Jan van Nassaustraat 21, 2596 BL Den Haag
Ma – Vr 8:30 – 17:30
post@driessenaccountancy.nl

Eigen gebruik tweede woning is niet belast in box 3

Hoewel een belastingplichtige een voordeel behaalt met het eigen gebruik van een woning in box 3, hoeft hij daar niet (extra) inkomstenbelasting over te betalen.

De box 3-bezittingen van een vrouw bestaan in 2019 uit bank- en spaartegoeden en een tweede woning. De vrouw en haar echtgenoot houden de tweede woning niet aan als beleggingsobject aangehouden en verhuren deze woning evenmin. In eerste instantie volgt de inspecteur de aangifte inkomstenbelasting van de vrouw. Maar later vermindert hij de aanslag in het kader van rechtsherstel. De vrouw is daarmee niet tevreden. Zij stelt dat men alleen het daadwerkelijk gerealiseerde rendement mag belasten en niet de ongerealiseerde waardestijging van de tweede woning. In het cassatieberoep verwijst de Hoge Raad naar zijn arrest van 6 juni 2024 (ECLI:NL:HR:2024:857). Daarin heeft de Hoge Raad geoordeeld dat ongerealiseerde waardestijgingen van box 3-bezittingen ook meetellen bij de berekening van het werkelijk rendement.

Voordeel van eigen gebruik van nihil. Bij de vaststelling van het werkelijke rendement van de vrouw en haar echtgenoot houdt de Hoge Raad geen rekening met een voordeel wegens eigen gebruik van de tweede woning. Op zich hoort het voordeel wegens eigen gebruik van een onroerende zaak tot het rendementsbegrip dat de wetgever voor ogen heeft gestaan bij de vormgeving van het forfaitaire stelsel in box 3. Maar hoe men de waarde van dat gebruik moet berekenen, is afhankelijk van bepaalde keuzes. Het is meer aan de wetgever dan de belastingrechter om die keuzes te maken. Bij gebrek aan een hiervoor in box 3 toepasbare wettelijke regeling neemt de Hoge Raad aan dat het voordeel wegens eigen gebruik van een onroerende zaak niet valt te kwantificeren. Daarom stelt de Hoge Raad dit voordeel voor de vaststelling van het werkelijke rendement op nihil.

Bronnen: Hoge Raad

Geen aftrek voorbelasting voor bij ander verantwoorde omzet

Een bv kan geen aftrek claimen van voorbelasting over activiteiten waarvan de omzet door een zustervennootschap wordt verantwoord.

Een vennootschap koopt in 2016 een onroerende zaak. Zij laat deze onroerende zaak in 2017 verbouwen tot een gezondheidscentrum, dat in juni 2018 in gebruik wordt genomen. De vennootschap verhuurt ruimtes aan verschillende medische praktijken. Verder beweert de vennootschap de btw-belaste apotheekactiviteiten van een zustervennootschap te hebben overgenomen in een activa-passivatransactie. Daarom trekt zij de btw op de verbouwingskosten af. Maar de inspecteur gelooft niet dat de vennootschap daadwerkelijk apotheekactiviteiten heeft verricht. Daarom legt hij de vennootschap naheffingsaanslagen omzetbelasting en een verzuimboete op. De vennootschap gaat in beroep tegen de naheffingsaanslagen. Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt echter dat de vennootschap niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij vanaf 1 januari 2017 apothekersactiviteiten heeft verricht. Zij hadt namelijk geen AGB-code. Bovendien heeft de zustervennootschap de belaste omzet uit apothekersactiviteiten verantwoord. De rechtbank vermindert wel de verzuimboetes vanwege een overschrijding van de redelijke termijn.

Bron: Rb. Zeeland-West-Brabant 09-12-2024 (gepubl. 16-12-2024).

Verhuizing is geen rechtvaardiging voor heretikettering

De verhuizing naar een andere woning betekent niet per definitie dat de werkruimte in de oude woning is te heretiketteren tot ondernemingsvermogen.

