Bij laadpaal staan na opladen accu is parkeren
Laat de bestuurder van een hybride of elektrische auto deze auto staan bij een laadpaal nadat de accu is opgeladen? Ook dan is hij parkeerbelasting verschuldigd.
De bestuurder van een hybride auto parkeert zijn auto op een parkeerplaats met een oplaadpunt. Hij laat na parkeerbelasting te betalen, omdat volgens hem geen sprake is van een fiscale parkeerplaats. Hof Den Haag verwerpt dit standpunt. De auto heeft gestaan op een plaats waar het mogelijk is elektrische auto’s op te laden. Uit een verklaring van de bestuurder blijkt hij dat ook te hebben gedaan. Dat tijdens de controle van de parkeerambtenaar de auto niet meer aan het opladen was, doet daar niets aan af. De auto heeft gestaan op een fiscale parkeerplaats, zodat de bestuurder parkeerbelasting is verschuldigd. De naheffingsaanslag parkeerbelasting is dus volgens het hof terecht opgelegd.
Wanneer de bestuurder in cassatie gaat, bevestigt de Hoge Raad het standpunt van het hof. Het komt voor dat een ambtenaar aan een laadpaal een elektrische auto aantreft, waarvan de accu niet meer wordt opgeladen. Deze omstandigheid sluit niet uit dat de auto op die plaats heeft gestaan om daar op te laden. De heffingsambtenaar hoeft in zo’n situatie geen nader onderzoek te doen naar het doel waarmee de auto is geparkeerd.
Bron: Hoge Raad 02-09-2022
Gedifferentieerde premies WGA en Ziektewet 2023 bekend
Uit de nota Gedifferentieerde premies WGA en Ziektewet 2023 blijkt volgens UWV het gemiddelde premiepercentage voor de WGA in 2023 stijgt en dat voor de Ziektewet daalt.
Het gemiddelde premiepercentage voor de WGA 2023 stijgt ten opzichte van 2022 van 0,84% naar 0,87%. Dit komt voornamelijk doordat de WGA-uitkeringslasten nog niet het structurele niveau hebben bereikt omdat het aantal WGA-gerechtigden nog steeds toeneemt. Het gemiddelde premiepercentage voor de Ziektewet daalt van 0,68% in 2022 naar 0,66% in 2023. Dit lagere premieniveau is mogelijk omdat de Ziektewet-premiebaten in 2022 naar verwachting hoger en de Ziektewet-lasten lager uitkomen dan verondersteld ten tijde van de premievaststelling 2022.
De nota Gedifferentieerde premies WGA en Ziektewet 2023 geeft inzicht in de bouwstenen waarmee UWV per werkgever de gedifferentieerde premies voor de regeling Werkhervatting Gedeeltelijk Arbeidsgeschikten (WGA) en de Ziektewet voor het premiejaar 2023 berekent. De Belastingdienst stuurt eind 2022 aan elke grote en middelgrote werkgever een beschikking met de individueel gedifferentieerde premies en aan elke kleine werkgever een mededeling met de sectorale premies. Voor eigenrisicodragers zijn deze premies nihil.
Sinds 2017 is het aandeel eigenrisicodragers voor de WGA in de totale loonsom van alle werkgevers vrijwel stabiel. In 2022 komt dit aandeel naar verwachting uit op 39,5% van de totale loonsom. Voor 2023 veronderstelt UWV dat het aandeel eigenrisicodragers stabiel blijft. Bij de Ziektewet lijkt de toename van het aandeel eigenrisicodragers die sinds 2014 zichtbaar was, zich nu wat te stabiliseren. In 2022 is bij uitzendbedrijven het aandeel eigenrisicodragers in de loonsom 50%, bij de overige bedrijven is het aandeel 47%. Voor 2023 verwacht UWV dat het aandeel eigenrisicodragers in de loonsom stabiel blijft voor zowel uitzendbedrijven als overige bedrijven.
Bron: UWV 01-09-2022
Geen correcte rittenregistratie? Naheffing plus boete!
Een werknemer die beschikte over een auto van de zaak en een verklaring geen privégebruik auto, kreeg een naheffing loonheffing plus boete omdat zijn rittenregistratie niet aan de eisen voldeed.
