Kabinet investeert komende jaren jaarlijks € 500 miljoen in MKB
In de Miljoenennota 2023 heeft het kabinet een pakket maatregelen aangekondigd voor het MKB. De invulling van dit pakket is nu afgerond. De voorgenomen verhoging van het tarief in de motorrijtuigenbelasting (MRB) voor bestelauto’s van ondernemers vanaf 2025 vervalt.
In de jaren 2023 tot en met 2027 wordt elk jaar € 500 miljoen uitgetrokken. Vanaf 2028 is een jaarbedrag van structureel € 600 miljoen beschikbaar.
Allereerst intensiveert het kabinet het budget voor de Energie-investeringsaftrek (EIA) en Milieu-investeringsaftrek (MIA). Ten tweede wordt het aantrekkelijker gemaakt voor ondernemers om te investeren, omdat op investeringen in nieuw aangewezen bedrijfsmiddelen in 2023 willekeurig mag worden afgeschreven. Als derde worden ondernemers gestimuleerd om meer te innoveren; speur- en ontwikkelingswerk wordt goedkoper doordat de fiscale regeling WBSO geïndexeerd wordt. Verder verhoogt het kabinet de werkkostenregeling (WKR). Door de Aof-premie voor kleine werkgevers te verlagen worden de lasten op arbeid verlaagd. En met een tijdelijke verruiming van het lage inkomensvoordeel worden werkgevers tegemoet gekomen in de verhoging van het wettelijk minimumloon (Wml).
Aanpassing dekking vrijstelling BPM bestelauto’s De voorgenomen verhoging van het MRB-tarief voor bestelauto’s van ondernemers gaat niet door. In plaats daarvan komt een herijking van de forfaits die binnen de BPM gelden bij de import van gebruikte voertuigen. Het gaat hierbij om de actualisatie van de afschrijvingstabel die wordt gebruikt om de actuele waarde van een gebruikt voertuig vast te stellen. Ook wordt het waardeverminderingspercentage bijgesteld. Dit percentage wordt gebruikt bij het vaststellen van de waarde van voertuigen met schade. Om het budgettaire gat verder te dichten wordt de kansspelbelasting met 0,3%-punt verhoogd met ingang van 1 januari 2023 en het tarief van de accijns op rooktabak (shag, pijptabak) met ingang van 1 april 2023 aanvullend verhoogd met € 0,15 per pakje shag (50 gram).
Bron: MvF 03-11-2022
Winstuitdeling door bv in eerder jaar niet aangetoond
De inspecteur stelt in een jaar een verkapte winstuitdeling vast. Dan valt daaraan te ontkomen door aan te tonen dat al in een eerder jaar sprake is van een verkapte winstuitdeling. Dit moet wel met goede bewijsstukken worden onderbouwd.
Een man heeft een bv en een eenmanszaak. Voor de eenmanszaak, een handelsonderneming in de verwerking van kippen voor de levensmiddelenbranche, leent de man bedragen van de bv. Daarbij zijn zekerheidsrechten afgegeven, maar de bv heeft daar nooit gebruik van gemaakt. In 2015 waardeert de bv de vordering op de eenmanszaak af met € 823.137. De Belastingdienst heeft deze afwaardering niet geaccepteerd en als winstuitdeling bij de man in aanmerking genomen. De man is in 2017 overleden.
In geschil bij Hof Arnhem-Leeuwarden is of de winstuitdeling in 2015 heeft plaatsgevonden zoals de inspecteur stelt of dat al in een eerder jaar sprake is van een winstuitdeling, zoals de erfgenamen van de man stellen. Ook moet het hof oordelen of het terecht is dat de volledige winstuitkering bij de man in aanmerking is gekomen of dat de helft ervan bij de echtgenote in aanmerking moet worden genomen.
