Inspecteur kan toch navorderen bij HT-convenant
Ondernemers die het convenant horizontaal toezicht met de Belastingdienst hebben gesloten mogen er niet op vertrouwen dat de Belastingdienst de ingediende aangifte zonder correcties oplegt. Verder oordeelt de Hoge Raad dat de oordelen van Hof Arnhem-Leeuwarden over de onttrekking en vergrijpboete niet cassatieproof zijn.
Een dga heeft een 100%-belang in een bv die hem bedragen als lening heeft verstrekt, oplopend tot circa € 800.000 in 2010. De aangifte IB/PVV 2010 is ingediend onder horizontaal toezicht. De primitieve aanslag is conform de aangifte opgelegd. Nadien heeft de inspecteur het totaalbedrag nagevorderd als winstuitdeling aan de dga in 2010 met een vergrijpboete van 50%. Hof Arnhem-Leeuwarden heeft de navorderingsaanslag gehandhaafd maar de boete beperkt tot 25% wegens grove schuld.
De Hoge Raad oordeelt dat het hof terecht het beroep op het vertrouwensbeginsel heeft verworpen. De enkele omstandigheid dat een aanslag is vastgesteld conform de aangifte die is ingediend onder ‘horizontaal toezicht’ is, anders dan de dga betoogt, niet voldoende voor het achterwege laten van navordering op basis van het vertrouwensbeginsel. Ook de ‘Leidraad Horizontaal Toezicht MKB, Fiscaal dienstverleners’ en de bijlage ‘Standaard fiscaaldienstverlenersconvenant’ bieden daarvoor geen steun.
De oordelen van het hof inzake de ‘onttrekking en winstuitdeling’ en de vergrijpboete zijn echter niet cassatieproof. De Hoge Raad oordeelt dat het hof de regels voor onttrekking niet goed heeft toegepast. Het hof heeft ten onrechte geen onderscheid aangebracht tussen (a) onttrekkingen die plaatsvinden op het moment waarop een vennootschap geldmiddelen ten titel van lening aan haar aandeelhouder verstrekt, en (b) onttrekkingen die pas later plaatsvinden doordat een vennootschap de rechten die haar op grond van een overeenkomst van geldlening als schuldeiser toekomen, naderhand vrijwillig prijsgeeft. Voor zover het hof het oog heeft gehad op de onder (b) bedoelde onttrekkingen, had het hof moeten vaststellen en moeten motiveren dat en tot welk bedrag de bv rechten die haar als schuldeiser toekomen, in 2010 vrijwillig heeft prijsgegeven. Dat ontbreekt echter. Evenmin volgt uit de hofuitspraak dat sprake is geweest van ‘dubbele bewustheid’.
Met betrekking tot de vergrijpboete is het oordeel van het hof, dat de dga informatie over de geldverstrekkingen klaarblijkelijk niet heeft verstrekt aan de toenmalige gemachtigde, niet cassatieproof omdat de dga bij het hof onweersproken heeft gesteld dat hij aan die gemachtigde de toename van de post ‘rekening-courant directie’ doorgaf. Verwijzing moet volgen voor een hernieuwd onderzoek naar de vragen of, en zo ja, tot welk bedrag van de geldverstrekkingen in 2010 een winstuitdeling aan de dga heeft plaatsgehad. Indien een winstuitdeling heeft plaatsgevonden, zal het verwijzingshof opnieuw moeten beoordelen of het aan grove schuld van de dga is te wijten dat te weinig belasting is geheven ter zake van die winstuitdeling.
Bron: Hoge Raad 13-01-2023
Stilzitten dga leidt niet tot fictieve afkoop PEB
Hof Den Bosch is van oordeel dat een pensioen in eigen beheer niet fictief is afgekocht als dit pensioen niet tijdig is ingegaan. Voor het prijsgeven van pensioenaanspraken is het enkele stilzitten van de dga onvoldoende.
Een dga woont sinds 1992 in België. Hij heeft een pensioen in eigen beheer (PEB) bij zijn Nederlandse vennootschap opgebouwd. In 2016 is de dga 70 jaar geworden. In 2014 en 2015 is conservatoir beslag gelegd bij de vennootschap voor alle bestaande en toekomstige vorderingen van de dga op de vennootschap. In 2016 heeft de Nederlandse vennootschap geen pensioenuitkeringen aan de dga gedaan. De inspecteur is daarom van mening dat de pensioenregeling onzuiver is. De inspecteur belast de gehele aanspraak als loon uit vroegere dienstbetrekking. In hoger beroep bij Hof Den Bosch is in geschil of de pensioenregeling onzuiver is geworden in 2016. Daarnaast is ook in geschil of Nederland het heffingsrecht heeft over het afgekochte pensioen.
