Jan van Nassaustraat 21, 2596 BL Den Haag
Ma – Vr 8:30 – 17:30
post@driessenaccountancy.nl

Zonder eigendom woning geen renteaftrek bij scheiding

Ook bij toepassing van de eigenwoningregeling bij echtscheiding geldt dat de hypotheekrente alleen aftrekbaar is bij eigendom van de woning.

Een echtpaar is tot 21 november 2014 buiten iedere gemeenschap van goederen gehuwd. De echtelijke woning is van de vrouw. In 2013 dient de man een verzoek tot echtscheiding in. Per 1 december 2013 heeft de man zich op het adres van de echtelijke woning uitgeschreven. De vrouw is in de voormalige echtelijke woning blijven wonen. Op de woning rust een hypothecaire geldlening, waarvoor beiden hoofdelijk aansprakelijk zijn. De man heeft in 2013 de volledige rente betaald. De Belastingdienst is het niet eens met de aftrek van de rente bij de man.
Het hof heeft geoordeeld dat de volledige rente bij de man aftrekbaar is. De helft op grond van de scheidingsregeling eigen woning en de andere helft als alimentatie in natura. De staatssecretaris is het daar niet mee eens en gaat in cassatie.
Om de echtscheidingsregeling te kunnen toepassen moet volgens de Hoge Raad de woning zijn van degene die de rente betaalt. Dat is hier niet het geval. De rente is daarom niet aftrekbaar volgens de scheidingsregeling. De Hoge Raad verwijst de zaak naar Hof Arnhem-Leeuwarden voor een onderzoek of de man economisch (mede)eigenaar van de woning is geweest in 2013, zodat de rente voor de man toch in aftrek kan komen. Is de rente niet aftrekbaar als rente eigenwoningschuld, dan moet het hof onderzoeken of de rente als betaalde alimentatie in natura in aftrek kan komen.

Bron: HR 27-05-2022

Ook onbehandelde boete telt mee voor matiging

Een belastingplichtige gaat in beroep tegen verschillende opgelegde vergrijpboetes. De belastingrechter verklaart een van zijn beroepen niet-ontvankelijk. Dan kan de desbetreffende boete echter nog wel meetellen bij de toets of het totale boetebedrag redelijk is.

Een vrouw verricht namens het bedrijf van haar echtgenoot en haar eigen bedrijf managementwerkzaamheden voor verschillende derde vennootschappen. Zij vermeldt haar privébankrekeningnummer op de facturen die zij naar de afnemers stuurt. De vrouw stelt dat de betalingen van de afnemers op haar bankrekening feitelijk toekomen aan de bedrijven. Deze bedragen zouden lopen via haar rekening-courantschuld. Maar de inspecteur meent dat de gelden definitief zijn onttrokken aan het ondernemingsvermogen. Mede daarom corrigeert hij het inkomen van de vrouw en legt haar navorderingsaanslagen en vergrijpboetes op. Vervolgens tekent de vrouw beroep aan tegen deze aanslagen en boetes.
Het bezwaar tegen het belastingjaar 2015 is te laat ingediend, zo oordeelt Rechtbank Gelderland. Dit bezwaarschrift is daarom terecht niet-ontvankelijk verklaard. Toch wil de rechtbank wel rekening houden met het feit dat de fiscus over 2015 een vergrijpboete van € 50.000 heeft opgelegd. Samen met de boetes over de jaren 2012–2014 komt men dan op een totaal van € 82.230 aan vergrijpboetes. Dat bedrag is volgens de rechtbank onredelijk hoog. Daarnaast speelt een rol dat de redelijke termijn is verstreken. De rechtbank verlaagt daarom de boetes over de jaren 2012 – 2014 zo, dat zij in totaal nog maar € 8.710 bedragen.

Bron: Rb. Gelderland 23-12-2021 (gepubl. 20-05-2022)

Na ontvangst verkoopsom op derdenrekening btw afdragen

Als de verkoper de verkoopsom op een derdenrekening ontvangt en dat bedrag kan verrekenen met zijn schuld, heeft hij die verkoopsom voor de btw ontvangen. En dus moet hij de btw dan afdragen.

Op 9 oktober 2015 sluit een vennootschap een overeenkomst waarmee zij onroerend goed aan een derde verkoopt. Dezelfde vennootschap sluit op 28 oktober 2015 een koopovereenkomst met een andere partij voor de aankoop van onroerend goed. Bij deze garantie moet de vennootschap zich ten behoeve van de verkoper garant stellen. Het vastgoed dat zij zelf heeft verkocht, levert de vennootschap op 4 december 2018 aan de koper. De verkoopsom bedraagt € 912.500 exclusief € 191.625 btw. De koper stort diezelfde dag de koopsom op de derdengeldenrekening van de ingeschakelde notaris. De vennootschap bepaalt dat de gestorte koopsom op de derdengeldenrekening van de notaris moet blijven. Haar motivering is de garantstelling in het kader van de koopovereenkomst van 28 oktober 2015. Op 4 maart 2019 vindt de verrekening plaats van dit gereserveerde bedrag bij de afwikkeling van de koopovereenkomst van 28 oktober 2015.
De vennootschap geeft het btw-bedrag van € 191.625 op in haar aangifte omzetbelasting over het eerste kwartaal 2019. