Te late aangifte bij indiening na uiterste datum aanmaning
De politierechter heeft verdachte verplicht om na de wettelijk gestelde termijn de aangifte IB in te dienen. Dit is rechtens onmogelijk. Het ten laste gelegde feit bestaande uit het niet doen van een aangifte was op de datum in de tenlastelegging nog geen strafbaar feit. Het hof spreekt de verdachte daarom vrij.
Een belastingplichtige voldoet al sinds enkele jaren niet aan zijn aangifteverplichtingen voor de IB. Hij heeft hiervoor diverse verzuimboetes en zelfs een vergrijpboete ontvangen. Ook voor het jaar 2015 verzuimt hij zijn aangifte IB tijdig in te dienen. Volgens de aanmaning moet de man uiterlijk 12 augustus 2016 zijn aangifte hebben ingediend.
De politierechter heeft de man tot 60 uur werkstraf, waarvan 30 uur voorwaardelijk, veroordeeld. In de tenlastelegging is opgenomen dat de verdachte op of omstreeks 1 mei 2016 zijn aangifte niet of niet binnen de door de inspecteur gestelde termijn heeft ingediend. Het hof geeft aan dat het vonnis van de politierechter onjuist is en gaat ambtshalve over tot vernietiging daarvan. Het hof oordeelt dat de politierechter verdachte niet tot het indienen van een aangifte inkomstenbelasting 2015 kan veroordelen als de wettelijke termijn voor het indienen van de aangifte is verstreken. Verder geldt dat voordat kan worden gezegd dat een aangifte te laat is ingediend, de Belastingdienst de verdachte eerst moet herinneren aan zijn aangifteplicht en vervolgens moet aanmanen. Pas als de op de aanmaning vermelde datum is verstreken, kan verdachte worden verweten geen aangifte te hebben ingediend. De tenlastegelegde datum van 1 mei 2016 ligt echter nog in een tijdsbestek vóór 12 augustus 2016. Voor die datum van 12 augustus 2016 is nog geen sprake van een te laat ingediende aangifte Het hof spreekt de verdachte daarom vrij van het tenlastegelegde.
Bron: Hof Den Bosch 04-09-2020
Feiten en omstandigheden bij uitkering relevant
Volgens de Hoge Raad is voor de beoordeling van de fiscale kwalificatie van een ontvangen uitkering de aard en inhoud van de overeenkomst op het uitkeringsmoment relevant. Verzekerde en verzekeringsmaatschappij kunnen de overeenkomst aanpassen, zodat vanaf dat moment niet langer sprake is van een levensverzekering.
Een vrouw sluit op 16 maart 1993 een vaste termijnverzekering af en is de verzekerde. De vrouw of haar erfgenamen hebben altijd recht op de uitkering uit de verzekering op de einddatum. Op 16 maart 2013 heeft de verzekeringsmaatschappij € 24.780 uitgekeerd. Voor wat betreft de premiebetaling is bij aanvang van de verzekering bepaald dat premies zijn verschuldigd tot de einddatum van de verzekering of tot de premievervaldag volgend op het overlijden van de vrouw. Op 16 maart 1995 heeft de vrouw de polis premievrij gemaakt. Volgens de inspecteur is uitkering in 2013 voor een deel belast.
Hof Amsterdam heeft beslist dat sprake is geweest van een uitkering uit een levensverzekering. Volgens het hof is doorslaggevend wat de vrouw en de verzekeringsmaatschappij bij het afsluiten van de verzekering overeen zijn gekomen. Toen zijn partijen overeengekomen dat de premiebetaling afhankelijk is van het in leven zijn van de vrouw.
De Hoge Raad is het niet eens met het oordeel van het hof. De fiscale beoordeling van een uitkering is afhankelijk van de aard en inhoud van de overeenkomst waaruit die uitkering voortkomt. Het is heel goed mogelijk dat een overeenkomst van karakter verandert. Mogelijk is bij aanvang sprake van een levensverzekering. Dit omdat de premiebetaling afhankelijk is van het in leven zijn van de verzekerde. Als partijen de overeenkomst aanpassen kan het zijn dat de overeenkomst geen enkel element van overlijdensrisico meer bevat. Op dat moment is er geen verzekering meer, er is dan een valutatermijncontract of een spaarcontract. De Hoge Raad verwijst de zaak naar Hof Den Haag voor een onderzoek naar de aard en inhoud van de overeenkomst tussen de vrouw en de verzekeringsmaatschappij.
