Jan van Nassaustraat 21, 2596 BL Den Haag
Ma – Vr 8:30 – 17:30
post@driessenaccountancy.nl

Onjuiste uitnodiging komt voor rekening fiscus

Nodigt de Belastingdienst een binnenlands belastingplichtige uit om een IB-aangifte als buitenlandse belastingplichtige in te dienen? Dan valt die belastingplichtige niet te verwijten dat hij zijn aangifteplicht heeft geschonden door als buitenlands belastingplichtige zijn aangifte in te dienen.

Een belastingadviseur met een Thaise partner is ingeschreven in Thailand. Dat weerhoudt hem er niet van om in Nederland te werken en daar ook vaak te verblijven. Hij krijgt een uitnodiging om aangiftes IB/PVV 2011 tot en met 2014 te doen als buitenlands belastingplichtige. De belastingadviseur doet dat ook. Rond die tijd reikt de inspecteur informatiebeschikkingen 2011 tot en met 2013 aan de man uit. Deze beschikkingen komen te vervallen wanneer de Belastingdienst de aanslagen over die jaren vaststelt. Zo is de aanslag IB/PVV 2011 opgelegd met dagtekening 18 november 2015. Bij het opleggen van de aanslagen is de fiscus ervan uitgegaan dat de belastingadviseur binnenlands belastingplichtig is.
De man gaat in beroep tegen de aanslagen. Hof Den Haag oordeelt onder andere dat de man fiscaal gezien inwoner van Nederland is. Verder vindt een verlenging van de aanslagtermijn voor 2011 plaats. Deze verlenging bestaat uit de periode tussen het geven van de informatiebeschikking en het vervallen daarvan. Bovendien meent het hof dat omkering en verzwaring van de bewijslast moest plaatsvinden. De reden is dat de man de vereiste aangiften als binnenlandse belastingplichtige niet heeft gedaan. Daarmee heeft hij zijn aangifteplicht geschonden, aldus het hof.
De belastingadviseur bestrijdt in cassatie onder andere het oordeel over de verlenging van de aanslagtermijn. Maar de Hoge Raad verwerpt dit standpunt. De Hoge Raad licht toe dat de wet inderdaad bepaalt dat de termijnverlenging eindigt op het moment waarop de informatiebeschikking onherroepelijk komt vast te staan of wordt vernietigd. Maar een redelijke wetstoepassing brengt volgens de Hoge Raad het volgende mee. Ook in het geval waarin de informatiebeschikking van rechtswege vervalt door oplegging van de aanslag, dient een verlenging van de aanslagtermijn plaats te vinden. Deze verlenging eindigt op het moment van het vervallen van de informatiebeschikking.
Wat betreft de klacht van de man over het niet doen van de vereiste aangiften heeft hij meer succes. Hij is immers uitgenodigd om aangiften IB/PVV te doen als buitenlands belastingplichtige en heeft die aangiften ook ingediend. Hij is dus niet uitgenodigd om aangiften te doen als binnenlands belastingplichtige. In die situatie valt niet te zeggen dat de man zijn aangifteplicht heeft verzaakt. De Hoge Raad vernietigt daarom de uitspraak van Hof Den Haag. Vervolgens verwijst de Hoge Raad de zaak door naar Hof Amsterdam.

Bron: Hoge Raad 28-01-2022

Een dga die aan de bv geld leent, moet wel geld hebben

Een dga leent veel geld uit aan zijn bv maar kan niet verklaren hoe hij deze lening financiert. In dat geval kan de inspecteur stellen dat de dga inkomen heeft verzwegen. Als de dga dit betwist, geldt mogelijk een omkering van de bewijslast.