De verhuizing naar een andere woning betekent niet per definitie dat de werkruimte in de oude woning is te heretiketteren tot ondernemingsvermogen.

Een man drijft een eenmanszaak. Samen met zijn ex-partner heeft hij de eigendom van een woning. De man heeft op 30 september 2014 een appartement gekocht op een ander adres. Vanaf 31 december 2014 tot 30 december 2019 is dat zijn woonadres. De eenmanszaak is tot 6 januari 2015 gevestigd in de woning van de man en zijn ex-partner (oude woning). De man heeft echter deze woning in eerste instantie tot zijn privévermogen gerekend. Vanaf 6 januari 2015 is de eenmanszaak gevestigd in het nieuwe appartement. De man stelt echter nog wel in de werkkamer van de oude woning ondernemingsactiviteiten te verrichten. Hij meent dat de verhuizing een bijzondere omstandigheid is die een heretikettering van de oude woning tot ondernemingsvermogen rechtvaardigt.

Fiscus volgt oorspronkelijke heretikettering Zowel de Belastingdienst als Hof Arnhem-Leeuwarden vinden dat man niet aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake was van een bijzondere omstandigheid die heretikettering zou rechtvaardigen. Het hof benadrukte dat voor heretikettering de ondernemer een duidelijke wijziging in het gebruik van het vermogensbestanddeel moet aantonen. In deze zaak is dat niet gebeurd. De man heeft namelijk onvoldoende bewijs geleverd dat hij de werkkamer daadwerkelijk voor zijn onderneming heeft gebruikt. Hierdoor blijft de oorspronkelijke etikettering van kracht. De man mag de werkkamer dus niet heretiketteren naar privévermogen.

Bron: Hof Arnhem-Leeuwarden 03-12-2024 (gepubl. 13-12-2024).

Hof bevestigt afwijzing 30%-regeling door inspecteur

Een Indiase werknemer die via de regeling ‘zoekjaar afgestudeerden’ naar Nederland is gekomen, komt niet in aanmerking voor de 30%-regeling.

Een werknemer uit India heeft eerst een jaar in België gestudeerd en is daarna naar Nederland gekomen om werk te zoeken. Hij heeft enige tijd als uitzendkracht gewerkt en vervolgens een vaste baan gevonden. De werknemer heeft samen met zijn werkgever verzocht om de 30%-regeling, maar de inspecteur heeft dit verzoek afgewezen. In hoger beroep bij Hof Den Haag is in geschil of de werknemer kwalificeert als een ingekomen werknemer voor de 30%-regeling.

Werknemer kwalificeert niet als ingekomen werknemer Het hof oordeelt dat de werknemer niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij het aangaan van de arbeidsovereenkomst buiten Nederland woonde. De werknemer verbleef bij het aangaan van de arbeidsovereenkomst al enkele maanden in Nederland, had een Nederlandse bankrekening en stond ingeschreven in de BRP. Deze omstandigheden wijzen op een duurzame band met Nederland. Daarbij komt dat de werknemer niet aan het 150-kilometercriterium voldoet, aangezien hij tijdens zijn studie in België woonachtig was. Het hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger van de werknemer ongegrond. De werknemer heeft geen recht op de 30%-regeling voor ingekomen werknemers.

Bron: Hof Den Haag 26-11-2024 (gepubl. 11-12-2024).

In 2025 geen boetes bij handhaving schijnzelfstandigheid

De Belastingdienst gaat over het kalenderjaar 2025 nog geen boetes opleggen. Dit geldt voor zowel verzuim- als vergrijpboetes. Organisaties kunnen eerst een waarschuwing van de Belastingdienst krijgen voordat er zogenaamde boekenonderzoeken (controles) worden ingesteld. Daarnaast worden alle goedgekeurde modelovereenkomsten automatisch verlengd tot en met 31 december 2029. Met deze maatregelen geeft de Belastingdienst uitvoering aan het verzoek van de Tweede Kamer voor een zachte landing bij de handhaving op schijnzelfstandigheid.

