Jan van Nassaustraat 21, 2596 BL Den Haag
Ma – Vr 8:30 – 17:30
post@driessenaccountancy.nl

Nieuwe bedrijfsformule, toename verlies: staking

Als een ondernemer een nieuwe bedrijfsformule gaat hanteren maar rond die tijd steeds meer verliezen gaat lijden, kan de Belastingdienst de conclusie trekken dat de onderneming op een gegeven moment is gestaakt.

Een man, die actief is in de tapijt- en vinylsector, koopt in 2012 een pand. Hij richt dit pand in als voorraadopslag, kantoor, showroom en verblijf. In de loop van 2013 werkt hij aan een heel andere bedrijfsopzet. Zo gaat hij zijn onderneming drijven op een nieuwe locatie op een bedrijventerrein. Daarnaast gaat hij meer met zijn website doen. Ondanks de nieuwe bedrijfsopzet dalen de jaaromzetten en -winsten. Hoewel de resultaten in 2010 en 2011 nog positief zijn, lijdt de man vanaf 2012 alleen nog maar verliezen. De Belastingdienst constateert daarom dat de activiteit van de man in 2016 het karakter van bron van inkomen heeft verloren. Fiscaal gezien is daarom op 31 december 2016 sprake van een staking met alle gevolgen van dien. De man gaat in beroep, maar Hof Den Haag kan zich in de redenering van de Belastingdienst vinden.
Maar het hof is het niet op alle punten eens met de fiscus. De inspecteur waardeert bijvoorbeeld de voorraad op het moment van staking op € 15.000. Hij stelt dat de omzet ieder jaar de inkoopkosten overstijgt zodat de man winst op de geboekte voorraad maakt. Maar het hof vindt het aannemelijk dat men rekening dient te houden met trendgevoeligheid. Van de ouderdom van de voorraad gaat in deze zaak een waardedrukkend effect uit. Dit blijkt ook uit de omstandigheid dat de man de voorraad in 2019 aan een derde heeft verkocht voor € 3.000. Het hof volgt daarom het standpunt van de man dat de voorraad op het moment van staking een waarde heeft van slechts € 5.000.

Bron: Hof Den Haag 22-12-2021 (gepubl. 11-01-2022)

Winstuitdeling door schending voorwaarden VSO over r-c

Een dga weet door een vaststellingsovereenkomst te sluiten te voorkomen dat het oplopen van zijn rekening-courantschuld telt als een verkapte winstuitdeling. Hij moet dan alsnog fiscaal afrekenen als hij niet voldoet aan de voorwaarden.

Een dga gaat vier leningen aan bij een bv waarin hij alle aandelen houdt. De leningen lopen via de rekening-courant (r-c) bij deze bv. Omdat de r-c-schuld flink oploopt, vreest de dga dat de Belastingdienst zal stellen dat een verkapte winstuitdeling plaatsvindt. Daarom sluit hij in oktober 2018 samen met zijn kinderen, de eerdergenoemde bv en een andere bv waarin hij een aanmerkelijk belang (ab) houdt een vaststellingsovereenkomst (VSO) met de fiscus. Op grond van de VSO zal de stand van de r-c ultimo 2018 maximaal € 4 miljoen bedragen en eind 2019 hooguit € 2 miljoen. De bv mag verdere leningen verstrekken aan de dga zo lang voor iedere lening een schriftelijke overeenkomst wordt opgesteld. Daarnaast moeten de dga en zijn bv steeds een zakelijke rente en een zakelijk aflossingsschema overeenkomen. Ten slotte dient de dga voldoende zekerheid te stellen. Onder deze voorwaarden zal de Belastingdienst de toename van de r-c-schuld in de jaren 2012, 2014 en 2015 niet belasten als verkapte winstuitdeling.
De inspecteur laat op 1 februari 2019 aan de bv weten dat de dga en de bv volgens hem de voorwaarden van de VSO niet zijn nagekomen. Het oplopen van de r-c-schulden leidt dus wel tot een verkapte winstuitdeling, aldus de fiscus. De dga, zijn fiscale partner en de bv krijgen daarom navorderings- en naheffingsaanslagen opgelegd. De dga en de andere erfgenamen van zijn fiscale partner gaan in beroep tegen de navorderingsaanslagen. Hun standpunt is dat de VSO wel is nagekomen, omdat op 31 december 2018 vermogensbestanddelen economisch zijn overgedragen aan de bv. Maar Rechtbank Gelderland ziet dat anders. De dga heeft slechts privébezittingen genoemd die hij als zekerheid kan stellen. Maar dat is op zichzelf onvoldoende.
De dga heeft ook zijn r-c-schuld op 31 december 2018 niet tot € 4.000.000 afgelost. Pas na de aankondiging op 16 januari 2019 van de navorderings- en naheffingsaanslagen heeft hij de fiscus ingelicht over zijn keuze om de r-c-schuld af te lossen via inbreng van beleggingen en liquide middelen in de bv. Daarbij heeft de dga aangegeven de inbreng door middel van economische overdracht te willen realiseren. Een tijdige juridische overdracht was namelijk niet (meer) haalbaar. Daarom acht de rechtbank aannemelijk dat de akte ‘overdracht economisch eigendom’ achteraf is opgemaakt. De rechtbank verklaart het beroepschrift van de dga en andere erfgenamen van zijn fiscale partner ongegrond.