De erfgenamen zijn van oordeel dat de verstrekte gelden al voorafgaand aan het jaar 2015 het vermogen van de bv definitief hebben verlaten. Volgens het hof kunnen de erfgenamen van de man dit niet aannemelijk maken. De man en zijn bv hebben zich gedurende een zeer lange periode als schuldenaar en schuldeiser gedragen. In de rekening-courantverhouding tussen de man en de bv werd de rente op de schuld steeds bijgeboekt en aflossingen afgeboekt. Het verzoek voor toepassing van de kwijtscheldingsregeling bevestigt dat er altijd een reële terugbetalingsverplichting is geweest. De erfgenamen kunnen eveneens niet aannemelijk maken dat de man al bij het aangaan van de leningen de opgenomen gelden nooit zou kunnen terugbetalen. Ook kunnen de erfgenamen niet aantonen dat de schuldverhouding tussen de dga en de bv al vóór 2015 teniet is gegaan. In de aangiften vennootschapsbelasting van de jaren voorafgaand aan het jaar 2015 is nooit een winstuitdeling aangegeven. Ook het verzoek om de kwijtscheldingsregeling in 2015 te mogen toepassen duidt er volgens het hof op dat de schuld nog niet teniet was gegaan. Het hof is wel van mening dat de helft van de winstuitdeling aan de echtgenote moet worden toegerekend.
Bron: Hof Arnhem-Leeuwarden 18-10-2022 (gepubl. 28-10-2022)
Massaal bezwaar plus-procedure voor niet-bezwaarmakers box 3
Staatssecretaris Van Rij gaat een procedure massaal bezwaar plus voor niet-bezwaarmakers box 3 instellen waardoor alle niet-bezwaarmakers met box 3-inkomen over de jaren 2017-2020 aanspraak kunnen maken op een nadere uitspraak van de Hoge Raad, mocht de Hoge Raad de belastingplichtigen in een nieuwe zaak in het gelijk stellen. Dat verwacht het kabinet overigens niet.
Naar aanleiding van zeer veel reacties van niet-bezwaarmakers bij de Belastingdienst en overleg met de Bond voor Belastingbetalers, de koepelorganisaties voor belastingadviseurs en de Consumentenbond stelt het kabinet voor om een procedure ‘massaal bezwaar plus’ in te richten. Dit schrijft staatssecretaris Van Rij in een Kamerbrief. Die procedure ziet op de vraag of niet-bezwaarmakers net zoals de bezwaarmakers in aanmerking komen voor rechtsherstel. Hiervoor hoeven de niet-bezwaarmakers nu geen verzoek in te dienen.
De belangenorganisaties en de Belastingdienst hebben een gezamenlijk belang om ten aanzien van procesafspraken gezamenlijk op te trekken. Het indienen van de verzoeken levert veel werk op voor belastingplichtigen, belastingadviseurs en de Belastingdienst. Als de huidige instroom van verzoeken doorzet, heeft de Belastingdienst te weinig capaciteit om de verzoeken te behandelen evenals het vervolgens behandelen van bezwaren. Dit maakt reguliere afdoening van deze verzoeken onuitvoerbaar voor de Belastingdienst.
De niet-bezwaarmakers kunnen nu alleen een verzoek tot ambtshalve vermindering indienen. Het is niet mogelijk om een procedure massaal bezwaar aan te wijzen voor verzoeken tot ambtshalve vermindering. Hierdoor zou de inspecteur op basis van de huidige stand van het recht, in het bijzonder het arrest van de Hoge Raad van 20 mei jl., eerst alle verzoeken tot ambtshalve vermindering individueel moeten afwijzen.