Meer hierover is te lezen in het handhavingsplan arbeidsrelaties, tranche 2025 (https://www.belastingdienst.nl/wps/wcm/connect/bldcontentnl/themaoverstijgend/brochures_en_publicaties/handhavingsplan-arbeidsrelaties) dat gepubliceerd is op de website van de Belastingdienst.

Zachte landing Handhaving vanaf volgend jaar betekent dat de Belastingdienst weer naheffingsaanslagen loonheffingen kan opleggen als er binnen een organisatie sprake is van schijnzelfstandigheid, maar niet verder terug dan 1 januari 2025. Bij een bedrijfsbezoek vindt een gesprek plaats met organisaties om zicht te krijgen op de inhuur van zelfstandigen en het mogelijke gebruik van schijnzelfstandigen. De belastinginspecteur kan de organisatie erop wijzen dat het werken met schijnzelfstandigen voorkomen moet worden. De organisatie wordt dan gewaarschuwd en krijgt de mogelijkheid de bedrijfsvoering te verbeteren. Bij een volgend bezoek kunnen de belastinginspecteurs een boekenonderzoek instellen. Dit kan naheffingsaanslagen loonheffingen als gevolg hebben. Met deze aanpak geeft de Belastingdienst gehoor aan het verzoek van de Tweede Kamer om organisaties te kunnen waarschuwen voor er boekenonderzoeken worden ingesteld. Dit is onderdeel van de zachte landing bij de handhaving op schijnzelfstandigheid. Vanaf 2026 zullen de normale regels voor het opleggen van boetes gelden.

Modelovereenkomsten Het huidige gebruik van modelovereenkomsten is niet langer houdbaar. Daarom heeft het kabinet besloten om te stoppen met het beoordelen van modelovereenkomsten door de Belastingdienst. Sinds 6 september 2024 neemt de Belastingdienst geen nieuwe aanvragen of nieuwe verlengingen in behandeling. Opdrachtgevers en opdrachtnemers kunnen een indicatie van de juiste kwalificatie van een arbeidsrelatie krijgen via de Webmodule Beoordeling Arbeidsrelatie en zij kunnen gebruikmaken van de praktijkvoorbeelden en vooroverleg. De lopende goedgekeurde modelovereenkomsten worden geëerbiedigd. De laatste modelovereenkomst loopt eind 2029 af. Een voorwaarde daarvoor is uiteraard dat deze modelovereenkomsten voldoen aan wet- en regelgeving. Dit betekent dat opdrachtgevers en opdrachtnemers de goedgekeurde overeenkomsten conform de wens van de Kamer langer kunnen gebruiken. Maar niet oneindig, omdat er dan geen sprake zou zijn van het uitfaseren van modelovereenkomsten.

Bron: Belastingdienst 18-12-2024.

Is 8% belastingrente over aanslag Vpb toch toegestaan?

Volgens Rechtbank Zeeland-West-Brabant mag de wetgever wel 8% belastingrente hanteren bij aanslagen vennootschapsbelasting.

Een bv stelt voor de rechtbank dat het heffen van belastingrente in strijd is met het eigendomsrecht. De rechtbank merkt echter op dat aan de wetgever een ruime beoordelingsvrijheid toekomt. Bovendien dient het heffen van belastingrente onder meer als prikkel tot het tijdig en correct voldoen aan de aangifteverplichtingen. Dit is een legitiem doel, evenals het voorkomen dat belastingplichtigen gaan sparen bij de Belastingdienst. De rechtbank oordeelt daarom dat geen sprake is van een schending van het eigendomsrecht.