Volgens het hof staat vast dat de dga het pensioen niet heeft prijsgegeven. Het enkele stilzitten van de dga is daarvoor onvoldoende. Uitkeringen hoeven niet daadwerkelijk te hebben plaatsgevonden. Uitkeringen kunnen namelijk ook schuldig zijn gebleven. Het hof leidt uit de stukken af dat door het conservatoire beslag geen uitkeringen zijn gedaan. De dga heeft wel de bedoeling gehad om het pensioen in te laten gaan.
De dga is van mening dat de uitkeringen oninbaar waren. Het hof vindt dat het te weinig informatie heeft gekregen om dat te kunnen beoordelen. Er kunnen stille reserves zitten in activa. Ook het faillissement in 2020 van de vennootschap is voor 2016 niet van belang, omdat toen dat faillissement niet voorzienbaar was.
Het hof is het ook niet eens met de stelling dat België het exclusieve heffingsrecht heeft over het afgekochte pensioen. Volgens art. 18 van het Belastingverdrag tussen Nederland en België heeft Nederland ook heffingsrecht. Hiervoor moet cumulatief aan drie voorwaarden zijn voldaan. Dat is volgens het hof ook het geval. In 2016 heeft in België geen progressieve heffing plaatsgevonden over de pensioenuitkeringen. De uitkering in 2016 is € 94.008 en dat is meer dan € 25.000. De pensioenaanspraak zelf is ook nooit tot het loon gerekend.
Bron: Hof Den Bosch 20-12-2022 (gepubl. 10-01-2023)
Inspecteur belast vertrekvergoeding in verkeerde jaar
Rechtbank Gelderland oordeelt dat het genietingsmoment van een vertrekvergoeding voor de werknemer het moment is waarop hij deze heeft ontvangen. De civiele rechtsverhouding is bepalend voor het fiscale genietingsmoment.
Een man is met zijn ex-werkgever overeengekomen dat hij van zijn ex-werkgever een vergoeding krijgt. Daarbij komen partijen overeen dat de werkgever de vergoeding uitbetaalt in januari 2020. De ex-werkgever verwerkt de uitbetaling van de vergoeding in de loonaangifte van het tijdvak december 2019. In beroep bij Rechtbank Gelderland is in geschil in welk jaar het fiscale genietingsmoment van de vertrekvergoeding is, 2019 of 2020.
De inspecteur is van mening dat de vertrekvergoeding terecht in de aanslag IB/PVV 2019 is betrokken. De vertrekvergoeding is in de loonaangifte van december 2019 verwerkt en daarmee op dat moment aan de man ter beschikking gesteld.
De rechtbank is van oordeel dat het fiscale genietingsmoment van de vertrekvergoeding het moment is waarop de man deze heeft ontvangen, dat is 13 januari 2020. Een inkomst is namelijk vorderbaar als een recht op directe betaling bestaat. Daarbij moet het bedrag kunnen worden opgevorderd en moet het inbaar zijn als de schuldeiser daarom verzoekt. Vanwege de afspraak tussen de ex-werkgever en de man kon laatstgenoemde bij zijn ex-werkgever de betaling niet in 2019 afdwingen. Het fiscale genietingsmoment wordt bepaald door de civiele rechtsverhouding tussen de man en zijn ex-werkgever. De manier waarop de ex-werkgever de vertrekvergoeding heeft verwerkt in zijn loonadministratie is van belang voor de fiscale rechtsverhouding tussen de oud-werkgever en de Belastingdienst. De rechtbank vermindert de aanslag IB/PVV met het bedrag van de vertrekvergoeding.
Bron: Rb. Gelderland 29-11-2022 (gepubl. 04-01-2023)
Besparing van omzetbelasting geen misbruik van recht
Neemt een dga een auto van de bv voor een te lage waarde over? Dan is sprake van een verkapte winstuitdeling. Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat die verkapte winstuitdeling niet tot de maatstaf van heffing voor de omzetbelasting behoort.