Een man is in 2012 enig aandeelhouder van een bv. Deze bv is gevestigd in een pand dat eigendom is van de dga en zijn echtgenote. Op hetzelfde adres staan diverse andere vennootschappen ingeschreven die zijn gelieerd aan de dga, zijn echtgenote of hun kinderen. De dga geeft in zijn aangifte IB/PVV 2012 een resultaat uit terbeschikkingstelling op van € 2.697. In eerste instantie volgt de fiscus deze aangifte. Maar eind 2013 vindt de registratie plaats van drie ondertekende overeenkomsten tussen de dga en zijn bv. Het gaat om twee overeenkomsten van geldlening, één met inpandgeving en een overeenkomst met betrekking tot die inpandgeving. Deze schriftelijke overeenkomsten vermelden dat het de schriftelijke vastlegging van een overeenkomst van geldlening betrof. Deze geldlening zou zijn gesloten in december 2012. Volgens de schriftelijke overeenkomsten heeft de dga € 100.000 in geld en voor € 300.000 goederen aan de bv geleend.
De inspecteur stelt dat de dga met het lage inkomen dat hij heeft opgegeven nooit zo veel geld kan uitlenen. De fiscus stelt dat de man inkomen heeft verzwegen en in werkelijkheid een belastbaar box 1-inkomen van ruim € 400.000 heeft genoten. De dga krijgt daarom een navorderingsaanslag IB/PVV 2012 opgelegd. Hij begint daarop een beroepsprocedure. Voor Hof Den Bosch verklaart hij hoe hij zijn bv een bedrag van € 100.000 kon lenen. Hij beweert € 40.000 te hebben geleend van zijn zwager. Daarnaast claimt de dga € 25.000 te hebben ontvangen uit een uitkering vanwege brand. De rest van het bedrag heeft hij geërfd, aldus de man. Bovendien overlegt hij verschillende pandbrieven en overeenkomsten met zijn andere, inmiddels geliquideerde bv’s. Maar de inspecteur stelt dat een verband tussen deze overeenkomsten en de leningen aan de bv ontbreekt.
Ook het hof concludeert dat de dga over niet-opgegeven inkomen moet hebben beschikt om de leningen te kunnen verstrekken. Het betreft een verschil van meer dan 19%, zodat de dga niet heeft voldaan aan zijn aangifteplicht. Daarom vindt bovendien een omkering van de bewijslast plaats. De dga kan niet voldoen aan deze verzwaarde bewijslast. Het hof oordeelt vervolgens dat de schatting van de Belastingdienst niet willekeurig en evenmin onredelijk is. De inspecteur heeft immers voor het opleggen van de navorderingsaanslagen aangesloten bij de overeenkomsten die de dga met zijn bv heeft afgesloten. Het hof verklaart het hoger beroep van de dga dan ook ongegrond.

Bron: Hof Den Bosch 12-01-2022 (gepubl. 20-01-2022)

Verlenging uitstel belasting betaling tot en met 31 maart 2022

Het uitstel van de betaling van belastingen is verlengd tot en met 31 maart 2022. Het eerdere uitstel liep af op 31 januari 2022. De verlenging sluit aan bij de duur van de andere maatregelen uit het steunpakket, zoals de NOW en de TVL.

Ondernemers die al gebruik maken van het uitstel, hoeven geen actie te ondernemen. De nieuw opgebouwde belastingschuld wordt opgeteld bij de belastingschuld die vanaf 1 oktober 2022 in 60 maanden moet worden afgelost. Ondernemers die nog niet eerder gebruik hebben gemaakt van het uitstel of hun openstaande schuld al volledig hebben afgelost, kunnen tot en met 31 maart 2022 uitstel van betaling aanvragen. Het uitstel geldt voor belastingen waarvan de uiterste betaaldatum voor 1 april 2022 ligt. Zij mogen de hierdoor opgebouwde schulden ook vanaf 1 oktober 2022 in 60 maanden aflossen, tenzij de coronacrisis niet de hoofdoorzaak is van de betalingsproblemen.
Het kabinet roept ondernemers op om verantwoord met de regeling om te gaan, en er alleen langer gebruik van te maken als het echt nodig is. Voor de ondernemers die door de blijvende coronamaatregelen uitstel van betaling nodig hebben, biedt het uitstel extra financiële ruimte. Momenteel hebben ruim 264.000 ondernemers een totale openstaande belastingschuld van € 18,7 miljard. In totaal hebben ruim 380.000 ondernemers gebruik gemaakt van het uitstel van betaling.