Wetgever is binnen zijn keuzevrijheid gebleven De bv stelt vervolgens dat het percentage van de belastingrente voor de vennootschapsbelasting te hoog is. De rechtbank beaamt dat de belastingrente hoger is dan de rente op de kapitaalmarkt. De belastingrente is echter niet gerelateerd aan de rente op de kapitaalmarkt maar aan de wettelijke rente voor handelstransacties. Deze is gelijk aan de herfinancieringsrente van de Europese Centrale Bank met een opslag. Uit onderzoek is gebleken dat de belastingrente in vergelijking met sommige andere rentetarieven aanzienlijk lager is. De wetgever heeft bewust gekozen om voor de belastingrente voor de vennootschapsbelasting aan te sluiten bij de wettelijke rente voor handelstransacties. Ook deze keuze valt binnen de ruime keuzevrijheid van de wetgever. Daarmee komt Rechtbank Zeeland-West-Brabant dus tot een ander oordeel dan Rechtbank Noord-Nederland.

Bron: Rb. Zeeland-West-Brabant 29-11-2024 (gepubl. 12-12-2024), Rb. Noord-Nederland 07-11-2024 (gepubl. 08-11-2024).

Ook 30%-regeling als baan geen motief was voor immigratie

Een werknemer die naar Nederland emigreert om andere redenen dan het vinden van een dienstbetrekking in Nederland, kan nog steeds een ingekomen werknemer zijn.

Een Oekraïense man is in maart 2022 met zijn gezin naar Nederland gevlucht vanwege de oorlog in Oekraïne. Van april tot augustus 2022 heeft hij gewerkt op een schip dat onder Liberiaanse vlag voer in internationale wateren. Op 1 september 2022 is hij een arbeidsovereenkomst aangegaan voor twaalf maanden. De man verzoek op 19 oktober 2022 om toepassing van de 30%-regeling. Maar de Belastingdienst wijst dit verzoek af. De inspecteur stelt namelijk dat de werknemer niet als ingekomen werknemer kwalificeert omdat hij niet voor werk naar Nederland was gekomen. Rechtbank Noord-Holland oordeelt dat het motief van de verhuizing naar Nederland niet van belang is voor de 30%-regeling. Bovendien oordeelt de rechtbank dat de werknemer op 1 september 2022 geen duurzame band van persoonlijke aard met Nederland had. Hij woonde voor wat betreft de 30%-regeling niet in Nederland en kwalificeert daarmee als ingekomen werknemer. Daarom is de 30%-regeling toe te passen.

Bron: Rb. Noord-Holland 17-06-2024 (gepubl. 02-12-2024).

Rechtbank vermindert box 3-heffing tot werkelijk rendement

Rechtbank Noord-Holland heeft bepaald dat de box 3-heffing voor een belastingplichtige buitenproportioneel is en in strijd met het EVRM. Het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 138.422 is verlaagd naar nihil.

Het box 3-vermogen van een man en zijn echtgenote bestaat per 1 januari 2020 uit bank- en spaartegoeden (€ 853.912), onroerende zaken (€ 325.630), geldvorderingen (€ 721.002), aandelen en obligaties (€ 2.085.733). De inkomsten uit dit vermogen omvatten rente op bank- en spaartegoeden, dividenden, huuropbrengsten en waardeveranderingen van de vermogensbestanddelen, waaronder de effectenportefeuille. Deze is in 2020 met € 481.355 in waarde afgenomen. Daardoor is het werkelijk behaalde rendement in 2020 van het box 3-vermogen negatief. Bij Rechtbank Noord-Holland is het de vraag of de man over 2020 geconfronteerd wordt met een individuele en buitensporige last door de forfaitaire box 3-heffing.

Belastingheffing op basis van werkelijk rendement noodzakelijk De rechtbank oordeelt dat de heffing volgens de Wet rechtsherstel box 3 nog steeds leidt tot een buitenproportionele belastingdruk. Daarom vermindert de rechtbank de aanslag tot een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van nihil. De rechtbank motiveert haar oordeel met de arresten van de Hoge Raad van 6 juni 2024. In die arresten heeft de Hoge Raad bepaald dat belastingheffing op basis van het werkelijke rendement noodzakelijk is om schending van art. 1 EP en art. 14 EVRM te voorkomen.

Bron: Rb. Noord-Holland 27-06-2024 (gepubl. 09-12-2024).

Ook alternatieve BPM-afschrijving bij diefstalschade

Diefstalschade is meer dan normale gebruiksschade en kan dus aanleiding zijn om de afschrijving voor de BPM te berekenen volgens een alternatieve methode.