Vervolgens kan de belastingplichtige in bezwaar tegen die afwijzing. Pas bij dat bezwaar kan een procedure massaal bezwaar worden aangewezen. Aangezien de belangenorganisaties hebben aangegeven door te willen procederen (op basis van nieuwe argumenten die niet (expliciet) aan de orde zijn geweest in het arrest van 20 mei jl.) voor niet-bezwaarmakers box 3, is de verwachting dat een groot gedeelte van de niet-bezwaarmakers tegen de afwijzing van hun verzoek tot ambtshalve vermindering bezwaar zullen aantekenen. Deze stap van het afwijzen van verzoeken levert daarmee alleen een extra administratieve belasting van belastingplichtigen en de Belastingdienst op, zonder dat het voor partijen een toegevoegde waarde heeft. Daarom stelt het kabinet voor om een procedure ‘massaal bezwaar plus’ in te richten. Het wordt daarmee mogelijk om een procedure massaal bezwaar aan te wijzen wanneer dezelfde rechtsvraag van belang is voor de beslissing op een groot aantal verzoeken tot ambtshalve vermindering. Ook wordt het mogelijk ook verzoeken om ambtshalve vermindering onder een reguliere procedure massaal bezwaar te brengen. Net zoals bij de huidige procedure massaal bezwaar wordt een zaak (of een aantal zaken) geselecteerd en aan de belastingrechter voorgelegd. De rest van de verzoeken wordt aangehouden en na afloop van de procedure met één collectieve beslissing afgedaan. Naar verwachting wordt de te behandelen rechtsvraag of niet-bezwaarmakers in aanmerking moeten komen voor rechtsherstel op gronden die niet (expliciet) aan de orde zijn geweest in het arrest van 20 mei jl.
Om de procedure ‘massaal bezwaar plus’ mogelijk te maken is een wetswijziging nodig. Van Rij zal een nota van wijziging indienen op het Belastingplanpakket.
Om te voorkomen dat alle niet-bezwaarmakers toch een verzoek moeten indienen zegt Van Rij toe dat alle niet-bezwaarmakers voor de jaren 2017 tot en met 2020 aanspraak kunnen maken op een uitspraak van de Hoge Raad naar aanleiding van de procedure ‘massaal bezwaar plus’, over de vraag of niet-bezwaarmakers net zoals de bezwaarmakers in aanmerking komen voor rechtsherstel. Belastingplichtigen hoeven dus nu geen verzoek in te dienen. Met de nota van wijziging wordt per 1 januari 2023 een wettelijke basis gecreëerd voor de procedure ‘massaal bezwaar plus’. Vervolgens zal Van Rij begin 2023 de aanwijzing voor de procedure ‘massaal bezwaar plus’ doen.
Bron: MvF 04-11-2022
SEBA bijna uitgeput, nieuwe regeling open op 10 januari 2023
Volgens het ministerie van Infrastructuur en Waterstaat is het jaarlijkse beschikbare subsidiebudget voor de aanschaf van elektrische bestelauto (SEBA) op. In totaal was dit jaar € 22 miljoen beschikbaar. De subsidieregeling loopt tot en met 2025 en wordt ieder jaar opnieuw opengesteld. Voor 2023 stelt staatssecretaris Heijnen (Infrastructuur en Waterstaat) € 33 miljoen beschikbaar.
Ondernemers kunnen rekenen op een financiële tegemoetkoming bij de aanschaf van een elektrisch voertuig. Door subsidie en belastingvoordelen kunnen ze, afhankelijk van de grootte van hun bedrijf, 40% tot 60% van de meerkosten van een elektrisch voertuig vergoed krijgen.
Met deze subsidie komen er dit jaar ruim 5.500 schone bestelauto op de weg bij. Gemiddeld wordt er per auto ongeveer € 4.200 subsidie verstrekt. Het percentage nieuw verkochte bestelauto’s dat emissieloos is, stijgt. Dit jaar gaat het om ongeveer 7%. In totaal rijden er in Nederland ruim 900.000 elektrische bestelauto’s rond.
Op dinsdag 10 januari 2023 wordt de subsidieregeling voor 2023 opengesteld. Ook volgend jaar is het maximale bedrag per bestelauto € 5.000. Totaal is in 2023 € 33 miljoen beschikbaar voor ondernemers die overstappen naar een elektrische bestelauto. Dit geldt voor alle nieuwe bestelauto’s, koop of lease.