In 2015 heeft een bv een Volvo aangeschaft voor € 93.400 (inclusief btw). De dga gebruikt de auto voor privédoeleinden en zakelijke doeleinden. Na vijf jaar verkoopt de bv de auto aan haar dga. Daarbij is een vergoeding overeengekomen van € 2.066 (exclusief btw en rest bpm) en € 2.624 (inclusief btw en rest-bpm). Bij het indienen van de aangifte omzetbelasting heeft de bv als vergoeding aangegeven € 24.484 (exclusief btw en rest-bpm) en € 29.750 (inclusief btw en rest-bpm). Dit betreft de taxatiewaarde. De bv maakt bezwaar tegen de eigen aangifte omzetbelasting en wil als vergoeding € 2.066 hanteren, maar de inspecteur wijst dat af. Bij Rechtbank Zeeland-West-Brabant is in geschil of sprake is van een levering onder bezwarende titel, misbruik van recht en of de verkapte dividenduitkering tot de vergoeding behoort voor de omzetbelasting.
De rechtbank oordeelt dat sprake is van een levering onder bezwarende titel. Er bestaat namelijk een rechtstreeks verband tussen de levering van de auto en de ontvangen tegenprestatie. De dga betaalt de vergoeding uitsluitend voor levering van de Volvo.
Volgens de rechtbank is er geen sprake van misbruik van recht. Het betreft hier geen samenstel van transacties met een kunstmatig karakter, maar een koop- en verkoopovereenkomst tussen een bv en haar dga. De bv draagt daarbij de Volvo rechtstreeks over tegen de vooraf overeengekomen vergoeding. De besparing van omzetbelasting door de lage vergoeding is onvoldoende om te concluderen tot misbruik van recht. In de Nederlandse wetgeving ontbreekt een bepaling die de vergoeding in gelieerde verhoudingen corrigeert naar de normale waarde.
De verkapte dividenduitkering behoort niet tot de vergoeding voor de omzetbelasting. Uit rechtspraak van het EU HvJ volgt namelijk dat er bij dividend geen rechtstreeks verband bestaat tussen de prestatie en het dividend wat nodig is om dividend als tegenprestatie aan te merken. De rechtbank verklaart het beroep van de bv gegrond.
Bron: Rb. Zeeland-West-Brabant 20-12-2022 (gepubl. 09-01-2023)
Subsidie Elektrische Personenauto Particulieren weer open
Particulieren die een nieuwe of gebruikte elektrische personenauto willen aanschaffen, kunnen vanaf vandaag weer subsidie daarvoor aanvragen.
Als men voldoet aan de voorwaarden kan men voor de aanschaf of private lease van een nieuwe elektrische auto € 2.950 subsidie aanvragen. Voor een gebruikte auto is de subsidie € 2.000.
Op de Autolijst SEPP (https://www.rvo.nl/subsidies-financiering/sepp/autolijst) staan merken en modellen elektrische personenauto’s die mogelijk in aanmerking komen voor de subsidie. De lijst is samengesteld met informatie van importeurs en dealers. RVO controleert onder andere de geregistreerde catalogusprijs van de auto via het kentekenregister van de RDW. Zo bepaald RVO of de auto voldoet aan de voorwaarden van de subsidieregeling.
Om in aanmerking te komen voor de subsidie gelden de volgende voorwaarden:
Men is een particulier.
Men heeft een geldig woonadres in Nederland.
In de looptijd van SEPP kan men één keer subsidie krijgen als aan de voorwaarden wordt voldaan.
Ten aanzien van de koopovereenkomst gelden de volgende voorwaarden:
Men heeft een schriftelijke koopovereenkomst van de aankoop van de elektrische personenauto. Het autobedrijf waar de auto is gekocht, heeft de RDW-erkenning ‘Bedrijfsvoorraad’.
De koopovereenkomst staat op naam van de subsidieaanvrager.
De koopovereenkomst is gesloten op of na 1 januari 2023.
De voorwaarden ten aanzien van de auto zijn:
Het gaat om een nieuwe elektrische auto of, in geval van een gebruikte auto, de auto is als elektrische personenauto geproduceerd. Hij mag niet zijn omgebouwd tot elektrische auto.
De elektrische personenauto staat op of na 1 januari 2023 op naam van de subsidieaanvrager in het kentekenregister. Hij stond eerder ook niet op naam van een persoon met hetzelfde woonadres.
De 100% elektrische personenauto heeft een actieradius van minimaal 120 kilometer (WLTP gemeten).