In 2018 werd aan de werknemer, door zijn werkgever, een auto van de zaak ter beschikking gesteld. De werkgever houdt over de waarde van de auto geen loonheffing in. De werknemer beschikte sinds 2013 over een verklaring geen privégebruik auto. In januari 2019 krijgt de werknemer van de inspecteur het vragenformulier Loonheffingen Geen privégebruik auto met het verzoek dit in te vullen en een rittenregistratie te overleggen. Hoewel diverse stukken – waaronder twee rittenadministraties – worden overgelegd, blijkt hieruit volgens de inspecteur niet dat niet meer dan 500 km privé is gereden. Hij legt daarom aan de werknemer een naheffingsaanslag loonheffing van € 21.178 plus een verzuimboete van € 5.278 op en een beschikking belastingrente van € 1.007. Nadat zijn bezwaar wordt afgewezen betoogt de werknemer voor de rechtbank dat de naheffingsaanslag ten onrechte aan hem is opgelegd. Volgens de werknemer had de naheffingsaanslag aan de inhoudingsplichtige, zijn werkgever, moeten worden opgelegd. Volgens de rechtbank blijkt uit de wet dat de verschuldigde belasting wordt nageheven van de werknemer als de werknemer niet aantoont dat de auto op kalenderjaarbasis voor niet meer dan 500 kilometer voor privédoeleinden is gebruikt, tenzij de inhoudingsplichtige (de werkgever) wist dat de van de inspecteur afkomstige verklaring geen privégebruik niet juist was. Dan wordt de verschuldigde belasting nageheven van de werkgever. In dit geval is de verschuldigde belasting terecht nageheven van werknemer omdat niet gebleken is dat de werkgever wist dat de aan de werknemer verstrekte verklaring geen privégebruik onjuist was. Volgens de rechtbank vertoont de tweede aangeleverde rittenregistratie zodanige gebreken dat deze niet voldoet aan de wettelijke vereisten. Daarmee is niet aangetoond dat er niet meer dan 500 km privé is gereden. Ook het argument dat de werknemer in privé over twee auto’s beschikt is hiervoor onvoldoende. De aanwezigheid van andere vervoersmiddelen sluit immers niet uit dat (ook) met de onderhavige auto meer dan 500 kilometer per jaar in privé wordt gereden. De rechtbank is dan ook van oordeel dat er ten onrechte geen loonheffing is ingehouden en afgedragen op basis van het autokostenforfait, de zogenaamde bijtelling. Dat brengt mee dat er te weinig loonheffing is betaald. De naheffingsaanslag is daarom terecht opgelegd.
Omdat te weinig loonheffing is ingehouden en afgedragen, staat het betalingsverzuim vast. De inspecteur heeft op basis van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst (BBBB) de boete bepaald op 100% van het wettelijk maximum van € 5.278. De inspecteur legt de maximumboete op als een belastingplichtige een onjuiste of onvolledige rittenregistratie heeft overgelegd. Nu de werknemer geen sluitende rittenadministratie heeft overgelegd, is de verzuimboete passend en geboden.
Bron: Rb. Den Haag 14-07-2022 (gepubl. 31-08-2022)
Beveiliging in woning bedreigde werknemer is loon
Zowel onder de werkkostenregeling als onder het overgangsrecht is het vergoeden van beveiligingsmaatregelen in de woning van een werknemer in beginsel belast.
Naast dga van een bv is een man vennoot van een vennootschap die een accountantskantoor drijft. Hij ontvangt in 2010 bedreigingen van een ontevreden ex-klant van het accountantskantoor. In het kader van deze bedreigingen vergoedt de bv de kosten van verschillende beveiligingsmaatregelen in de woning van de dga. De Belastingdienst rekent daarom over 2013 en 2014 € 42.640 respectievelijk € 30.896 tot het loon van de man. Verder neemt de bv de kosten voor de inrichting van een werkkamer in de woning voor haar rekening. Volgens de inspecteur behoort deze vergoeding van € 61.769 in 2013 eveneens tot het loon. Aangezien de bv de vergoedingen niet tot het loon van de dga heeft gerekend, legt de fiscus haar een naheffingsaanslag en boete op. De bv gaat daartegen in bezwaar en beroep. Het geschil belandt voor Rechtbank Gelderland.