Voor meer informatie: Subsidieregeling Emissieloze Bedrijfsauto’s (SEBA) op rvo.nl. Volgens RVO.nl is de regeling op 28 oktober overtekend maar kunnen er nog steeds aanvragen worden gedaan. Niet alle aanvragen worden goedgekeurd en soms trekken klanten hun aanvraag weer in. Dan kan een deel van het subsidiegeld weer vrij komen. Men kan nog een aanvraag doen, maar de kans is klein dat men subsidie krijgt.
Bron: Min. I&W 31-10-2022
Hulp voor ondernemingen geraakt door Brexit
Vanaf 1 november 2022 kunnen bedrijven die geraakt zijn door de Brexit een aanvraag doen voor de Brexit Adjustment Reserve (BAR) bedrijfslevenregeling.
De steunregeling bestaat uit twee delen: een regeling voor gemaakte kosten en één voor kosten die nog gemaakt moeten worden. Het gaat daarbij niet om omzetverlies, maar om kosten als:
opleidingen;
voorlichtingscampagnes;
ICT-aanpassingen;
extern advies;
tijdelijke inhuur van extra transportmaterieel.
De Brexit Adjustment Reserve (BAR) is een Europese regeling voor ondernemers die sinds 2015 (of al langer) zaken doen met het Verenigd Koninkrijk (VK). Ondernemers moeten aantonen dat zij voor 31 januari 2020 al zaken deden met het Verenigd Koninkrijk en dat de kosten nodig waren als gevolg van de Brexit. De online Regelhulp bij RVO geeft een indicatie of men voor de regeling in aanmerking komt en voor welke modules.
Er is in totaal € 218 miljoen beschikbaar voor de twee regelingen: € 185 miljoen voor de BAR Tegemoetkoming gemaakte kosten en € 33 miljoen voor de BAR Tegemoetkoming nog te maken kosten. Voor beide regelingen moet men aan diverse voorwaarden voldoen. RVO beoordeelt de aanvragen op volgorde van binnenkomst, zolang er budget beschikbaar is.
Aanvragen De aanvragen voor de tegemoetkoming van gemaakte kosten kunnen tot 31 maart 2023 17.00 uur worden ingediend.
De aanvragen voor de tegemoetkoming van nog te maken kosten kunnen tot 13 december 2022 17.00 uur worden ingediend.
EU-Handelsprogramma Naast de twee steunregelingen is er ook een EU-Handelsprogramma om ondernemingen minder afhankelijk te maken van het Verenigd Koninkrijk. Kijk voor meer informatie op RVO.nl/EU-Handelsprogramma.
Bron: RVO 25-10-2022
Overeenkomst van opdracht of arbeidsovereenkomst?
Rechtbank Amsterdam oordeelt dat een depothouder een arbeidsovereenkomst heeft met de uitgever van dagbladen. Belangrijkste reden is dat de uitgever in vergaande mate bepaalde hoe de depothouder zijn werkzaamheden moest inrichten.
Sinds januari 2006 is een man als depothouder werkzaam. Hij heeft de verantwoordelijkheid voor de bezorging van diverse ochtendkranten van het concern Mediahuis. Aanvankelijk behoort tot zijn opdracht ook bezorging van middagkranten. Door stijgende kosten besluit Mediahuis te stoppen met de bezorging van de middagkranten. Op 2 april 2020 sluiten Mediahuis en de depothouder een overeenkomst van opdracht. Op 29 september 2021 zegt Mediahuis deze overeenkomst op. De depothouder is het niet eens met de opzegging.
Rechtbank Amsterdam moet oordelen of sprake is van een overeenkomst van opdracht of een arbeidsovereenkomst tussen de depothouder en Mediahuis. Is er een arbeidsovereenkomst? Dan is de vraag welke vergoedingen Mediahuis aan de depothouder moet betalen vanwege de onregelmatige opzegging van de (arbeids)overeenkomst.