Btw online sportlessen Sportscholen hebben in de periode van de verplichte sluiting online sportlessen aangeboden. Om de sportscholen tegemoet te komen, voert het kabinet met terugwerkende kracht het verlaagd btw-tarief van 9% op online sportlessen weer in voor de periode vanaf 28 november 2021 tot en met 14 januari 2022.

Motorrijtuigenbelasting Het uitstel van betaling vanwege de coronacrisis geldt niet voor de motorrijtuigenbelasting. Sinds 1 januari 2022 is het echter tijdelijk mogelijk om telefonisch (of schriftelijk) een betalingsregeling voor een naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting aan te vragen.

Bron: MvF 28-01-2022

Standpunt kan ondanks compromis pleitbaar zijn

De aangifte van een belastingplichtige is gebaseerd op een standpunt, waarvan bekend is dat de inspecteur het er niet mee eens is. In dat geval is geen sprake van kwade trouw als de belastingrechter over deze kwestie geen uitsluitsel heeft gegeven.

Een man geeft in een herziene aangifte IB/PVV over 2018 op dat bij hem sprake is van negatief loon. De inspecteur stelt de voorlopige en definitieve aanslag op conform datgene wat de man had aangegeven in zijn herziene aangifte. Daarnaast geeft hij een verliesvaststellingsbeschikking af voor een ondernemingsverlies van € 3.303. Maar de man krijgt toch een navorderingsaanslag opgelegd. De Belastingdienst geeft bovendien een herziene verliesvaststellingsbeschikking af voor een ondernemingsverlies van nihil. De man stelt beroep in tegen de navorderingsaanslag. Volgens hem beschikt de fiscus niet over een nieuw feit. De inspecteur verweert zich met de stelling dat de man te kwader trouw is. Dat blijkt uit de correspondentie tussen de man en de fiscus, aldus de inspecteur. De man heeft namelijk in het verleden ook bezwaarprocedures gevolgd over het negatieve loon. Hij weet dus dat de Belastingdienst zijn standpunt niet volgt.
Rechtbank Noord-Nederland verwerpt de argumenten van de Belastingdienst. De man heeft in alle openheid een negatief loon opgegeven. Dat verschilt met het opzettelijk verstrekken van onjuiste inlichtingen. Wat de eerdere bezwaarprocedures betreft, die zijn geëindigd met een compromis. De belastingrechter heeft dus nog niet zijn oordeel in dit geschil uitgesproken. De man heeft daardoor niet zeker geweten dat zijn standpunt niet pleitbaar was. Pas in de loop van de beroepsprocedure is hij anders gaan denken over de juistheid van zijn standpunt. Dat leidt echter niet tot kwade trouw. Daarom vernietigt de rechtbank de navorderingsaanslag en de herziene verliesvaststellingsbeschikking.

Bron: Rb. Noord-Nederland 24-12-2021 (gepubl. 13-01-2022)

Gevolgen en impact box 3-arrest

Staatssecretaris Van Rij heeft in zijn verzoek om uitstel voor de beantwoording van Kamervragen naar aanleiding van het arrest van de Hoge Raad van 24 december 2021 aangegeven hij op zoek is naar oplossingsrichtingen die maakbaar en haalbaar zijn. De aangiften met box 3-inkomen worden voorlopig niet in behandeling genomen. Tenzij sprake is van verjaring of wanneer de burger er zelf belang bij heeft.

