
Btw-heffing over verkoop auto
X (bv; belanghebbende) kocht op 29 december 2015 een Volvo voor € 93.400 inclusief btw. De btw op de aanschaf werd volledig teruggevraagd als voorbelasting. De auto werd zowel zakelijk als privé gebruikt door de dga van X. Voor de omzetbelasting werd jaarlijks een correctie voor privégebruik aangegeven.
Op 29 december 2020 verkocht X de auto aan de dga voor een bedrag van € 2.624 inclusief € 434 btw. Op 2 december 2020 was de auto getaxeerd op € 29.750.
Het verschil tussen de taxatiewaarde en de verkoopprijs (€ 27.126) werd bij de verkoop beschouwd als verkapte dividenduitkering. Hierover werd dividendbelasting en inkomstenbelasting betaald.
In geschil: maatstaf van heffing voor btw
De discussie ging over de grondslag voor de btw-heffing. X stelde dat de verkoopprijs op de factuur leidend was, terwijl de Inspecteur meende dat de taxatiewaarde als uitgangspunt moest worden genomen.
Zowel Rechtbank Zeeland-West-Brabant als Hof Den Bosch gaven X gelijk.
Oordeel Hof Den Bosch
De verkoop van de auto was een levering onder bezwarende titel.
Er was een rechtstreeks verband tussen de verkoop en de ontvangen vergoeding.
De door de Inspecteur genoemde factoren deden geen afbreuk aan dit verband.
Er was geen sprake van misbruik van recht.
De verkapte dividenduitkering hoefde niet te worden meegenomen in de btw-heffingsgrondslag.
Uitkomst
Het hoger beroep van de Inspecteur is ongegrond.
De btw moest worden berekend over de verkoopprijs op de factuur en niet over de taxatiewaarde van de auto.
De uitspraak van de Rechtbank wordt bevestigd.