Bron: Rb. Gelderland 13-12-2021 (gepubl. 10-01-2022)

Arrest Hoge Raad nog niet verwerkt in VA IB 2022

De Hoge Raad oordeelde op 24 december 2021 dat de box 3-heffing in 2017 en 2018 in strijd is met het eigendomsrecht en het discriminatieverbod. De Belastingdienst laat via de site weten dat het nog niet mogelijk is om de gevolgen van dit arrest te verwerken in de aanslagen die de Belastingdienst nu oplegt.

Op dit moment worden veel voorlopige aanslagen inkomstenbelasting 2022 verstuurt. Hierin is nog geen rekening gehouden met de eventuele gevolgen van het arrest van de Hoge Raad (zie ook: HR: geen vermogensmix maar werkelijk rendement). De Belastingdienst blijft de voorlopige aanslagen wel versturen en is bezig de gevolgen van het arrest zorgvuldig in kaart te brengen, ook voor het belastingjaar 2022. Als op een later moment blijkt dat de wijzigingen invloed hebben op de belasting die men in 2022 moet betalen, dan herstelt de Belastingdienst dit in de definitieve aanslag 2022. Zelf actie ondernemen is niet nodig.

Bron: Belastingdienst 11-01-2022

Juridische kwalificatie ondernemer leidt tot startersaftrek

Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat een fiscale ondernemer die in de vijf voorafgaande jaren geen ondernemer was, in aanmerking komt voor startersaftrek. Dat is een juridische kwalificatie. De manier waarop een en ander in de aangifte is opgenomen is daarbij niet van belang.

Een man is vanaf 1 januari 2011 ondernemer. In zijn aangiften inkomstenbelasting 2011 tot en met 2017 heeft de ondernemer zijn ondernemingsresultaten als winst uit onderneming aangegeven. Voor de jaren 2011 tot en met 2016 heeft de ondernemer geen zelfstandigen- en startersaftrek toegepast. Voor het jaar 2017 wil de man wel de zelfstandigen- en startersaftrek toepassen. Aanvankelijk weigert de inspecteur de zelfstandigen- en startersaftrek toe te passen. Na bezwaar krijgt de ondernemer alsnog de zelfstandigenaftrek. In geschil bij Rechtbank Zeeland-West-Brabant is het antwoord op de vraag of de man voor het jaar 2017 ook recht heeft op de startersaftrek.
De inspecteur heeft op het aanslagbiljet 2017 het bedrag van de niet-gerealiseerde zelfstandigenaftrek niet bij beschikking vastgesteld. De rechtbank vindt dat uit oogpunt van rechtsbescherming aangenomen moet worden dat het bedrag van de niet-gerealiseerde zelfstandigenaftrek nihil is.
Voor de startersaftrek is het wettelijke criterium het fiscale ondernemerschap in een of meer van de vijf voorafgaande kalenderjaren. Dit betreft een juridische kwalificatie. De manier waarop de ondernemer de resultaten uit zijn eenmanszaak heeft aangegeven, zijn daarbij niet van belang. Uit de stukken van de ondernemer blijkt dat er jaren zijn met slechts een zeer geringe omzet. Sommige jaren laten verliezen zien. Daarbij komt nog dat de inspecteur in zijn uitspraak op bezwaar zelf in twijfel heeft getrokken dat de ondernemer in de jaren 2011 tot en met 2016 winst uit onderneming genoot. Volgens de rechtbank is het op basis van het voorgaande aannemelijk dat de ondernemer fiscaal geen ondernemer is geweest in de jaren 2011 tot en met 2016. De rechtbank kent de ondernemer daarom de startersaftrek voor 2017 toe. De beschikking niet-gerealiseerde zelfstandigenaftrek stelt de rechtbank vast op € 9.403 (€ 7.280 zelfstandigenaftrek en € 2.123 startersaftrek).