De rechtbank stelt vast dat de depothouder werkzaamheden voor Mediahuis heeft verricht en dat Mediahuis daarvoor een vergoeding heeft betaald. Aan twee voorwaarden voor het bestaan van een arbeidsovereenkomst is dus voldaan. Ook aan de derde voorwaarde is voldaan volgens de rechtbank. Mediahuis heeft dusdanig vergaande invloed uitgeoefend op alles wat er in de distributieketen gebeurde dat de depothouders (en ook de bezorgers) werkzaam waren op basis van een arbeidsovereenkomst. Ook is voor de rechtbank belangrijk dat de werkzaamheden van de depothouders tot de kernactiviteiten van Mediahuis behoorden. Er is sprake van organisatorische inbedding. De depothouder is ondergeschikt en geen ondernemer of opdrachtnemer. Volgens de rechtbank is er daarom een arbeidsovereenkomst volgens art. 7:610 BW is. Door de onregelmatige opzegging van de (arbeids)overeenkomst moet Mediahuis de depothouder een vergoeding, een transitievergoeding en een billijke vergoeding betalen.
Bron: Rb. Amsterdam 17-10-2022 (gepubl. 21-10-2022)
Geen nieuw feit om navorderingsaanslag op te leggen
De inspecteur erfbelasting heeft na het overlijden van een persoon drie jaar om een primitieve aanslag erfbelasting op te leggen. Na die drie jaar kan hij nog een navorderingsaanslag opleggen als hij op basis van nieuwe feiten tot de ontdekking komt dat ten onrechte een aanslag achterwege is gebleven. Een feit dat de inspecteur bekend was of redelijkerwijs bekend had kunnen zijn levert alleen bij kwade trouw van de erfgenaam grond voor navordering op.
In 2015 is erflater overleden. Erflater heeft tot 2007 in Nederland gewoond. Daarna is hij niet meer ingeschreven in de basisregistratie Personen. De zoon en erfgenaam van de erflater heeft geen aangifte erfbelasting ingediend. Hij meent dat zijn vader niet in Nederland woonde ten tijde van zijn overlijden en niet binnenlands belastingplichtig was. De inspecteur erfbelasting is het daar niet meer eens. In zijn brief van 3 april 2017 geeft de inspecteur aan gegevens te hebben waaruit blijkt dat de erflater in 2006 nog in Nederland heeft gewoond. De inspecteur heeft daarom een navorderingsaanslag erfbelasting van € 10,5 miljoen opgelegd. De zoon is het hier niet mee eens en gaat in beroep bij Rechtbank Zeeland-West-Brabant. Hij meent dat de inspecteur de navorderingsaanslag erfbelasting niet meer kon opleggen, omdat de inspecteur niet beschikte over een nieuw feit.
De rechtbank is van oordeel dat de inspecteur ermee bekend is geweest dat de erflater in de periode van 10 jaar voor zijn overlijden mogelijk in Nederland woonde. Over deze informatie heeft de inspecteur beschikt vóór het verstrijken van de driejaarstermijn om de primitieve aanslag op te leggen. Dit leidt de rechtbank af uit de verklaringen van de inspecteur. In de brief van 3 april 2017 neemt de inspecteur een duidelijk standpunt in over de woonplaats van erflater. Deze brief is ruim voor het verstrijken van de primitieve aanslagtermijn naar de erfgenaam verzonden. Voorts meent de rechtbank dat de inspecteur erfbelasting bij de inspecteur inkomstenbelasting vóór het verstrijken van de driejaarstermijn had moeten informeren naar het woonplaatsonderzoek. Met die informatie had de inspecteur zelf kunnen beoordelen of de woonplaats van erflater in Nederland was. Dat heeft de inspecteur erfbelasting niet gedaan. Omdat de inspecteur erfbelasting niet over een nieuw feit beschikte moet de navorderingsaanslag erfbelasting worden vernietigd.