In december oordeelde de Hoge Raad dat het sinds 2017 geldende box 3-stelsel in strijd is met het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (EVRM) en dat de betrokken burger rechtsherstel moet worden geboden (zie ook: HR: geen vermogensmix maar werkelijk rendement). Het arrest heeft volgens de staatssecretaris grote uitvoeringstechnische en budgettaire gevolgen. De Hoge Raad formuleert geen expliciete rechtsregel hoe het werkelijk behaalde rendement moet worden vastgesteld. Momenteel wordt nog onderzocht op welke wijze het arrest op dit punt moet worden toegepast.
Naast de aanslagen van burgers die zijn aangesloten bij de massaal bezwaarprocedure over de jaren 2017 en 2018, heeft het arrest ook gevolgen voor alle aanslagen die per 24 december 2021 nog moeten worden opgelegd en alle aanslagen waarover al wordt geprocedeerd of zal worden geprocedeerd. Ook voor de jaren 2019 en 2020 lopen massaal bezwaarprocedures. De in deze procedures geformuleerde rechtsvraag is nagenoeg gelijk aan die van de procedures 2017 en 2018. Het aan de Hoge Raad voorleggen van de box 3-rechtsvraag voor 2019 en 2020 zal daarom niet tot een ander oordeel leiden dan het oordeel gegeven in het arrest van 24 december 2021. Meerdere Kamerleden stelden de vraag of het arrest ook gevolgen heeft voor burgers die geen bezwaar hebben gemaakt. De volledige reikwijdte van de groep burgers die in aanmerking komen voor rechtsherstel is op dit moment nog niet bepaald.

Rechtsherstel en uitvoering Voor een uitvoerbare wijze van herstel dient een oplossing te worden gekozen die voor de verschillende belastingjaren zo eenvormig mogelijk is en zoveel mogelijk geautomatiseerd en massaal kan worden uitgevoerd. Ook heeft het bieden van rechtsherstel grote budgettaire consequenties. De omvang van de budgettaire gevolgen is onder andere afhankelijk van de interpretatie van het arrest en de omvang van de groep burgers die in aanmerking komt voor rechtsherstel. De budgettaire gevolgen van de verschillende opties worden momenteel in kaart gebracht.
Daarnaast heeft het arrest grote gevolgen voor zowel de menskracht als de ICT-capaciteit van de Belastingdienst. Ook deze gevolgen worden momenteel nog in kaart gebracht, waaronder de impact op capaciteit, benodigde middelen en verdrukking van andere werkzaamheden.

Lopende processen Omdat het arrest nog niet in de lopende processen en ICT-systemen van de Belastingdienst is verwerkt, kan het arrest nog niet worden meegenomen in de op te leggen aanslagen. Daarom zijn de volgende beslissingen genomen ten aanzien van de lopende processen. Bij gevallen waarin sprake is van inkomen uit box 3, of wanneer de box 3-situaties in het proces van de Belastingdienst niet te isoleren zijn, worden waar mogelijk tot nader order geen belastingaanslagen en beschikkingen opgelegd. Hierop worden de volgende twee uitzonderingen gemaakt:

Als de verjaringstermijn dreigt te verstrijken, waardoor er geen (navorderings)aanslag meer kan worden opgelegd. Dit geldt onder andere voor de aanslagen 2017 en 2018.
Als de burger belang heeft bij de doorgang van het proces. Dit geldt bij voorlopige aanslagen, verliesverrekening en middelingsverzoeken.

De voorlopige aanslagen over belastingjaar 2022 zijn op reguliere wijze afgerond zodat burgers tijdig maandelijks hun teruggaaf kunnen ontvangen of – in geval van te betalen aanslagen – de aanslag in termijnen kunnen betalen waardoor eventuele betalingsproblemen worden voorkomen. Deze aanslagen zijn nog niet in overeenstemming met het arrest van de Hoge Raad, maar hierop hoeft de burger nu geen actie te ondernemen. Deze aanslagen zullen later bij definitieve aanslag nog worden hersteld. Dit is gecommuniceerd op de website van de Belastingdienst, het was niet meer mogelijk dit in de aanslag zelf te communiceren. Momenteel wordt uitgewerkt op welke manier de op of na 24 december 2021 opgelegde definitieve aanslagen en navorderingen worden hersteld. Daarvoor hoeven de betrokken burgers nu geen actie te ondernemen.