De oorspronkelijke nieuwprijs (catalogusprijs) van de elektrische personenauto was op de datum van 1e toelating minimaal € 12.000 en maximaal € 45.000. Deze prijs is inclusief btw, bpm en opties die de fabrikant of importeur aanbracht voor het kenteken is afgegeven. Controleer de catalogusprijs van de gebruikte auto via de RDW-kentekencheck op de site van RDW.
Zodra de auto is geleverd, zet de subsidieaanvrager die op naam in het kentekenregister. De auto hoeft nog niet geleverd te zijn als men subsidie aanvraagt.
De gekochte gebruikte elektrische personenauto staat minimaal drie jaar op naam. Dit is gerekend vanaf de datum waarop de auto op naam kwam in het kentekenregister. We controleren regelmatig bij de RDW of de elektrische auto nog op naam staat in het kentekenregister. Verkoopt men de auto eerder dan de afgesproken drie jaar? Dan moet men dit melden bij RVO en betaalt men (mogelijk) een deel van de subsidie terug.
Bron: RVO 10-01-2023, SEPP nieuwe elektrische auto en SEPP gebruikte elektrische auto
Ondanks drang toekenning legaat erfbelasting verschuldigd
Voelt iemand zich gedrongen om een ander, die anders dan als werknemer werkzaamheden voor hem heeft verricht, een legaat toe te kennen? Zelfs dan is de legataris gewoon erfbelasting verschuldigd.
Een alleenstaande man heeft een legaat toegekend aan een vrouw die gedurende ongeveer vijftien jaar een groot aantal huishoudelijke werkzaamheden voor hem heeft verricht. Afgezien van een klein geldbedrag om wasmiddelen te kopen, heeft zij geen vergoeding ontvangen voor haar werkzaamheden. De vrouw stelt dat het legaat valt onder de zogeheten werknemersvrijstelling. In dat geval is het vrijgesteld van erfbelasting. Omdat een arbeidsovereenkomst ontbreekt, slaagt haar beroep op de werknemersvrijstelling niet. Maar de vrouw probeert het nog eens in hoger beroep. Nu neemt zij als standpunt in dat de verkrijging niet krachtens erfrecht heeft plaatsgevonden, maar op grond van een natuurlijke verbintenis. Volgens haar zou de erflater zich gedrongen hebben gevoeld om haar een legaat toe te kennen. Daarmee heeft hij voldaan aan een natuurlijke verbintenis, aldus de vrouw.
Hof Den Haag stelt echter vast dat het legaat is opgenomen in het testament van de erflater. Het toegekende vorderingsrecht is zes maanden na het overlijden opeisbaar. Dat vorderingsrecht is dus ontstaan met het overlijden van de erflater. Zo lang de man leefde, heeft de vrouw geen aanspraak kunnen maken op het legaat. Daarom kan geen sprake zijn van een schenking, laat staan een vrijgestelde schenking onder de levenden. De Belastingdienst heeft het legaat terecht aangemerkt als erfrechtelijke verkrijging en in de heffing van erfbelasting betrokken.
Bron: Gerechtshof Den Haag 15-12-2022 (gepubl. 29-12-2022)
Door dga betaalde boeterente is vooruitbetaalde rente
Betaalt een dga aan zijn eigen bv boeterente vanwege een vroegtijdige aflossing op zijn hypotheek om zo rentelasten naar voren te halen? Dan is sprake van vooruitbetaalde rente die niet in het jaar van betaling aftrekbaar is.
Een man met een eigen woning leent in 2012 € 100.000 van een bv waarvan hij de dga is. De dga benut het geleende bedrag ten behoeve van zijn eigen woning. In beginsel moet hij over het eerste jaar een interestvergoeding van 6,5% betalen en over de 29 volgende jaren 7,9% interest. In 2017 leent de dga nog eens € 50.000 van zijn bv ten behoeve van zijn eigen woning. Over dit bedrag is hij de eerste dertig jaren 4,2% per jaar aan interest verschuldigd. Voor beide leningen geldt dat de dga de bv kan verzoeken gedurende een rentevaste periode het rentepercentage en/of de duur van de rentevaste periode aan te passen. Eventueel kan de bv voorwaarden stellen aan het inwilligen van dat verzoek. Volgens de leningsovereenkomsten moet de dga bovendien een boeterente betalen als hij buiten de daarvoor bestemde tijdstippen aflost.