Bron: Rb. Zeeland-West-Brabant 04-01-2022

Nieuw besluit Fiscale tegemoetkomingen coronacrisis

Dit besluit betreft een actualisatie van het besluit van 24 september 2021. In dit besluit is een nieuwe aanvullende regeling voor uitstel van betaling van belastingen opgenomen. Ook is de reikwijdte van de betalingsregeling aangepast. De maatregel dat de continuïteitsbijdragen zorglichamen geen invloed hebben op de zorgvrijstelling vennootschapsbelasting is verlengd.

Door de coronapandemie geldt voor belastingschulden tijdelijk een soepeler beleid met betrekking tot uitstel van betaling van belastingschulden. De eerder opgenomen regeling voor het verlenen van uitstel in specifieke gevallen is vervangen door onderstaande regeling.
Goedkeuring 1 ziet op ondernemers die al gebruikmaken van de uitstelregeling uit een vorige versie van dit besluit. De ontvanger verleent tot en met 31 januari 2022 uitstel van betaling aan ondernemers die gebruik hebben gemaakt van goedkeuring dat de ontvanger tot 1 oktober 2027 uitstel van betaling verleent voor belastingen van ondernemers die uiterlijk 30 september 2021 betaald hadden moeten zijn, mits aan de ondernemer op basis van dit besluit is toegezegd dat geen invorderingsmaatregelen zouden worden genomen. Het uitstel geldt voor een van de belastingen die uiterlijk op 31 januari 2022 betaald hadden moeten zijn. Hiervoor geldt verder de betalingsregeling, die ingaat op 1 oktober 2022 en eindigt op 1 oktober 2027. Ondernemers hoeven niet nogmaals om uitstel van betaling te verzoeken. De ontvanger kan het uitstel weigeren of intrekken als de belangen van de Staat zich tegen uitstel verzetten. Dit kan zich voordoen als de ontvanger vreest voor misbruik van de situatie waardoor verhaalsmogelijkheden in gevaar komen.
Goedkeuring 2 ziet op ondernemers die voor het eerst of opnieuw om uitstel van betaling voor belastingschulden verzoeken op grond van dit besluit. De ontvanger verleent tot en met 31 januari 2022 uitstel van betaling als ondernemers hier de ontvanger schriftelijk om verzoeken. Het gaat dan om belastingschulden die uiterlijk 31 januari 2022 betaald hadden moeten zijn. De ontvanger stelt de ondernemer in de gelegenheid om de uitgestelde belastingschuld af te lossen met een betalingsregeling, die ingaat op 1 oktober 2022 en eindigt op 1 oktober 2027.
Zorglichamen ontvangen continuïteitsbijdragen als compensatie voor de omzetdaling en extra gemaakte kosten door de coronapandemie. In de praktijk is de vraag opgekomen of de verstrekte continuïteitsbijdragen tot verval van de vrijstelling vennootschapsbelasting kunnen leiden. In dit besluit geeft de staatssecretaris een goedkeuring dat de continuïteitsbijdragen in 2020 en 2021 niet tot verval van de vrijstelling vennootschapsbelasting leiden.

Bron: MvF 24-12-2021

Uitdeling voor dga wegens bevoordeling kinderen door bv

In beginsel geldt dat een door een deskundige gemaakt taxatierapport kan dienen voor het vaststellen van een zakelijke verkoopprijs. Staan in het rapport onjuiste uitgangspunten? En zijn de bv en dga zich hiervan bewust? Dan kan het taxatierapport niet dienen ter onderbouwing van de verkoopprijs van een onroerende zaak. Door dat wel te doen handelt de bv onzakelijk en bevoordeelt zij haar dga.

De heer X is dga en heeft twee minderjarige kinderen. De kinderen van de heer X en zijn bv tekenen op 12 mei 2010 een koopakte voor de levering van bouwgrond. Op 21 februari 2012 heeft de rechtbank de machtiging om namens de minderjarige kinderen tot koop en levering van een bedrijfsterrein over te gaan verleend. Op 24 februari 2012 heeft de bv de onroerende zaak aan de kinderen geleverd voor € 209.125. Tussen het sluiten van de koopakte en de akte van levering is door de bv of haar dochtermaatschappij opdracht gegeven tot bouw van onder meer acht bedrijfsunits op het aan de kinderen verkochte perceel bouwgrond. De Belastingdienst is het niet eens met de gehanteerde verkoopprijs van € 209.125 en legt een navorderingsaanslag vennootschapsbelasting op aan de bv. Ook krijgt de dga een navorderingsaanslag inkomstenbelasting vanwege een verkapte winstuitdeling.