Wetgeving De wetgeving is momenteel niet in lijn met het arrest van de Hoge Raad. Het is onwenselijk om deze situatie voort te laten bestaan tot de invoering van de vermogensrendementsheffing over het werkelijke rendement met de beoogde inwerkingtredingsdatum 2025. Onderzocht wordt wat de mogelijkheden zijn om de wetgeving eerder aan te passen.

Bron: MvF 24-01-2022 en Belastingdienst 25-01-2022, Gevolgen uitspraak Hoge Raad

Hoge Raad is soepel met vrijstelling voor vereniging

Nieuwe stichtingen en verenigingen met een winst over vijf jaren van meer dan € 75.000 kunnen onder omstandigheden toch vrijgesteld blijven. Dat is te danken aan een recent arrest van de Hoge Raad.

Een stichting of een vereniging (voor het gemak wordt hier verder alleen van verenigingen gesproken) met een onderneming moet in beginsel vennootschapsbelasting betalen over haar ondernemingswinst. Als haar winst in een kalenderjaar hoogstens € 15.000 bedraagt, geldt echter een vrijstelling. Die vrijstelling geldt nog steeds als het totaal aan jaarwinst over het desbetreffende kalenderjaar en de voorafgaande vier jaren hooguit € 75.000 bedraagt. Maar hoe werkt deze tweede winstgrens als de vereniging nog geen vijf jaar oud is? Advocaat-generaal (A-G) Wattel heeft geconcludeerd dat men de tweede winstgrens ook mag toepassen bij een nieuwe vereniging. Daarbij mag geen aanpassing van het grensbedrag plaatsvinden.
De Hoge Raad volgt het standpunt van de A-G dat de tweede winstgrens ook geldt voor een vereniging van minder dan vijf jaren oud. Bovendien is de Hoge Raad het met de A-G eens dat een aanpassing van het grensbedrag van € 75.000 achterwege moet blijven. Maar de Hoge Raad voegt nog wat toe. Gedurende de eerste vijf (boek)jaren vanaf de oprichting is namelijk het volgende van belang. In ieder jaar waarin de jaarwinst de € 15.000 overtreft, dient een toetsing plaatste vinden. Daarbij moet men nagaan of het totaal aan winsten over dat jaar en de daaraan voorafgaande boekjaren de € 75.000 overtreft. Zolang dat niet het geval is, geldt de vrijstelling. Als de tweede winstgrens wordt gepasseerd, blijft in de daaropvolgende boekjaren iedere jaarwinst van hooguit € 15.000 onbelast.
Daardoor kan het gebeuren dat een vereniging gedurende haar eerste vijf (boek)jaren in totaal meer dan € 75.000 aan vrijgestelde winst geniet. De Hoge Raad kent echter aan die consequentie onvoldoende gewicht toe om de wet anders uit te leggen. Een en ander geldt ook in gevallen waarin een vereniging pas enige tijd na haar oprichting een onderneming begint te drijven en daarna nog geen vijf (boek)jaren zijn verstreken. Voor de toetsing aan de tweede winstgrens is dan alleen de winst relevant die de vereniging heeft behaald sinds zij een onderneming is gaan drijven.

Bron: Hoge Raad 21-01-2022

Zonder onderbouwing is reiskostenvergoeding belast loon

Als een werkgever aan zijn werknemers een onbelaste reiskostenvergoedingen wil toekennen, zal hij in beginsel daarvoor een onderbouwing moeten geven.

Een VOF heeft werknemers in dienst die zij schoonmaakwerkzaamheden laat verrichten bij diverse horecavestigingen en vakantieparken. De VOF betaalt in de jaren 2017 en 2018 aan haar werknemers in totaal € 66.566 respectievelijk € 85.474 onbelast uit. De VOF beweert dat deze onbelaste betaling een reiskostenvergoeding is. Haar administratie bevat echter geen declaraties van werknemers. Zij kan evenmin overzichten overleggen waaruit blijkt hoe zij per werknemer en per maand het bedrag aan reiskostenvergoeding heeft vastgesteld. Verder heeft de VOF in 2017 en 2018 € 61.456 respectievelijk € 63.110 te weinig aan cao-toeslag bijzondere uren verloond. Zowel de Belastingdienst als Rechtbank Den Haag stelt daarom vast dat de reiskostenvergoeding een compensatie is van (het recht op) de toeslag bijzondere uren. De rechtbank staat dan ook toe dat de inspecteur de VOF naheffingsaanslagen loonbelasting opgelegd. Wel komt de rechtbank op lagere bedragen uit en verlaagt daarom de naheffingsaanslagen.

Bron: Rb. Den Haag 16-12-2021 (gepubl. 18-01-2022)

Toch dubbele bijtelling na overname auto

Neemt een werknemer de auto van de zaak over van zijn overleden echtgenoot en collega? Hoe tragisch dat ook is, dat neemt niet weg dat in zo’n situatie dubbele toepassing van de bijtelling dreigt.

Een echtpaar werkt voor dezelfde werkgever en beschikken beide over een auto van de zaak. De werkgever stelt de man een Volkswagen Up ter beschikking, de vrouw krijgt een Hyundai i30 toegewezen. Op 25 juli 2019 komt de vrouw te overlijden. Haar weduwnaar neemt vanaf augustus 2019 de Hyundai over. Zijn werkgever past pas vanaf dat moment de bijtelling vanwege het privégebruik van de Hyundai toe op het loon van de man. Maar de Belastingdienst wil echter dat de bijtelling over heel het jaar wordt toegepast. Hoewel Rechtbank Den Haag constateert dat dit wettelijk gezien zo kan uitpakken, honoreert zij het beroep van de man op de hardheidsclausule (zie Na overname auto overleden partner geen dubbele bijtelling, 15-09-2021). De rechtbank vernietigt daarom de naheffingsaanslag. Vervolgens gaat de inspecteur in hoger beroep. Hij stelt onder andere dat beide echtgenoten tot het overlijden van de vrouw op 25 juli 2019 hebben kunnen beschikken over de Volkswagen.
Het hof hanteert als uitgangspunt dat de Volkswagen Up van 1 januari 2019 tot en met 25 juli 2019 in gelijke verhouding aan beide echtgenoten ter beschikking is gesteld. Deze periode telt voor de man als de helft van 206 dagen = 103 dagen. De periode van 26 juli 2019 tot en met 31 juli 2019 (6 dagen) moet men geheel aan de man toerekenen. Daarom berekent het hof de bijtelling vanwege het privégebruik van de Volkswagen op (103 + 6) / (206 + 6) = 51,42% (afgerond) van het autokostenforfait. Het hof oordeelt dat de inspecteur de bijtelling op een te hoog bedrag heeft vastgesteld. Toch is het beroep van de fiscus gegrond, omdat de rechtbank het beroep op de hardheidsclausule had moeten afwijzen.
Het hof merkt echter op dat de staatssecretaris van Financiën zo’n schrijnende situatie kan voorkomen door zorgvuldiger te beslissen op het beroep op de hardheidsclausule. Het hof geeft hem dan ook in overweging het beroep van de man op de hardheidsclausule opnieuw te beoordelen.

Bron: Hof Den Haag 13-01-2022

Vrijstelling OVB vervalt door onzakelijke route

Soms vindt een overdracht van vastgoed plaats op een manier die dient om overdrachtsbelasting te besparen. In dat geval blijft de vrijstelling bij fusie, splitsing, interne reorganisatie en taakoverdracht buiten toepassing. Zelfs als het einddoel van de overdracht zakelijk is.

Een vastgoedfonds en een stichting komen in april 2012 overeen dat het vastgoedfonds de vastgoedportefeuille van de stichting overneemt. Deze overname vindt plaats tegen uitgifte van aandelen in het vastgoedfonds. Vanwege de uitvoering heeft de stichting een bv opgericht waarin zij alle aandelen houdt. Op 9 augustus 2012 brengt zij als (agio)storting op de aandelen het vastgoed in de bv in. Op dezelfde dag splitst de bv het van de stichting verkregen vastgoed af naar het vastgoedfonds en kent het vastgoedfonds aan de stichting aandelen toe. De vraag is of de verkrijging van de vastgoedportefeuille is vrijgesteld van overdrachtsbelasting (OVB) op basis van de vrijstelling bij fusie, splitsing, interne reorganisatie en taakoverdracht. Hof Amsterdam oordeelt dat de verkrijging niet onder deze vrijstelling valt. Volgens het hof heeft de uiteindelijk gekozen vormgeving van de transactie met de juridische afsplitsing het ontwijken van OVB als hoofddoel.
Het vastgoedfonds stapt vervolgens naar de hoogste nationale rechter. De Hoge Raad verklaart zijn cassatieberoep echter ongegrond. Daarbij verwijst de Hoge Raad naar de gronden in de onderdelen 6.2 t/m 6.11 van de conclusie van Advocaat-generaal (A-G) Wattel in deze zaak. Daarin zet de A-G kort gezegd uiteen dat als het einddoel van de transactie zakelijk is maar de gekozen route van de handelingen niet, zoals hier, de vrijstelling achterwege blijft. Voor de rest doet de Hoge Raad de zaak af zonder nadere motivering.

Bron: Hoge Raad 14-01-2022

Standpunt kan ondanks compromis pleitbaar zijn

De aangifte van een belastingplichtige is gebaseerd op een standpunt, waarvan bekend is dat de inspecteur het er niet mee eens is. In dat geval is geen sprake van kwade trouw als de belastingrechter over deze kwestie geen uitsluitsel heeft gegeven.

Een man geeft in een herziene aangifte IB/PVV over 2018 op dat bij hem sprake is van negatief loon. De inspecteur stelt de voorlopige en definitieve aanslag op conform datgene wat de man had aangegeven in zijn herziene aangifte. Daarnaast geeft hij een verliesvaststellingsbeschikking af voor een ondernemingsverlies van € 3.303. Maar de man krijgt toch een navorderingsaanslag opgelegd. De Belastingdienst geeft bovendien een herziene verliesvaststellingsbeschikking af voor een ondernemingsverlies van nihil. De man stelt beroep in tegen de navorderingsaanslag. Volgens hem beschikt de fiscus niet over een nieuw feit. De inspecteur verweert zich met de stelling dat de man te kwader trouw is. Dat blijkt uit de correspondentie tussen de man en de fiscus, aldus de inspecteur. De man heeft namelijk in het verleden ook bezwaarprocedures gevolgd over het negatieve loon. Hij weet dus dat de Belastingdienst zijn standpunt niet volgt.
Rechtbank Noord-Nederland verwerpt de argumenten van de Belastingdienst. De man heeft in alle openheid een negatief loon opgegeven. Dat verschilt met het opzettelijk verstrekken van onjuiste inlichtingen. Wat de eerdere bezwaarprocedures betreft, die zijn geëindigd met een compromis. De belastingrechter heeft dus nog niet zijn oordeel in dit geschil uitgesproken. De man heeft daardoor niet zeker geweten dat zijn standpunt niet pleitbaar was. Pas in de loop van de beroepsprocedure is hij anders gaan denken over de juistheid van zijn standpunt. Dat leidt echter niet tot kwade trouw. Daarom vernietigt de rechtbank de navorderingsaanslag en de herziene verliesvaststellingsbeschikking.

Bron: Rb. Noord-Nederland 24-12-2021 (gepubl. 13-01-2022)