Rente is in latere jaren aftrekbaar
Op 7 december 2016 lost de dga € 25.000 op de lening af. Maar deze datum is volgens de leningsovereenkomst geen aflossingsmoment. De bv brengt hem daarom zo’n € 34.078 aan boeterente in rekening. De dga wil dit bedrag over 2016 aftrekken als eigenwoningrente, maar de Belastingdienst weigert deze aftrek. Daarop gaat de dga in beroep, maar Rechtbank Den Haag is het eens met de weigering van de aftrek. Vervolgens gaat de dga in hoger beroep. Hij verklaart tijdens de hoorzitting dat hij een fiscaal voordeel heeft willen behalen door de aftrekbare rente naar voren te halen. De dga voorziet namelijk in de jaren na 2016 een lager inkomen te behalen. Ook anticipeert de man hiermee op wetswijzigingen. Hof Den Haag merkt de desbetreffende rente daarom aan als vooruitbetaalde rente. Deze vooruitbetaalde rente is niet aftrekbaar in 2016, maar getemporiseerd aftrekbaar in de daaropvolgende jaren.
Bron: Gerechtshof Den Haag 13 december 2022 (gepubliceerd 29 december 2022)
Geen OZB vanwege corona
Rechtbank Limburg heeft een OZB-aanslag vernietigd omdat een bioscoop op 1 januari 2021 weliswaar ter beschikking stond, maar niet toegankelijk was voor het publiek en daardoor ook niet geëxploiteerd kon worden als bioscoop.
Aan een bioscoop in Maastricht is een aanslag OZB opgelegd voor 2021 van € 35.467. De eigenaar van de bioscoop heeft bezwaar gemaakt en vervolgens beroep aangetekend bij Rechtbank Limburg tegen deze aanslag. Vraag is of de gebruiksbelasting terecht is opgelegd omdat het voor de eigenaar op 1 januari 2021 niet mogelijk zou zijn geweest om de onroerende zaak te gebruiken wegens landelijke corona-maatregelen.
Volgens de rechtbank is de OZB een tijdstipbelasting. Op grond van art. 220 van de Gemeentewet houdt dit in dat degene die op 1 januari van een jaar het gebruik van de onroerende zaak heeft, voor het gehele jaar OZB verschuldigd is. Volgens vaste jurisprudentie moet onder ‘gebruik’ van een onroerende zaak in de zin van art. 220 aanhef en onder a Gemeentewet worden verstaan, het metterdaad bezigen van de onroerende zaak ter bevrediging van de eigen behoeften. De enkele omstandigheid dat de onroerende zaak in de tussentijd aan de eigenaar ter beschikking stond, is op zichzelf onvoldoende om de eigenaar als gebruiker aan te merken.
De eigenaar heeft zich volgens de rechtbank op goede gronden op het standpunt gesteld dat zij op 1 januari 2021 niet als gebruiker van de bioscoop kan worden aangemerkt. De onroerende zaak stond weliswaar ter beschikking van de eigenaar, maar was niet toegankelijk voor het publiek en kon daardoor ook niet geëxploiteerd worden als bioscoop. Van een mogelijkheid tot alternatief gebruik, zoals aangenomen in een (niet-gepubliceerde) uitspraak van Rechtbank Den Haag, is naar het oordeel van de rechtbank in deze zaak geen sprake. De rechtbank is dan ook van oordeel dat er op de waardepeildatum 1 januari 2021 geen sprake was van belastingplichtig gebruik door de eigenaar, waardoor de aanslag OZB onterecht is opgelegd door gemeente. Het beroep is daarom gegrond en het bestreden besluit kan niet in stand blijven. De aanslag wordt vernietigd.
Bron: Rb. Limburg 23-11-2022 (gepubl. 30-11-2022)
Verduidelijking regels beoordeling arbeidsrelaties
Het kabinet wil de regels rondom de beoordeling van arbeidsrelaties verduidelijken en het grijze gebied tussen werknemers en zelfstandigen verkleinen. Ook wordt de komende twee jaar gewerkt aan maatregelen en plannen om uiterlijk op 1 januari 2025 het handhavingsmoratorium op te heffen. Dat staat in de Voortgangsbrief over werken met en als zelfstandige(n).
Het aantal zelfstandigen groeit nog steeds (inmiddels 1,2 miljoen) bleek uit de nieuwste cijfers van het CBS. Om de balans te herstellen op het gebied van werken met zelfstandigen en als zelfstandige, heeft het kabinet een aantal maatregelen aangekondigd.
