tussen de referentiewoningen en de woning. Daarbij valt te denken aan de gebruiks- en perceeloppervlakte, ligging en onderhoudstoestand. De rechtbank verklaart het beroep tegen de WOZ-beschikking 2020 daarom ook ongegrond.

Bron: Rb. Midden-Nederland 14-07-2021 (gepubl. 04-05-2022)

Tijdelijke wijziging Leidraad Invordering 2008

De staatssecretaris heeft besloten om tijdelijk toe te staan dat de ontvanger aan ondernemers een betalingsregeling kan toekennen voor een maximale looptijd van twaalf maanden, gerekend vanaf de datum waarop de ontvanger de betalingsregeling bij beschikking toestaat.

De maximale termijn van een betalingsregeling is twaalf maanden, gerekend vanaf de uiterste betaaldatum van de belastingaanslag. Nu de invordering weer is opgestart, blijkt dat sommige ondernemers niet in aanmerking kunnen komen voor een betalingsregeling of dat er door tijdsverloop slechts een betalingsregeling voor een korte periode mogelijk is.
Door de uitzonderlijke gevolgen van de coronacrisis heeft de ontvanger tijdelijk een pas op de plaats gemaakt met de dwanginvordering. Hierdoor kan het voorkomen dat de openstaande belastingschuld aan de aandacht van sommige ondernemers is ontsnapt. De minister vindt het belangrijk dat deze ondernemers alsnog in staat kunnen worden gesteld om uit eigen beweging aan hun verplichtingen jegens de ontvanger te voldoen. Bijvoorbeeld met een betalingsregeling.
Vandaar dat de ontvanger tijdelijk een betalingsregeling kan toekennen voor een maximale looptijd van twaalf maanden, gerekend vanaf de datum waarop de ontvanger de betalingsregeling bij beschikking toestaat. Voor het overige zal de ontvanger de gebruikelijke voorwaarden stellen. Deze goedkeuring geldt voor alle verzoeken om uitstel van betaling die ondernemers tot en met 30 september 2022 indienen, ook als verzoeken voor 1 april 2022 zijn ingediend en de ontvanger daar nog niet op heeft beslist.
Dit besluit treedt met terugwerkende kracht in werking, met ingang van 1 april 2022.

Bron: MvF 29-04-2022

Geen versnelde afschrijving goodwill voor oudere ondernemer

Een dga brengt de onderneming van zijn bv in zijn eenmanszaak in en bedingt daarbij een vergoeding voor goodwill. Deze vergoeding mag niet zien op persoonlijke goodwill. Persoonlijke omstandigheden kunnen daarom geen reden zijn om de fiscale afschrijving over de goodwill te versnellen.

Een man heeft tot zijn 65ste bij een accountantskantoor gewerkt. Hij exploiteert na zijn pensionering een aangiftepraktijk in een eigen bv. Deze activiteiten zet hij in 2015 voort als eenmanszaak. Daarbij ontvangt zijn bv een bedrag van € 30.000 voor de overname van de activiteiten en klanten. De man activeert dit bedrag aan goodwill op de fiscale balans van zijn eenmanszaak. In de jaren 2015 tot en met 2017 trekt hij steeds € 10.000 af als afschrijving op de goodwill. Na het houden van een boekenonderzoek constateert de inspecteur dat dit niet terecht is. Bovendien heeft de ondernemer € 2.000 aan huisvestingkosten opgevoerd, terwijl zijn werkruimte niet voldoet aan de voorwaarden voor fiscale aftrek. De fiscus past dan ook de nodige correcties toe. Vervolgens krijgt de man navorderingsaanslagen IB/PVV en vergrijpboetes van 25% opgelegd. Hij gaat daartegen in beroep.
De fiscale wetgeving bepaalt dat ondernemers in principe maximaal 10% van de aanschaffingskosten van goodwill mogen afschrijven, zo redeneert Rechtbank Noord-Holland. Maar de ondernemer beweert dat hij de goodwill vanwege zijn hoge leeftijd en slechte gezondheid in drie jaar mocht afschrijven. De rechtbank gaat er echter van uit dat een zakelijke prijs is betaald voor de goodwill. Deze goodwill moet losstaan van de eigen kwaliteiten van de man. Persoonlijke goodwill is immers onlosmakelijk verbonden met de ondernemer en dus niet over te dragen. Fiscale activering van de persoonlijke goodwill is daarom niet mogelijk. Maar de man noemt alleen maar redenen voor afwaardering naar lagere bedrijfswaarde die hem persoonlijk aangaan. De inspecteur heeft daarom terecht de afschrijving van de goodwill gecorrigeerd.