Bron: HR 04-09-2020, nr. 19/03758
Overdracht debiteurenrisico brengt volledig staking mee
Een IB-ondernemer die allerlei zaken en activiteiten van zijn onderneming overdraagt aan een ander, inclusief het debiteurenrisico, is geen IB-ondernemer meer. Ook al blijft de overdrager nog werkzaamheden verrichten voor de overnemer, hij kan dan geen zelfstandigenaftrek claimen.
Twee broers drijven sinds 1983 via een VOF een loonbedrijf. Vanaf 1 januari 2006 doet ook de echtgenote van een van de broers mee. In mei 2013 dragen de vennoten hun loonbedrijf over aan een ander loonbedrijf. Deze koper blijft € 300.000 van de koopsom schuldig. De VOF blijft bestaan, maar de transportmiddelen, de machines, het klantenbestand en de zes vaste werknemers van de VOF gaan over naar de koper. De onroerende zaken blijven bij de VOF. Zij verhuurt deze zaken voor een periode van twee keer vijf jaar aan de koper. De koper heeft wel het recht van eerste koop. Ten slotte heeft de VOF vóór de verkoop van de onderneming nog enkele zaken gekocht. Deze zaken verkoopt zij buiten de verkoopovereenkomst om in huurkoop aan de overnemer.
Een van de broers vindt dat de VOF, en daarmee hij zelf, na de verkoop van het loonbedrijf nog steeds een onderneming drijft. Hij stelt dat de onderneming van de VOF slechts gedeeltelijk is gestaakt. Overigens erkent hij wel dat de vordering à € 300.000, de verhuurde onroerende zaken en de vorderingen op grond van de huurkoopovereenkomsten tot zijn privévermogen behoren. De man wijst erop dat hij en zijn broer zich laten inhuren door de koper van het loonbedrijf om via hun VOF werkzaamheden te verrichten. De man stelt dat dit ondernemingsactiviteiten zijn en claimt de zelfstandigenaftrek. De Belastingdienst volgt deze redenering niet. Het geschil belandt voor Rechtbank Noord-Nederland.
De rechtbank constateert dat na de verkoop van het loonbedrijf de activiteiten van de VOF voor minstens 90% bestaan uit werkzaamheden waarvoor de koper de broers inhuurt. De koper regelt de planning en facturatie van de werkzaamheden. De broers lopen dus alleen een debiteurenrisico ten aanzien van aan de koper gefactureerde werkzaamheden. De rechtbank oordeelt dat deze werkzaamheden geen zelfstandig deel van de oude onderneming vormen. De onderneming van de VOF is dus volledig gestaakt. Vervolgens oordeelt de rechter dat de activiteiten van de broers voor de koper van het loonbedrijf kwalificeren als overige werkzaamheden. Dat betekent dat de man geen recht heeft op de zelfstandigenaftrek.
Bron: Rb. Noord-Nederland 07-08-2020
Renteaftrek op restschuld
Rente betaald op een restschuld is aftrekbaar in de aangifte IB als een eigen woning in de periode 27 oktober 2012 tot 31 december 2017 met verlies is verkocht.
Op 27 februari 2010 is een woning met verlies verkocht. Voor de restschuld is een vaststellingsovereenkomst gesloten met de gemeente. Een belastingplichtige brengt in zijn aangiften IB 2014 en 2015 de aan de gemeente, wegens de restschuld betaalde rente, in aftrek als kosten in verband met de eigen woning. De aanslag IB 2014 word conform aangifte opgelegd. De aangifte IB 2015 wordt gecorrigeerd. Naar aanleiding van de correctie over 2015 legt de inspecteur een navorderingsaanslag IB 2014 op. Beide correcties hebben betrekking op de niet in aftrek te brengen rente die aan de gemeente is betaald.
Volgens de rechtbank is, op basis van art. 3.120a Wet IB 2001 renteaftrek voor de restschuld op een eigen woning alleen mogelijk is als de woning is verkocht in de periode 29 oktober 2012 tot en met 31 december 2017. Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat de wetgever bewust voor de ingangsdatum van 29 oktober 2012 heeft gekozen. Nu de woning op 27 februari 2010 is verkocht, kan belastingplichtige de rente niet in aftrek brengen.