Eerst gaat de rechtbank na of de desbetreffende vergoedingen onder het oude regime van vóór de werkkostenregeling vrije vergoedingen zijn. Dit zal zo zijn als de vergoedingen naar algemene maatschappelijke opvattingen niet tot het loon behoren. In deze zaak is dat niet het geval, aldus de rechtbank. De beveiligingsmaatregelen zijn niet ongebruikelijk voor een woning en bijbehorende grond van vergelijkbare omvang en ligging. De vergoeding van de kosten van zulke maatregelen zijn daarom aan te merken als een beloningsvoordeel. De vergoeding voor de inrichting van de werkkamer is onder het oude regime eveneens belast. De werkkamer blijkt namelijk niet te voldoen aan het zelfstandigheidscriterium. Ten slotte heeft de bv de vergoedingen evenmin aangewezen als eindheffingsloon voor de werkkostenregeling. De naheffingsaanslagen en boetes zijn daarom terecht opgelegd.
Bron: Rb. Gelderland 19-07-2022 (gepubl. 01-09-2022)
Stelsel werkelijk rendement uitgesteld tot 2026
Staatssecretaris Van Rij heeft in een Kamerbrief de stand van zaken ten aanzien van box 3 toegelicht. Op basis van een onderzoek wordt het stelsel op basis van het werkelijk rendement pas in 2026 ingevoerd. Tot die tijd blijft de huidige regeling gelden.
Het rechtsherstel in box 3 is inmiddels in gang gezet. Dit gebeurt volgens de forfaitaire spaarvariant. Belastingplichtigen met uitsluitend spaargeld krijgen hierdoor (vrijwel) de gehele box 3-heffing terug, omdat het rendement op spaargeld de afgelopen jaren vrijwel nihil was. Mensen die meededen aan de massaalbezwaarprocedure tegen de box 3-heffing over 2017–2020 hebben de afgelopen weken een brief van de Belastingdienst ontvangen.
De Belastingdienst is op 22 augustus 2022 gestart met de verzending van de eerste aanslagen inkomstenbelasting aan mensen die box 3-inkomen hebben aangegeven in hun aangifte 2021. Mensen met box 3-inkomen die over belastingjaar 2021 aangifte hebben gedaan, kunnen die aangifte online aanpassen. Zo kunnen ze de partnerverdeling veranderen tot het moment dat de aanslagen van beide partners onherroepelijk zijn, of als ze toch in aanmerking komen voor aftrek van zorgkosten of giften (als gevolg van een lager verzamelinkomen door de nieuwe berekening), dit opnemen in de aangifte. Hiervoor is een vernieuwde versie van het online aangifteprogramma beschikbaar op de website van de Belastingdienst. De aanslagen worden opgelegd op basis van de forfaitaire spaarvariant als deze gunstiger is voor de belastingplichtige. Is dit niet het geval, dan wordt nog het oude box 3 stelsel toegepast.
Vanaf medio september wordt volgens de huidige planning gestart met het rechtsherstel voor de aanslagen over 2017 tot en met 2020 die op 24 december 2021 nog niet onherroepelijk vaststonden of nog niet zijn vastgesteld. Met Prinsjesdag maakt het kabinet de uitkomsten van de integrale besluitvorming over de begroting bekend en geeft daar een toelichting op, waaronder ook over niet-bezwaarmakers in box 3.
Wetgeving Op 30 juni 2022 is het beleidsbesluit voor het rechtsherstel gepubliceerd. Dit besluit was nodig om te kunnen starten met het rechtsherstel voor de bezwaarmakers, zodat zij voor 4 augustus herstel konden ontvangen. Dit beleidsbesluit wordt in wetgeving omgezet. De Kamer zal dit wetsvoorstel ontvangen als onderdeel van het pakket Belastingplan 2023.
Tot de invoering van een stelsel op basis van werkelijk rendement is overbruggende wetgeving voor box 3 ontworpen. Deze wetgeving zal in de tussenliggende periode het huidige box 3-stelsel vervangen en wordt gebaseerd op de voor het rechtsherstel gekozen oplossingen, de forfaitaire spaarvariant. Hierdoor zullen spaarders – uitgaande van de huidige rendementen op spaargeld – ook in de overbruggingswetgeving vrijwel geen belasting betalen in box 3. Met het wetsvoorstel wordt box 3 met ingang van het belastingjaar 2023 aangepast.
Box 3-stelsel op basis van werkelijk rendement Een succesvolle implementatie van een box 3-stelsel op basis van werkelijk rendement per belastingjaar 2025 is, volgens een onderzoek van Capgemini, niet realistisch. Het kabinet heeft daarom besloten om te koersen op de invoering van het nieuwe stelsel met ingang van het belastingjaar 2026. De overbruggingswetgeving zal hierdoor een jaar langer van kracht zijn. Spaarders zullen – net zoals bij het toekomstige stelsel op basis van werkelijk rendement – tijdens de overbruggingsfase vrijwel geen belasting in box 3 betalen als het rendement op spaargeld op het huidige lage niveau blijft.