Het kabinet kiest er voor om tegelijk langs drie lijnen maatregelen te nemen:
Het creëren van een gelijker speelveld voor contractvormen van werknemers en zelfstandigen.
Het verduidelijken van de regels over wanneer als werknemer gewerkt wordt en wanneer als zelfstandige gewerkt kan worden.
Het versterken en verbeteren van de handhaving en in voorbereiding op afschaffen van het handhavingsmoratorium per 1 januari 2025.
Voor de eerste lijn is in het Belastingplan 2023 onder andere de versnelde afbouw van de zelfstandigenaftrek en uitfasering van de fiscale oudedagsreserve opgenomen. Daarnaast wordt in de brief de voortgang gemeld op de invoering van de verplichte arbeidsongeschiktheidsverzekering voor zzp’ers, de mogelijkheden voor collectief onderhandelen voor zelfstandigen en de versterking van de positie van zelfstandigen in de SER.
Gezagscriterium Met de tweede lijn wil het kabinet de regelgeving verduidelijken. Dit is niet alleen gericht op het bieden van bescherming van diegenen die daarop recht hebben, maar ook om echte zelfstandigen meer duidelijkheid te geven over de ruimte om te ondernemen. De wettelijke norm om werknemers van zelfstandigen te onderscheiden is een open norm ‘werken in dienst van’ (gezag), die door rechterlijke uitspraken (jurisprudentie) is ingekleurd. Om de praktijk voortaan meer duidelijkheid en houvast te bieden, wil het kabinet de regels vanuit de jurisprudentie overzichtelijk bijeen brengen en structureren door de drie hoofdelementen uit de jurisprudentie in regelgeving vast te leggen:
Worden er instructies gegeven en wordt toezicht gehouden op het werk? (ook wel aangeduid als materieel gezag)
Is het werk organisatorisch ingebed in de organisatie van de werkgevende?
Is er sprake van zelfstandig ondernemerschap binnen een arbeidsrelatie? Dit biedt een contra-indicatie voor het bestaan van een arbeidsovereenkomst.
De drie hoofdelementen worden de komende tijd nog verder ingevuld en uitgewerkt met de betrokkenen. Voor de zomer zal het concept-wetsvoorstel ter internetconsultatie worden aangeboden. Begin 2024 gaat er een wetsvoorstel naar de Tweede Kamer met de uitgewerkte wijzigingen.
Rechtsvermoeden van een arbeidsovereenkomst Er wordt gewerkt aan een rechtsvermoeden van een arbeidsovereenkomst, gekoppeld aan een uurtarief, zoals ook voorgesteld in het MLT-advies van de SER. Dit rechtsvermoeden is vooral gericht op het versterken van de positie van werkenden met minder onderhandelingsmacht en voor wie het daardoor extra lastig kan zijn hun rechten op te eisen. Het rechtsvermoeden zorgt ervoor dat als iemand zich beroept op een werkgever-werknemer relatie en de werkgevende het bestaan daarvan ontkent, de werkgevende moet bewijzen dat hij geen werkgever maar opdrachtgever is.
Handhaving Het kabinet wil het handhavingsmoratorium per 1 januari 2025 volledig opheffen. Hiervoor worden diverse acties opgezet om burgers en bedrijven hierop voor te bereiden. Zo gaat de Belastingdienst actief samenwerken en hulp bieden aan partijen die willen en kunnen voldoen aan de fiscale en sociale verplichtingen. Ook komt er meer aandacht voor dossiers waar onzekerheid over de juiste kwalificatie van de arbeidsrelatie bestaat. Uiteindelijk doel is dat burgers en bedrijven zoveel mogelijk uit zichzelf regels gaan naleven. Daarbij besteedt de Belastingdienst actief aandacht aan dossiers waar onzekerheid is over de juiste kwalificatie van de arbeidsrelatie.
Op vrijdag 23 december publiceert de Hoge Raad naar verwachting het arrest over de maaltijdbezorgers van Deliveroo.
Bron: Min. SZW 16-12-2022
Matiging belastingrente eerder uitgebreid naar LB en btw
Door de overwegingen van de Hoge Raad in het arrest over belastingrente wil staatssecretaris Van Rij het wetsartikel waarmee de inspecteur in rekening gebrachte belastingrente kan minderen eerder voor de loonbelasting en omzetbelasting in werking laten treden.