Bron: Rb. Zeeland-West-Brabant 20-10-2022 (gepubl. 25-10-2022)
Rechtbank kent volgens het hof ten onrechte IMSV toe
De Hoge Raad heeft onlangs geoordeeld dat de redelijke termijn voor het beslechten van een fiscale procedure eindigt als de inspecteur volledig tegemoet komt aan de bezwaren van de belanghebbende. Hof Amsterdam heeft daarom de uitspraak van Rechtbank Noord-Holland vernietigd. De rechtbank had geoordeeld dat de redelijke termijn pas was geëindigd na de procedure bij de rechtbank.
Een man heeft voor het jaar 2014 digitaal aangifte laten doen door zijn gemachtigde. Na een onderzoek door de Belastingdienst bij het kantoor van de gemachtigde is gebleken dat er een grote kans is dat de door het kantoor ingediende aangiften onjuist zijn. De man heeft daarom ook een navorderingsaanslag gekregen. Het geclaimde bedrag voor levensonderhoud kinderen is te hoog. De Belastingdienst heeft de aangifte met € 500 gecorrigeerd. De man heeft met succes bezwaar gemaakt tegen de navorderingsaanslag. De inspecteur heeft namelijk de aanslag opgelegd in strijd met het door de Belastingdienst gevoerde correctiebeleid. Omdat de man het niet eens is met de toegekende kostenvergoeding voor de bezwaarfase, is de man in beroep gegaan. De rechtbank heeft de inspecteur veroordeeld tot vergoeding van immateriële schadevergoeding, omdat de redelijke termijn is overschreden. De rechtbank meent dat de redelijke termijn ingaat als de inspecteur het bezwaarschrift ontvangt en pas eindigt als in de procedure over het fiscale geschil en alle daarmee samenhangende kosten is beslist. De inspecteur meent dat de redelijke termijn eindigt nadat hij uitspraak op bezwaar heeft gedaan en hij volledig aan de bezwaren van de man tegemoet is gekomen.
Het hof meent dat de spanning en frustratie over de afloop van zijn fiscale geschil voor de man is geëindigd toen de inspecteur uitspraak op bezwaar heeft gedaan. Volgens het hof bestaat er dan vanaf dat moment ook geen recht meer op een IMSV. Voor zijn oordeel verwijst het hof nog naar het arrest van de Hoge Raad van 2 september 2022.
Bron: Hof Amsterdam 06-10-2022 (gepubl. 26-10-2022), Hoge Raad 02-09-2022
Herinvesteringsvoornemen hoeft niet meteen reëel te zijn
Voor het vormen van een herinvesteringsreserve moet een ondernemer een herinvesteringsvoornemen hebben. De Hoge Raad bepaalt dat dit herinvesteringsvoornemen ook een reëel karakter kan krijgen nadat de vervreemding heeft plaatsgevonden.
Een bv verkoopt in 2010 en 2011 een aantal panden. Zij brengt de boekwinsten die zij daarbij behaalt onder in een herinvesteringsreserve (HIR). Zowel de Belastingdienst als Hof Arnhem-Leeuwarden meent dat deze HIR-dotatie niet is toegestaan. Maar Hoge Raad verbindt aan de HIR-dotatie niet de voorwaarde dat het herinvesteringsvoornemen realiseerbaar is in het jaar van vervreemding van het bedrijfsmiddel. Dat betekent niet dat het realiteitsgehalte van het herinvesteringsvoornemen irrelevant is. De ondernemer mag geen HIR vormen of handhaven als redelijkerwijs niet is te verwachten dat de voorgenomen herinvestering binnen de driejaarstermijn kan plaatsvinden. Dit heeft het hof miskend. Voor de vraag of de bv de door haar geclaimde HIR kan vormen, is van belang dat zij geen concreet plan hoeft te hebben voor een vervangende investering en voor de financiering ervan. Dat is dus een verschil met de situatie dat de ondernemer een beroep op de ruilarresten doet.