Bron: MvF 05-09-2022
Niet-bezwaarmakers box 3-heffing niet gecompenseerd
Volgens ingewijden is er in de begroting voor 2023 geen geld vrijgemaakt voor compensatie voor mensen die geen bezwaar hebben gemaakt tegen de box 3-heffing over de jaren 2017-2020. Dat bevestigen Haagse bronnen aan RTL Nieuws en FD. In mei oordeelde de Hoge Raad al dat deze mensen op basis van de wet geen recht hebben op compensatie.
Het kabinet heeft de afgelopen maanden bekeken of toch een vorm van compensatie voor deze groep mogelijk is. Maar alle spaarders compenseren is te duur. Bij het opstellen van de begroting voor volgend jaar lag de prioriteit meer bij de bestaanszekerheid van mensen die nu al moeite hebben de rekeningen te betalen en wat er nodig is om hen de winter door te helpen, zegt een betrokkene. De Tweede Kamer riep het kabinet begin dit jaar in een motie nog op om de kleine spaarder te compenseren, ook als die niet (tijdig) een bezwaarschrift heeft ingediend. Volgens de staatssecretaris gaat dit vele miljarden kosten. Hoeveel precies hangt van de gekozen variant af, bijvoorbeeld van de definitie van klein spaarder en de mate van compensatie. Geen van de vier coalitiepartijen heeft zich bij het opstellen van de begroting nog hard gemaakt van compensatie van gedupeerde spaarders. Het besluit om niet-bezwaarmakers niet te compenseren heeft alleen betrekking op in het verleden te veel betaalde box 3-heffing.
Bron: RTL nieuws en FD 03-09-2022
Rekening lastenverlichting voor vermogenden en bedrijven
De coalitiepartijen hopen de pijn van de gierende inflatie en de onvrede daarover in de samenleving met een koopkrachtpakket van € 16 miljard tegen te gaan. Het minimumloon gaat fors omhoog en ook de toeslagen gaan omhoog. De inkomstenbelasting gaat omlaag. Vermogenden en bedrijven gaan meer belasting betalen.
Na 13 uur vergaderen hebben VVD, D66, CDA en de ChristenUnie een akkoord bereikt over het koopkrachtpakket. Het CBS kwam kort daarna met het nieuwste inflatiecijfer: 13,6%. Zo hoog is de inflatie sinds de Tweede Wereldoorlog nog niet geweest.
Hoewel de exacte maatregelen op Prinsjesdag bekend worden zijn er al enkele details uit het begrotingsakkoord voor 2023 gelekt. Zo gaat het minimumloon in januari 2023 met 10% omhoog. Daarvan profiteren ook mensen met een uitkering, zoals een bijstands- of AOW-uitkering. De minima krijgen net als dit jaar de energietoeslag van € 1.300 via de gemeenten. Ook de zorg- en huurtoeslag gaan omhoog. Met het pakket gaan de laagste inkomens er in 2023 zo’n € 3.000 tot € 4.000 op vooruit. Daarnaast worden generieke maatregelen getroffen, zoals de benzineaccijns die tot volgend jaar zomer op het huidige lage niveau blijft. Ook de korting op energiebelasting zal in 2023 nog gelden en gaat zelfs omhoog. De inkomstenbelasting wordt verlaagd door lagere heffing in de eerste schijf en een hogere arbeidskorting.
De financiering van het pakket vindt deels plaats door de hogere aardgasopbrengsten. De rest moet uit hogere belastingen komen, zoals hogere mijnbouwheffingen. Bedrijven die boren naar olie en gas betalen deze heffingen. Daarnaast wordt het pakket gefinancierd door een hoger tarief vennootschapsbelasting voor de eerste € 200.000. Dat tarief stijgt van 15% in 2022 naar 19%in 2023. Het gebruikelijk loon voor dga’s gaat omhoog, wat ook nog ruim een half miljard euro oplevert voor de overheid, omdat de dga’s dan meer loonheffingen verschuldigd zijn. Ook de vermogensrendementsheffing stijgt in stappen van 31% in 2022 naar uiteindelijk 34% in 2025. Voor ondernemers wordt de zelfstandigenaftrek versneld afgebouwd.