Bron: Rb. Noord-Holland 26-01-2022 (gepubl. 25-04-2022)

Ontbreekt naam in contract? Winstcorrectie en naheffing btw!

Als uit de overeenkomsten van opdracht niet blijkt dat de werkzaamheden zijn verricht, riskeert de ondernemer correcties van de afgetrokken kosten en/of naheffing van btw. Het kan zelfs zo zijn dat zijn ondernemerschap ter discussie komt te staan.

Een man was in 2014 in loondienst bij een bedrijf. Daarnaast exploiteerde hij een eenmanszaak, waarbij zijn activiteiten bestonden uit het geven van workshops op het gebied van Audio en Hifi. De partner van de man was de beherende vennoot in een cv. In 2014 begon de man met het ontwikkelen van een applicatie voor de mobiele telefoon. De ontwikkeling van de applicatie was uitbesteed aan een Limited (Ltd) in India. De zwager van de man nam via zijn eenmanszaak voor een derde deel in de ontwikkeling van de applicatie. Verder sloot de man een overeenkomst van opdracht met de cv van zijn partner. De cv gaf onder andere advies over de zakelijke concepten die de eenmanszaak ontwikkelde. De cv bracht maandelijks de gewerkte uren in rekening aan de eenmanszaak. Daarbij werden de facturen geboekt in de rekening-courant tussen de cv, de man en zijn partner.
De eenmanszaak heeft van 2014 tot en met 2019 geen omzet gedraaid. De man gaf daarom steeds een verlies op. Ook droeg hij geen btw af, maar vroeg wel de voorbelasting terug. De inspecteur was het daarmee niet eens. Daarom corrigeerde hij de kosten van uitbesteed werk, de geclaimde zelfstandigenaftrek en de startersaftrek. Ook hief hij een groot deel van de in 2014 afgetrokken voorbelasting terug. De man tekende beroep aan tegen deze correcties en naheffingsaanslagen. Hij weet voor Hof Amsterdam echter niet goed te onderbouwen dat de werkzaamheden zijn verricht. De man overlegt verschillende versies van functionaliteitsbeschrijvingen van de applicatie. Maar deze zijn allemaal voorzien van het logo van de Ltd. De namen van de man, zijn partner of de cv staan er niet op. De man overlegt evenmin andere stukken waaruit de werkzaamheden van zijn partner blijken. De correcties door de fiscus zijn terecht, aldus het hof.
In een andere procedure oordeelt het hof dat de naheffingsaanslag omzetbelasting terecht is opgelegd. De cv heeft ten onrechte btw aan de eenmanszaak in rekening gebracht. Bovendien heeft de cv de gefactureerde btw niet afgedragen. Daardoor kan de inspecteur kiezen of hij de btw naheft van de cv of van de eenmanszaak. In deze zaak speelt ook een rol dat de partner van de ondernemer beherend vennoot van de cv is. Daardoor oordeelt het hof dat de man niet zorgvuldig genoeg heeft gehandeld.

Bron: Hof Amsterdam 29-03-2022 (gepubl. 04-05-2022)

Zonder onderneming valt er niets geruisloos in te brengen

Een ondernemer kan de activiteiten van zijn vof niet geruisloos inbrengen in een bv als hij zoveel activiteiten heeft afgestoten dat hij geen materiële onderneming meer drijft.

Een man gaat op 20 juli 2011 een vof aan met zijn echtgenote. Het echtpaar drijft in deze vof een restaurant met bed and breakfast. Een en ander vindt plaats in een pand, dat de vof huurt van de schoonouders van de man. Op 14 december 2017 geeft het echtpaar in eigen beheer een kookboek uit met recepten die in de keuken van het restaurant zijn ontwikkeld. Op 28 september 2018 stellen de echtgenoten een intentieovereenkomst op. Zij willen met tot 1 januari 2018 terugwerkende kracht de activiteiten van de vof inbrengen in een bv. Maar de vof heeft op 2 juni 2018 de activiteiten van het restaurant en bed and breakfast gestaakt. Daarnaast heeft de schoonmoeder van de man op 7 september 2018 een verkoopovereenkomst ondertekend met betrekking tot het pand. De echtgenoten beginnen in 2018 wel met het geven van kookworkshops en later horeca-consultancywerkzaamheden.