De enkele omstandigheid dat stukken over een herinvesteringsvoornemen in 2010 ontbreken, sluit overigens niet uit dat een herinvesteringsvoornemen valt te bewijzen. Men kan zulk bewijs ook op andere wijze leveren. Verder kunnen stukken en andere bewijsmiddelen van na de balansdatum van belang zijn. Feiten die zich voordoen na de balansdatum kunnen namelijk aanwijzingen geven over de aan- of afwezigheid van een herinvesteringsvoornemen op de balansdatum. De Hoge Raad vernietigt de uitspraak van Hof Arnhem-Leeuwarden. Daarnaast vermindert de Hoge Raad de boete wegens overschrijding van de redelijke termijn in de beroepsfase met 5% tot € 3.553. Daarna verwijst de Hoge Raad de zaak door naar Hof Den Bosch.
Bron: Hoge Raad 21-10-2022
Loon van zieke werknemer anno 2022
Bijna elke werkgever krijgt te maken met zieke werknemers en de loondoorbetalingsplicht. De ontwikkelingen daaromtrent staan niet stil. Hierbij een helder en actueel overzicht over het loon van de zieke werknemer anno 2022.
Wettelijke loondoorbetalingsplicht Op grond van het Burgerlijk Wetboek heeft een zieke werknemer gedurende 104 weken recht op 70% van zijn loon. Onder loon wordt verstaan: week- en maandloon, ploegen- en weekendtoeslag, overwerkvergoeding, vakantiebijslag en (afhankelijk van de formulering) dertiende maand. Gedurende de eerste 52 weken moet dat ten minste het minimumloon zijn. Er geldt ook een maximum, namelijk het maximumdagloon op basis van de Wet financiering sociale verzekeringen.
Let hierbij op dat het minimumloon vanaf 1 januari 2023 stijgt met 10,15%. De werknemers die vanaf 1 januari 2023 minder dan € 2.763,43 per maand verdienen, hebben bij ziekte in de eerste 52 weken recht op doorbetaling van ten minste het minimumloon van € 1.934,40 per maand.
Slechts over de eerste twee ziektedagen kunnen partijen afspreken dat de werknemer geen recht heeft op loon, de zogenoemde wachtdagen. Mocht de werknemer binnen vier weken na de laatste herstelmelding weer ziek worden, dan kan niet opnieuw twee wachtdagen worden ingehouden.
Aanvulling Vaak geeft de cao of individuele arbeidsovereenkomst nog een aanvulling op de wettelijke doorbetalingsplicht, bijvoorbeeld een aanvulling tot 100% van het loon. Over dit bovenwettelijk deel kan de werkgever nadere eisen stellen, zoals geen recht op een aanvulling bij arbeidsongeschiktheid als gevolg van opzet, grove schuld of verwijtbare nalatigheid.
Loonsanctie Als het UWV aan de werkgever een loonsanctie oplegt, omdat zij bijvoorbeeld haar re-integratieverplichtingen onvoldoende is nagekomen, dan geldt in beginsel de wettelijke loondoorbetalingsplicht (70% van het loon). Dit is anders als in de cao of individuele arbeidsovereenkomst een afwijkende afspraak is gemaakt over het verlengde tijdvak.
Opzet/risicovol gedrag De werknemer die zijn ziekte opzettelijk heeft veroorzaakt, heeft geen recht op loon tijdens ziekte. De opzet van de werknemer moet zijn gericht op het ziek worden. Omdat hiervoor een zware bewijslast geldt voor de werkgever (zij is immers diegene die dit standpunt inneemt), is hiervan vrijwel nooit sprake.
Ook bij het beoefenen van een gevaarlijke sport of hobby of bij een zodanige handelswijze dat de kans op ziekte (aanzienlijk) vergroot (denk hierbij aan overmatig alcohol- of drugsgebruik) behoudt de zieke werknemer zijn recht op loondoorbetaling. Risicovol gedrag is niet voldoende voor het aannemen van opzet.