Bron: Diverse media 31-08-2022
Arbeidsongeschiktheidsuitkering slachtoffer brand belast
De arbeidsongeschiktheidsuitkering die een slachtoffers van de nieuwjaarsbrand van 1 januari 2001 ontvangt is niet altijd onbelast.
Een slachtoffer van de nieuwjaarsbrand op 1 januari 2001 ontvangt een uitkering uit een arbeidsongeschiktheidsverzekering. Die uitkering wordt niet tot zijn box 1-inkomen gerekend. Deze situatie doet zich ook voor bij een aantal andere slachtoffers van de brand. Sinds 1 april 2001 drijft de man via zijn eenmanszaak een stukadoorsbedrijf. In het kader van deze werkzaamheden sluit hij in of na 2006 een arbeidsongeschiktheidsverzekering af bij een schadeverzekeringsmaatschappij, een nv. De ondernemer trekt de daarbij behorende premies af. Hij meldt zich eind 2009 arbeidsongeschikt en ontvangt vanaf het jaar 2010 periodieke uitkeringen van de nv. De man geeft deze uitkeringen in zijn aangifte op als inkomen uit werk en woning. Hij komt met de nv in 2015 overeen dat de periodieke uitkering dat jaar zal eindigen. De nv keert daarom eenmalig een bedrag van € 300.000 aan de man uit. De man stelt dat dit bedrag geen box 1-inkomen is.
Hij verwijst naar een besluit van de staatssecretaris van Financiën van 7 september 2009. Op basis van dit besluit zijn de volgende uitkeringen in verband met de nieuwjaarsbrand niet belast als inkomen uit werk en woning:
uitkeringen op grond van de Regeling Tegemoetkoming in kosten. De uitkeringen op grond van deze regeling kunnen wel de aftrek voor specifieke zorgkosten beperken. De specifieke zorgkosten zijn immers niet aftrekbaar voor zover daartegenover baten staan.
de eenmalige uitkering op grond van de Regeling Tegemoetkoming in schade in verband met functionele invaliditeit. De uitkering behoort tot het box 3-vermogen voor zover zij op een peildatum nog aanwezig is.
uitkeringen op grond van de Regeling Nazorg Volendam. De uitkeringen op grond van deze regeling kunnen de aftrek voor specifieke zorgkosten beperken. Bovendien is het bedrag van de uitkering dat nog bestaat op een peildatum belast in box 3.
In een beroepsprocedure voor Hof Amsterdam stelt de inspecteur dat de uitkering van de nv niet kwalificeert als een vrijgestelde uitkering volgens het besluit. De man bestrijdt dit niet, maar stelt dat de uitkering van de nv vergelijkbaar is met de vrijgestelde uitkeringen. Hij beweert dat de uitkering zijn oorsprong vindt in arbeidsongeschiktheid veroorzaakt door de nieuwjaarsbrand. De belastingrechter is het daar echter niet mee eens. Uitkeringen op grond van de Regeling Tegemoetkoming in schade in verband met functionele invaliditeit zijn niet bedoeld om gederfde inkomsten te compenseren. Zij zijn ook niet gerelateerd aan een bron van inkomsten. De bedoeling van deze uitkeringen is dat de slachtoffers de draad van hun leven weer kunnen oppakken en hun toekomst zelf kunnen vormgeven. Voor de vrijgestelde uitkeringen zijn bovendien geen premies afgetrokken, in tegenstelling tot de aan de nv betaalde premies. De uitkering van de nv is dus belast in box 1.
Bron: Hof Amsterdam 19-07-2022 (gepubl. 24-08-2022)
Minder verliesverrekening FE door afschrijving goodwill
Vindt binnen een fiscale eenheid voor de vennootschapsbelasting een juridische fusie plaats? Dan zal het verkrijgende lichaam moeten afschrijven over de goodwill. Mogelijk is daardoor minder winst te verrekenen met een voorvoegingsverlies.