Bij Hof Den Bosch maakt de inspecteur aannemelijk dat de verkochte woning nooit een eigen woning in de zin van art. 3.111 Wet IB 2001 van belastingplichtige is geweest. Volgens de gegevens van de Basisregistratie Personen heeft belastingplichtige nooit in de woning gewoond. Belastingplichtige heeft niet met bewijzen aangetoond dat dit niet klopt. De hypotheekrente op de restschuld is niet aftrekbaar omdat de restschuldregeling van art. 3.120a Wet IB 2001 alleen van toepassing is op een vervreemde eigen woning. Nu belastingplichtige niet in de woning heeft gewoond is geen sprake van een eigen woning. Had de restschuld wel betrekking gehad op een eigen woning volgens de Wet IB dan is het hof van oordeel dat de rechtbank op goede gronden een juist oordeel heeft gegeven over de toepassing van artikel 3.120a Wet IB 2001.
Bron: Hof Den Bosch 16-07-2020
Subsidiepot ontwikkeladviezen leeg
De subsidiepot voor kosteloze ontwikkeladviezen binnen de regeling NL Leert Door voor dit jaar is leeg. Vanaf 1 augustus was het mogelijk om op basis van deze regeling een kortdurend traject aan te vragen bij een loopbaanadviseur om zicht te krijgen op de arbeidsmarktkansen die er in deze recessie voor hen zijn. Het maximum aantal inschrijvingen hier voor is sneller bereikt dan verwacht.
In één maand hebben 22.000 mensen zich voor deze regeling aangemeld. Dit najaar zullen deze mensen een ontwikkeladviestraject gaan volgen. Vanwege de maximale uitvoeringscapaciteit van de organisatie die de subsidieregeling uitvoert, is de grens van het aantal trajecten dat de overheid kan bekostigen bereikt. Dat betekent dat er vanaf nu geen kosteloos ontwikkeladvies meer kan worden aangevraagd bij een loopbaanadviseur.
De ontwikkeladviezen zijn onderdeel van het crisisprogramma NL Leert Door. Het doel van dit programma is om werkenden en werkzoekenden te helpen zich voor te bereiden op veranderingen op de arbeidsmarkt. Met NL Leert Door financiert het kabinet naast ontwikkeladviezen ook kosteloze online scholing. Naar verwachting komen de eerste opleidingen en cursussen deze winter beschikbaar voor werkenden en werkzoekenden. In totaal heeft het kabinet € 50 miljoen uitgetrokken voor NL Leert Door. Daarvan is € 14 miljoen gereserveerd voor ontwikkeladviezen.
Bij de presentatie van het derde steun- en herstelpakket is bekend gemaakt dat het kabinet extra geld uittrekt om mensen te helpen zich aan te passen aan de veranderde arbeidsmarkt. In 2021 komt er weer geld vrij voor onder meer scholing en ontwikkeladviezen.
Tot die tijd kunnen mensen op verschillende andere manieren financiële ondersteuning krijgen bij een adviestraject van een loopbaanadviseur. Zo zijn er werkgevers en vakbonden die een dergelijk traject financieren. Ook O&O-fondsen, die verbonden zijn aan een bepaalde sector of branche, hebben hier vaak een regeling voor. Ook regionale leerwerkloketten bieden de mogelijkheid om een ontwikkeladvies te volgen.
Bron: Min. SZW 02-09-2020
Minder hypotheekrenteaftrek door verhuur aan zoon
Een ondernemer die een zelfstandig deel van de woning van zijn ouders bewoont en vanaf die locatie zijn onderneming drijft, beïnvloedt de hypotheekrenteaftrek van zijn ouders. Als hij de huur voor dit gebruik van de woning aftrekt van zijn fiscale winst, vormt dat deel voor zijn ouders geen eigen woning meer.
Een echtpaar bewoont een woning waarvan ieder voor de helft eigenaar is. Het echtpaar heeft een zoon die maatschappelijk gezien zelfstandig leeft. In 2008 komt hij echter na een verbroken relatie op straat te staan. Op dat moment heeft hij omvangrijke schulden, zodat hij geen woonruimte kan krijgen. Noodgedwongen maakt hij gebruik van de hulp van zijn ouders door een woninggedeelte boven de garage van hun woning te betrekken. In 2010 trouwt de man en krijgt hij zelf een zoon. De zoon, de schoondochter en de kleinzoon van het echtpaar staan allemaal ingeschreven op hun adres. Daarnaast drijft de zoon een beveiligingsbedrijf vanuit die woning. In 2017 verhuist de zoon met zijn gezin naar een huurwoning. Over de jaren 2012-2015 wil hij het kostgeld dat hij soms aan zijn ouders betaalt aftrekken als kosten van zijn onderneming. De inspecteur daarmee akkoord.