Door de overwegingen van de Hoge Raad in het arrest over belastingrente wil staatssecretaris Van Rij het wetsartikel waarmee de inspecteur in rekening gebrachte belastingrente kan minderen eerder voor de loonbelasting en omzetbelasting in werking laten treden.
De Hoge Raad oordeelde in een arrest van 18 november 2022 dat geen belastingrente in rekening kan worden gebracht voor de periode dat een belastingplichtige de verschuldigde belasting heeft betaald. Het arrest geldt voor belastingrentebeschikkingen die op 18 november 2022 nog niet onherroepelijk vaststonden en voor rentebeschikkingen die vanaf die datum zijn afgegeven en nog worden afgegeven. Als hierbij belastingrente in rekening is gebracht terwijl het verschuldigde bedrag aan belasting al was betaald, komen deze rentebeschikkingen in aanmerking voor een rentematiging.
Fiscale verzamelwet In het wetsvoorstel Fiscale verzamelwet 2023, dat door de Eerste Kamer is aangenomen, wordt een wetsartikel geïntroduceerd dat dezelfde uitwerking heeft als het arrest van 18 november 2022. Op grond van dit artikel kan de inspecteur in bepaalde situaties de in rekening gebrachte belastingrente verminderen. Zo kan er meer maatwerk geboden worden bij het berekenen van belastingrente. Geregeld wordt dat de inspecteur de in rekening gebrachte belastingrente kan verminderen voor zover gedurende het tijdvak waarover belastingrente in rekening wordt gebracht het te betalen bedrag aan belasting al was geheven, dan wel op aangifte was voldaan of afgedragen. De maatregel treedt in werking op 1 januari 2023 en sluit aan bij de benadering van de Hoge Raad in zijn arrest van 18 november 2022.
Nadere regels Het was de bedoeling om het wetsartikel op 1 januari 2023 niet voor alle belastingmiddelen in werking te laten treden. Voor de loonbelasting en de omzetbelasting zou het artikel pas in 2026 in werking treden, omdat eerdere inwerkingtreding via automatisering niet uitvoerbaar was. Door de principiële overwegingen van de Hoge Raad vindt Van Rij dit echter niet langer wenselijk. De staatssecretaris wil daarom het wetsartikel zo snel mogelijk ook voor de loonbelasting en omzetbelasting in werking laten treden. Om eerdere uitvoering mogelijk te maken, worden zo snel mogelijk nadere regels gesteld waaraan een verzoek om vermindering van belastingrente met betrekking tot de loonbelasting en de omzetbelasting op grond van het wetsartikel moet voldoen. Daarnaast worden de mogelijkheden van een doelmatigheidsgrens bekeken. Zodra de nadere regels gereed zijn en het wetsartikel ook voor de loonbelasting en omzetbelasting gaat gelden, worden belastingplichtigen hierover geïnformeerd via de website van de Belastingdienst.
Totdat het artikel ook voor de loonbelasting en de omzetbelasting in werking is getreden, geldt dat voor rentebeschikkingen die op 18 november 2022 nog niet onherroepelijk vaststonden, belastingplichtigen om rentematiging kunnen verzoeken met een beroep op het arrest.
Toepassing van een vermindering Vanaf 18 november 2022 geldt dus dat belastingplichtigen aanspraak kunnen maken op een vermindering van belastingrente als belastingrente in rekening wordt gebracht terwijl het verschuldigde bedrag aan belasting al was betaald.
Via de communicatiekanalen van de Belastingdienst zal kenbaar worden gemaakt in welke gevallen vermindering van belastingrente mogelijk is en wat de bijbehorende gang van zaken is. Waar dit mogelijk is, zal bij de vaststelling van de belastingaanslag met de rentematiging door de Belastingdienst rekening worden gehouden. Ten aanzien van belastingrentebeschikkingen voor de inkomstenbelasting en de vennootschapsbelasting is dit in ieder geval van toepassing. Belastingrentebeschikkingen ten aanzien van deze belastingmiddelen die op grond van het arrest voor vermindering van belastingrente in aanmerking komen, zullen op initiatief van de Belastingdienst in 2023 (dus achteraf) worden gecorrigeerd. Belastingrentebeschikkingen voor de inkomstenbelasting en de vennootschapsbelasting die zien op het belastingjaar 2022 en later zullen met inachtneming van het arrest worden afgegeven.
Bron: MvF 15-12-2022, Hoge Raad 18-11-2022