Een holding heeft verschillende dochtervennootschappen, waarvan sommigen met de holding zijn gevoegd in een fiscale eenheid (FE) voor de vennootschapsbelasting. In 2010 lijdt de FE een verlies van € 2.102.550. De FE wordt op 19 december 2014 uitgebreid met de dochtermaatschappijen die voorheen buiten de FE zijn gelaten. Op 3 februari 2015 richt de holding een nieuwe vennootschap op, die meteen tot de FE gaat behoren. Deze nieuwe vennootschap is op 23 maart 2015 de verkrijgende vennootschap bij een juridische fusie. De verdwijnende vennootschap is op 19 december 2014 tot de FE gaan behoren. De holding verzoekt om de FE ten aanzien van de verdwenen bv niet te verbreken. Zij wil ook de winsten van de FE over 2015 (€ 614.426) en 2016 (€ 625.746) verrekenen met het voorvoegingsverlies van € 2.102.550. De winsten over 2015 bestaat volledig uit winsten die zijn behaald met de onderneming van het verdwenen lichaam.
De inspecteur verrekent wel een verlies uit 2014 met een winst uit 2015, maar weigert de verrekening van het verlies uit 2010. De FE start daarop een beroepsprocedure. Rechtbank Gelderland verklaart het beroep van de FE gegrond. Maar in hoger beroep vernietigt Hof Arnhem-Leeuwarden de uitspraak van de rechtbank voor een deel. Vanwege de winstsplitsing binnen de FE moet de nieuwe vennootschap in tien jaar lineair afschrijven op de goodwill die zij heeft verkregen bij de overdracht van de onderneming bij de juridische fusie. Daardoor is over 2015 maar € 302.436 aan winst te verrekenen met het voorvoegingsverlies.
Bron: Hof Arnhem-Leeuwarden 16-08-2022 (gepubl. 26-08-2022)
Ondanks te laag omzetverlies TLTO-subsidie voor sierkweker
De eis van het 30% omzetverlies van de Regeling tegemoetkoming land- en tuinbouwondernemers COVID-19 kan in bijzondere, individuele gevallen onevenredig zijn. Daardoor kunnen ondernemers met een lager omzetverlies toch recht op tegemoetkoming hebben.
Een VOF heeft een boomkwekerij waarin zij sierplanten kweekt. Deze sierplanten hebben een teeltperiode die varieert van drie tot en met tien jaar. In 2010 en 2013 zet de VOF het grootste deel van de planten op haar teeltareaal in 2010 en 2013 op om deze in het voorjaar van 2020 te verkopen. Zij weet (prijs)afspraken te maken met twee partijen voor het afnemen van een groot aantal producten in maart en april 2020. Als gevolg van de coronamaatregelen kan de VOF uiteindelijk maar 43 planten verkopen. Zij ziet zich gedwongen om 12.600 onverkoopbare planten op ongeveer 55% van haar totale teeltareaal te vernietigen. Wanneer de VOF tegemoetkoming op grond van de Regeling tegemoetkoming land- en tuinbouwondernemers COVID-19 (TLTO) aanvraagt, krijgt zij eerst een voorschot. Maar naderhand stelt de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit de tegemoetkoming op nihil. Hij wil dan ook dat de VOF het voorschot terugbetaalt.
Een voorwaarde voor de TLTO-subsidie is dat de onderneming door de coronamaatregelen in de periode van 12 maart 2020 tot en met 11 juni 2020 een omzetverlies heeft geleden. Dat omzetverlies moet meer zijn dan 30% ten opzichte van de gemiddelde omzet in de periode van 12 maart tot en met 11 juni in de jaren 2017 – 2019. De VOF voldoet niet aan deze voorwaarde. De minister vindt dat hier evenmin sprake is van een schrijnende situatie die een uitzondering op de regel rechtvaardigt. De VOF start daarop een procedure bij het College van het Beroep voor het Bedrijfsleven.
Het College constateert dat strikt genomen de VOF niet voldoet aan de voorwaarden van de tegemoetkoming. In beginsel is de minister dus bevoegd de subsidie te verlagen. Maar vervolgens stelt het College dat de eis van een omzetverlies van 30% de VOF onevenredig benadeelt. Hier doen zich namelijk bijzondere individuele omstandigheden voor. Het bedrijf van de VOF is immers gericht op langjarige teelt. In de referentieperiode is daardoor geen omzet behaald. Maar het bedrijf heeft wel kosten gemaakt. Verder hebben de vennoten van de VOF hun bedrijf zo moeten opzetten vanwege gezondheidsproblemen. Onder zulke omstandigheden had de minister zijn bevoegdheid om de subsidie te verlagen niet mogen benutten. De VOF hoeft dan ook het voorschot niet terug te betalen.
Bron: College van Beroep voor het Bedrijfsleven 23-08-2022