Gevolg is dat de Belastingdienst nu van mening is dat de ruimte die de zoon benut niet behoort tot de eigen woning van zijn ouders. Zij hebben in de ogen van de fiscus een deel van hun woning ter beschikking gesteld aan het gezin van hun zoon. Daardoor kort de inspecteur het echtpaar in hun eigenwoningrenteaftrek. De vader accepteert dit niet en tekent beroep aan bij Rechtbank Noord-Nederland.
De vader stelt dat alle bewoners van de woning een gemeenschappelijk huishouden vormen. Daartoe voert hij aan dat zijn echtgenote boodschappen doet, kookt en wast voor het hele gezin. Verder stelt de man dat geen schriftelijke huurovereenkomst is opgesteld en dat zijn zoon lang niet altijd huur/kostgeld betaalde. Maar deze argumenten overtuigen de rechtbank niet. De zoon bewoont het woondeel boven de garage alleen vanwege zijn financiële moeilijkheden. Daar komt nog bij dat het woongedeelte boven de garage kwalificeert als een zelfstandig deel van de woning. Dit deel beschikt namelijk over alle faciliteiten om zelfstandig te kunnen wonen. De rechtbank oordeelt daarom dat de zoon en zijn gezin een ander huishouden vormen dan het huishouden van de ouders. De rechtbank verklaart het beroep van de vader dan ook ongegrond.
Bron: Rb. Noord-Nederland 28-08-2020
Tot 1 januari 2021 belastinguitstel
Staatssecretaris Vijlbrief heeft in een brief aan de Tweede Kamer laten weten dat ondernemers tot uiterlijk 1 oktober (een verlenging van het) uitstel van betaling kunnen aanvragen. Daarmee loopt voor alle ondernemers het uitstel uiterlijk op 1 januari 2021 af.
Op het moment dat het verleende uitstel afloopt of vanaf 1 januari 2021 worden de betalingsverplichtingen weer gestart. Wel komt er een ruime terugbetalingsregeling van twee jaar om de opgebouwde belastingschuld af te lossen. Ook zal het percentage van de invorderingsrente langer op 0,1% blijven. Als de ontwikkeling van het coronavirus met nieuwe of verscherpte maatregelen hier aanleiding toe geeft, kan hier opnieuw naar worden gekeken.
Ondernemers die op 1 januari 2021 een (rest)schuld hebben, krijgen een betalingsregeling aangeboden van de Belastingdienst waarmee ze tot 1 januari 2023 iedere maand een vast bedrag terug betalen. Ook zal geen zekerheid worden gevraagd zoals nu gebruikelijk is. Eventuele belastingteruggaven worden niet verrekend en er worden in beginsel geen nadere voorwaarden gesteld, tenzij de belangen van de Staat in het geding zijn.
Als de periode van twee jaar te kort is voor een ondernemer zal de Belastingdienst samen met de ondernemer kijken of een maatwerkoplossing mogelijk is op basis van bestaand beleid. Uiteraard is het ook mogelijk om eerder af te lossen als de ondernemer dit wil.
Om ondernemers zo min mogelijk met extra kosten te confronteren, zal de tijdelijke verlaging van invorderingsrente naar bijna nul worden verlengd tot en met 31 december 2021. Zo hebben ondernemers de komende tijd vrijwel geen kosten bovenop de belastingschuld die ze aan het aflossen zijn.
De belastingrente gaat wel weer naar 4%, omdat dit een prikkel is om op tijd aangifte te doen. De belastingrente voor de vennootschapsbelasting zal tot 31 december 2021 worden verlaagd naar 4% in plaats van de oorspronkelijke 8%.
Per 1 januari 2021 vervalt de tijdelijke versoepeling ten aanzien van de betalingsverzuimboetes. Het niet op aangifte afdragen van loonbelasting over bijvoorbeeld het tijdvak december 2020 wordt dan weer volgens de normale regels beboet.