Bij de berekening van de verschuldigde BPM over een gebruikte auto mag de kentekenhouder een afschrijving toepassen. In beginsel bedraagt deze afschrijving een bepaald percentage van de catalogusprijs inclusief BPM. Onder voorwaarden kan de kentekenhouder in zijn BPM-aangifte verzoeken om de afschrijving op een andere manier te berekenen. In dat geval zal hij de waarde van de auto op het moment van eerste ingebruikname vergelijken met de taxatiewaarde volgens een kwalificerend taxatierapport. Deze alternatieve methode is echter alleen toegestaan als de auto meer dan normale gebruiksschade heeft. In een zaak voor Rechtbank Gelderland over de grondslag van de BPM heeft de inspecteur in eerste instantie het standpunt ingenomen dat eventuele diefstalschade niet van invloed is op de vraag of de kentekenhouder de alternatieve methode mag toepassen. In de beroepsprocedure heeft de inspecteur dit standpunt losgelaten, maar de rechtbank gaat er toch op in.

Inspecteur heeft diefstalschade niet correct betwist De rechtbank bepaalt dat diefstalschade moeilijk als normale gebruiksschade kan worden gezien. Op grond van vaste jurisprudentie van het Hof van Justitie van de EU moet men de werkelijke waardevermindering van een voertuig zo goed mogelijk benaderen. Dat kan alleen als men rekening houdt met diefstalschade. Op de zitting heeft de inspecteur alleen nog het standpunt gehandhaafd dat de diefstalschade niet is aangetoond. Hij is echter pas in een laat stadium gekomen met een overigens zeer algemene betwisting van de diefstalschade. Bovendien heeft hij de kentekenhouder niet uitgenodigd voor een keuring bij DRZ. Dat komt voor risico van de Belastingdienst. De rechtbank vernietigt daarom de naheffingsaanslag die de fiscus heeft opgelegd.

Bron: Rb. Gelderland 26-11-2024 (gepubl. 03-12-2024).

Achteraf opgestelde partage-overeenkomst overtuigt niet

Beweert een btw-ondernemer dat een gefactureerd bedrag voortvloeit uit een partage-overeenkomst? Dan helpt het niet als deze overeenkomst is opgesteld nadat de eerste diensten zijn verleend.

Een bv houdt zich bezig met projectontwikkeling zonder eigendom van de onroerende zaken. De inspecteur constateert na een boekenonderzoek dat de aangiften omzetbelasting niet overeenkomen met de financiële administratie. Hij concludeert dat de bv bepaalde ontwikkelwerkzaamheden onder bezwarende titel heeft verricht. De bedragen die de bv heeft gefactureerd voor deze werkzaamheden zijn daarom belast met btw. Daarom legt de Belastingdienst voor de jaren 2018 en 2019 aan de bv naheffingsaanslagen omzetbelasting op van € 21.232 respectievelijk € 14.901. Ook heeft de inspecteur belastingrente in rekening gebracht en de bv boetes opgelegd. De bv gaat in beroep tegen de navorderingsaanslagen, belastingrente en boetes.

Overeenkomst is na de eerste diensten opgesteld De bv overlegt een overeenkomst tot winstdeling die is opgesteld op 3 december 2019. Bedragen die voortvloeien uit zo’n partage- of winstdelingsovereenkomst zijn niet belast met omzetbelasting. Maar Hof Arnhem-Leeuwarden erkent de overeenkomst niet als zodanig. Het hof meent dat de overeenkomst niet de economische realiteit weerspiegelt omdat zij pas na de eerste diensten is opgesteld. Het hof oordeelt dat de naheffingsaanslagen terecht en tot het juiste bedrag zijn opgelegd. De vergrijpboete voor 2018 wordt wel vernietigd, omdat de inspecteur tot deze conclusie is gekomen.

Bron: Hof Arnhem-Leeuwarden 19-11-2024 (gepubl. 29-11-2024).