Bij Rechtbank Den Haag is in geschil of de bv zakelijk heeft gehandeld door de onroerende zaak voor € 209.125 aan de kinderen te verkopen. De rechtbank constateert dat de koopakte van 12 mei 2010 juridisch niet tot stand is gekomen. Partijen hebben niet gehandeld in overeenstemming met die koopakte. Hetgeen uiteindelijk aan de kinderen is geleverd komt niet overeen met de omschrijving in de koopakte. Bij levering van de onroerende zaak zijn de te realiseren bedrijfsunits al bijna helemaal voltooid. Van bouwgrond is geen sprake meer. De kosten voor het bouwen van die bedrijfsunits zijn echter niet ten laste van de kinderen, maar van de bv gekomen.

De bv heeft de onroerende zaak verkocht voor een veel te lage prijs. In de aangifte is de bv namelijk uitgegaan van de verkoop van slechts bouwgrond. In werkelijkheid is sprake van een perceel met bijna voltooide bedrijfsunits. Als onderbouwing van de verkoopprijs is een taxatierapport gebruikt. Echter die taxatie is gebaseerd op onjuiste uitgangspunten. De heer X en zijn bv moeten zich hiervan bewust zijn geweest. De rechtbank verwerpt de door de inspecteur voorgestelde winstcorrectie voor de bv vanwege onjuiste uitgangspunten. Wel bepaalt de rechtbank dat de dga een verkapte dividenduitkering heeft genoten van € 248.923 door de onroerende zaak voor € 209.125 door de bv aan zijn kinderen te laten leveren.

Bron: Rb. Den Haag 16-12-2021 (gepubl. 30-12-2021)

Tussenstand subsidiepot elektrische auto’s

Vanaf maandag 3 januari 2022 is het weer mogelijk om subsidie voor elektrische auto’s aan te vragen. Na twee dagen zijn er voor meer dan 6300 gebruikte en nieuwe elektrische auto’s subsidieaanvragen ingediend volgens de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland.

Het gaat daarbij om een bedrag van iets meer dan € 19 miljoen. De RVO benadrukt dat het om aanvragen gaat, de bedragen zijn nog niet goedgekeurd. Wie een nieuwe middenklasse elektrische auto koopt, kan een bedrag van € 3.350 tegemoetzien vanuit de overheid. Bij gebruikte auto’s gaat het om een bedrag van € 2.000. In totaal is er een bedrag van zo’n € 71 miljoen te verdelen, een forse stijging ten opzichte van de € 14,4 miljoen die voor 2021 beschikbaar was.

Bron: NU, 5 januari 2022

Verschillende periodes, verschillende straffen mogelijk

Men mag niet voor hetzelfde feit zowel met een vergrijpboete als een taakstraf worden bestraft. Maar iemand kan wel beide straffen krijgen voor een zelfde soort handelingen in verschillende periodes.

Een echtpaar en hun dochter exploiteren via hun VOF een kledingwinkel in de periode 2015 tot en met 2018. De fiscus houdt bij de VOF een boekenonderzoek waarbij de aanvaardbaarheid van de btw-aangiften over de tijdvakken in de periode 2014 – 2017 centraal staat. Tijdens het onderzoek wordt ook 2018 meegenomen. Aan de hand van het onderzoek constateert de inspecteur dat de VOF te veel btw heeft afgetrokken. De Belastingdienst legt daarom de vader een naheffingsaanslag omzetbelasting op. Daarnaast krijgt de vader voor 2018 een vergrijpboete opgelegd van 50% van de nageheven btw. Bovendien verklaart de strafrechter hem schuldig aan het meermaals opzettelijk indienen van een onjuiste aangifte. Dit levert de vader een taakstraf op van 240 uren. Ook wordt hij veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie maanden voorwaardelijk. Volgens de man is hij nu dubbel gestraft voor hetzelfde feit, wat in strijd is met het una via-beginsel.
Maar Rechtbank Zeeland-West-Brabant wijst het beroep van de man af. De strafrechter heeft namelijk de man veroordeelt tot een taakstraf vanwege het indienen van onjuiste aangiftes over de periode van 2014 tot en met 2017. De vergrijpboete die de inspecteur heeft opgelegd, betreft de tijdvakken in 2018. In principe is de vergrijpboete terecht opgelegd. De rechtbank vindt echter de hoogte niet gepast. De man heeft immers twee keer het traject van een ‘criminal charge’ moeten ondergaan. Bovendien behoren de strafbare feiten tot het zelfde feitencomplex. Daarom besluit de rechtbank de vergrijpboete met 10% te matigen.

Bron: Rb. Zeeland-West-Brabant 08-12-2021 (gepubl. 20-12-2021)