Ook de verruimde deblokkering van de g-rekening wordt afgebouwd. Zolang en voor zover de ondernemer uitstel van betaling geniet en zich aan de lopende betalingsverplichtingen en aflossingsverplichtingen houdt, blijft deblokkering van het saldo van de g-rekening mogelijk. Het versoepelde beleid ten aanzien van de g-rekening loopt definitief af op 1 januari 2023, als ook het versoepelde uitstelbeleid definitief afloopt.
Bron: MvF 28-08-2020
Derde steunpakket coronacrisis
Het kabinet komt met een derde steun- en herstelpakket voor ondernemers en werkenden. Het nieuwe pakket loopt tot in 2021 en is gestoeld op steun, helpen aanpassen en investeren.
Diverse lopende steunmaatregelen worden vanaf 1 oktober 2020 verlengd. De voorwaarden daarvan worden aangepast, zodat ze meer zijn gericht op de langere termijn. Het kabinet neemt bovendien nieuwe maatregelen om bedrijven te stimuleren om meer te investeren in economische groei. Ook worden extra middelen ingezet om mensen via scholing en begeleiding te helpen bij het vinden van nieuw werk.
De krimp in Nederland is kleiner dan in de buurlanden, maar hoe de economie zich de komende tijd ontwikkelt, blijft onzeker. Het nieuwe pakket heeft daarom een langere duur en biedt zo meer zekerheid in deze voor veel mensen zware tijd. Daarin kunnen niet alle bedrijven overeind gehouden worden en zijn niet alle banen en opdrachten te garanderen.
Coronaregelingen voor ondernemers en werknemers vanaf 1 oktober 2020
NOW (tegemoetkoming loonkosten)
De regeling wordt met negen maanden verlengd, met drie keer drie maanden. In die periode wordt de NOW geleidelijk afgebouwd, zodat ondernemers en werkenden tijd en ruimte hebben om zich aan te passen.
Tozo (inkomensondersteuning zelfstandigen)
Deze regeling wordt ook negen maanden verlengd, tot en met 30 juni 2021 en kent een toets op beschikbare geldmiddelen. Gemeenten bieden vanaf 1 januari 2021 extra dienstverlening aan zelfstandig ondernemers, zoals bij- of omscholing en heroriëntatie.
TVL (tegemoetkoming vaste lasten mkb)
De belastingvrije tegemoetkoming wordt opnieuw ingezet en het maximale bedrag per bedrijf per drie maanden wordt verhoogd naar € 90.000. De regeling wordt met drie keer drie maanden verlengd tot en met 30 juni 2021 en in die periode geleidelijk afgebouwd, zodat ondernemers tijd en ruimte hebben om zich aan te passen.
Borgstellingen, leningen en garantiefondsen
De extra, verruimde of meer toegankelijke kredietverlening en -garanties aan kleine en middelgrote bedrijven voor voldoende liquiditeit (BMKB-C, GO-C en KKC) blijven ook na 1 oktober 2020 beschikbaar.
Nieuwe maatregelen gericht op investeringen
Het kabinet neemt ook nieuwe maatregelen gericht op het stimuleren van investeringen en uiteindelijk economische groei. Publieke investeringen in onder meer infrastructuur ter waarde van twee miljard euro worden naar voren gehaald. Het kabinet investeert daarnaast in een nationale scale-up faciliteit (€ 150 miljoen) en reserveert € 300 miljoen om eventueel te kunnen participeren in een beoogd privaat fonds om (middel)grote bedrijven te herkapitaliseren.
Ook stelt het kabinet € 150 miljoen beschikbaar om het fondsvermogen van de Regionale Ontwikkelingsmaatschappijen (ROM’s) extra aan te vullen, zodat zij innovatieve mkb-ondernemingen via financiering kunnen versterken. Het kabinet heeft € 255 miljoen vrijgemaakt voor cofinanciering van EU-programma’s gericht op regionale ontwikkeling, innovatie, duurzaamheid en digitalisering.
Aanvullend sociaal pakket
De komende maanden zullen sommige mensen hun werk kwijtraken en op zoek moeten naar een andere baan. Anderen zullen de overstap willen maken van hun huidige werk naar ander werk met meer toekomstperspectief. Het kabinet wil mensen daarbij helpen. Daarom trekt het kabinet geld uit voor begeleiding bij het vinden van nieuw werk door UWV en gemeenten. Ook komt er meer geld vrij voor om- en bijscholing. Daarnaast gaat het kabinet mensen die kwetsbaar zijn in een economische crisis extra ondersteunen, zoals jongeren en mensen in de banenafspraak. Ook wil het kabinet mensen met een hoog risico op armoede en problematische schulden helpen. In totaal trekt het kabinet voor dit aanvullend sociaal pakket ruim € 1 miljard uit.