Latere activiteiten vormen geen voortzetting van bedrijf

Wanneer de vennoten de resterende activiteiten van de vof inbrengen in een bv, willen zij dat fiscaal geruisloos doen. Maar de fiscus wijst dat verzoek af. De inspecteur stelt dat de resterende activiteiten van de vof geen onderneming meer vormen. Daarop gaat de man in beroep. De rechtbank constateert dat alleen de exploitatie van het kookboek en de kookworkshops zijn ingebracht. Deze activiteiten zijn los van het restaurant en de bed and breakfast niet aan te merken als een onderneming in materiële zin, aldus de rechtbank. De echtgenoten wijzen op de consultancywerkzaamheden die zij hebben verricht. Maar dat was pas na het overgangstijdstip. Deze werkzaamheden vormen dus geen voortzetting van de oude onderneming. Daardoor is hier geen geruisloze inbreng van een onderneming mogelijk. De inspecteur heeft dus de toepassing van deze faciliteit terecht geweigerd.

Bron: Rechtbank Zeeland-West-Brabant 26 april 2022 (gepubliceerd 2 mei 2022)

Deel van eigen woning verhuurd? Huuropbrengst is belast!

Stel dat iemand een deel van zijn eigen woning tijdelijk verhuurt aan derden. Ook in dat geval moet hij in beginsel inkomstenbelasting betalen over 70% van de huurinkomsten.

Een eigenaar van een eigen woning verhuurt in 2017 (een deel van) deze woning. De totale verhuuropbrengst is € 9.546. Van dit bedrag ziet € 2.015 op de verhuur van de gehele woning en € 7.531 op de verhuur van een deel van de woning. De wet bepaalt dat 70% van de verhuuropbrengsten uit een tijdelijk verhuurde eigen woning belast zijn. Maar in deze zaak stelt de eigenaar van de woning dat deze regeling alleen de verhuuropbrengsten uit een volledig verhuurde woning betreft. Hof Amsterdam denkt daar anders over. Het hof koppelt de verhuurregeling aan de fiscale definitie van de eigen woning. De tijdelijke verhuur van een woning ontneemt niet het karakter van eigen woning. Dat geldt eveneens bij gedeeltelijke verhuur. Daarom geldt de verhuurregeling echter ook bij verhuur van een deel van de eigen woning.

Bron: Gerechtshof Amsterdam 19 april 2022 (gepubliceerd 2 mei 2022)

Door latere erkenning als erfgenaam geen aanslag successie

Zolang de beschikking tot vaststelling van het vaderschap van de erflater nog niet is toegewezen ten aanzien van de belanghebbende, is deze nog niet gerechtigd tot de nalatenschap. De Hoge Raad oordeelt dat een navorderingsaanslag successierecht opgelegd wegens een verkrijging in het jaar van overlijden van erflater moet worden vernietigd.

In 2008 overlijdt erflater. Tot aan zijn overlijden is erflater gehuwd en heeft een dochter. Een man doet bij Rechtbank Amsterdam met succes een verzoek voor het vaststellen van het vaderschap van erflater. Bij beschikking van 15 januari 2014 heeft de rechtbank het vaderschap van erflater bij beschikking vastgesteld. Daarom wordt de nalatenschap niet over twee maar over drie erfgenamen verdeeld. Aan de man is ter zake van een belaste verkrijging in 2008 een navorderingsaanslag opgelegd.
In tegenstelling tot Hof Amsterdam heeft de Hoge Raad geoordeeld dat de navorderingsaanslag successierecht (vanaf 2010: erfbelasting) onterecht is opgelegd. Voordat het vaderschap in 2014 was vastgesteld, was de man geen rechthebbende tot de nalatenschap. Om die reden kan niet worden aangenomen dat voordien een verkrijging – het belastbare feit voor het successierecht – heeft plaatsgevonden. De Hoge Raad vernietigt daarom de navorderingsaanslag.

Bron: HR 29-04-2022