Belemmering/vertraging genezing Als de zieke werknemer zijn genezing vertraagt of belemmert, heeft hij geen recht op doorbetaling van zijn loon. Een zieke werknemer moet steeds die maatregelen treffen of nalaten die voor zijn genezing van belang zijn. De werknemer heeft echter een grote mate van vrijheid bij het bepalen van de wijze waarop hij wil genezen. Prefereert hij een alternatieve behandeling boven het gebruik van reguliere medicatie, dan staat hem dat in principe vrij. Als de werknemer ten onrechte geen arts raadpleegt kan sprake zijn van belemmering van genezing.
Weigeren passende arbeid De werknemer die passende arbeid weigert te verrichten, kan te maken krijgen met een loonstop. Als de werknemer de aangeboden arbeid niet passend vindt, kan hij een deskundigenoordeel bij het UWV aanvragen. Dient de werknemer deze aanvraag niet binnen een redelijke termijn in, dan heeft hij geen recht op loon over de periode gelegen tussen het oordeel van de bedrijfsarts en het indienen van de aanvraag.
Als de werknemer bijvoorbeeld slechts twee uur passende arbeid kan verrichten, maar hij weigert dat, dan mag de werkgever als sanctie het gehele loon stopzetten.
Controlevoorschriften De werknemer moet meewerken aan redelijke voorschriften of getroffen maatregelen die erop gericht zijn om de werknemer in staat te stellen passende arbeid te verrichten. Een werknemer mag bijvoorbeeld niet zonder goede reden weigeren een medische machtiging te ondertekenen of de bedrijfsarts contact te laten opnemen met de behandelend arts.
Niet meewerken aan plan van aanpak Ook het zonder goede reden weigeren om mee te werken aan het tijdig opstellen, bijstellen en evalueren van het plan van aanpak, is een reden voor een loonstop. Het is de bedoeling dat het plan van aanpak voortdurend wordt geëvalueerd. Wanneer sprake is van een kortdurend verzuim, zoals een griepje, dan is het opstellen van een plan van aanpak niet nodig.
Opschorting loondoorbetalingsverplichting Als de werknemer zich niet houdt aan de controlevoorschriften van de werkgever omtrent het verstrekken van de inlichtingen die de werkgever nodig heeft om het recht op loon vast te stellen, dan kan de werkgever het loon opschorten. Het verschil met de loonstop is dat zodra de werknemer zich weer houdt aan de controlevoorschriften, hij met terugwerkende kracht recht heeft op loondoorbetaling. Dit betekent dat het tijdens de opschorting ingehouden loon alsnog moet worden betaald.
Subsidieregeling Behoud langdurig zieke zorgwerknemers Deze subsidieregeling biedt tijdelijke ondersteuning aan de werkgevers in de zorg- en welzijnsector om langdurig zieke zorgwerknemers te behouden voor de zorg, zodat de periode voor herstel en re-integratie wordt verlengd. De subsidie is een tegemoetkoming in de kosten van de verlengde loondoorbetaling (minimaal zes, maximaal twaalf maanden) en bedraagt € 1.100 per maand. De subsidie geldt voor de zorgmedewerkers die ziek zijn geworden tussen maart en december 2020. Aanvragen kan tot 1 februari 2023.
Aanvulling bij zorgmedewerkers tot AOW-leeftijd Alle medewerkers in de Verpleeg- en Verzorgingshuizen en Thuiszorg zijn met terugwerkende kracht vanaf 1 maart 2020 verzekerd voor een forse terugval in inkomen als ze door long covid of andere oorzaken niet of minder kunnen werken. Als de zorgmedewerkers arbeidsongeschikt blijven, wordt vanaf hun derde ziektejaar hun inkomen aangevuld tot 70% van het laatstverdiende loon tot aan hun AOW-leeftijd. De werkgeversorganisaties en de vakbonden sloten hiervoor een mantelovereenkomst met verzekeringsmaatschappij Loyalis.
Bron: Sdu