Bron: Rijksoverheid, 28-08-2020
Ondanks stelselmatig verzuim geen maximale verzuimboete
Als iemand zijn aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen te laat indient, is sprake van een verzuim. Bij stelselmatig verzuim kan de inspecteur een verzuimboete tot het wettelijk maximum opleggen. Bij het bepalen van de hoogte van de verzuimboete moet hij wel rekening houden met alle feiten en omstandigheden die een verhoging of een verlaging van de boete tot gevolg kunnen hebben.
Een man heeft over het jaar 2014 een aangiftebiljet inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen ontvangen. Hij dient echter geen aangifte in, ook niet nadat hij een aanmaning heeft gekregen. Op 15 augustus 2017 geeft de inspecteur de man nog twee weken om zijn aangifte 2014 in te dienen. Ook die termijn laat de man ongebruikt. De inspecteur legt uiteindelijk een ambtshalve aanslag op een verzuimboete naar het wettelijk maximum van € 4.920.
Bij Hof Arnhem-Leeuwarden is in hoger beroep de hoogte van de verzuimboete in geschil. De man meent dat het eerdere verzuim is opgeheven. De inspecteur heeft de man namelijk twee weken extra tijd heeft gegeven om de aangifte te doen. Het hof is het niet eens met die zienswijze. Bovendien heeft de inspecteur in zijn brief uitdrukkelijk vermeld dat hij in ieder geval een verzuimboete zal opleggen. De man is namelijk te laat geweest met het indienen van zijn aangifte. Verder voert de man aan dat sprake is geweest van overmacht, ofwel afwezigheid van alle schuld. De man stelt dat hij geen aangifte heeft kunnen doen door de inbeslagname van zijn administratie. Ook hier is het hof het niet met de man eens. Hij is al vanaf 7 oktober 2015 in verzuim en de administratie is pas op 23 maart 2017 in beslag genomen.
De inspecteur heeft volgens het hof daarom terecht een verzuimboete opgelegd. Ook heeft de inspecteur terecht geoordeeld dat sprake is geweest van stelselmatig verzuim vanaf 2009 tot en met 2014. Het is niet nodig dat de inspecteur over alle jaren vanaf 2009 een boete oplegt, omdat de zogeheten verzuimenreeks is afgeschaft. Het hof verlaagt wel de boete van € 4.920 naar € 369, omdat bij de boeteoplegging rekening moet worden gehouden met de financiële omstandigheden van de man.
Bron: Hof Arnhem-Leeuwarden 11-08-2020
Pensioen onder beslag is fiscaal genoten
Het komt in de praktijk voor dat een schuldeiser beslag legt op het pensioen van een schuldenaar. In dat geval zal de schuldeiser zijn vordering op de schuldenaar verrekenen met het in beslag genomen geld. Fiscaal gezien heeft de schuldenaar dat pensioen dan nog steeds genoten.
Een man heeft pensioenrechten opgebouwd en ontvangt daarom uitkeringen van een stichting pensioenfonds. Bij het indienen van zijn aangifte inkomstenbelasting 2016 geeft hij een bedrag van € 7.500 aan pensioen op. De Belastingdienst wijkt bij het opleggen van de aanslag af van de aangifte van de man. Volgens de loongegevens van de stichting bedraagt het bruto pensioen van de man namelijk € 38.643. Hij heeft wel minder netto ontvangen. Naast de ingehouden loonheffing heeft een schuldeiser van de man derdenbeslag op de pensioenuitkering gelegd. Dat betekent echter niet dat de man het in beslag genomen inkomen niet heeft genoten. De schuldeiser heeft dat geld zelfs in mindering gebracht op zijn vordering op de man. Tegenover de lagere ontvangst aan loon staat dus een afgenomen schuld. De man is dan ook niet verarmd door de beslaglegging. Hof Den Haag ziet daarom geen reden om bij de bepaling van het fiscale loon af te wijken de loongegevens van de stichting. Het hof verklaart het beroep van de man ongegrond.
Bron: Hof Den Haag 15-07-2020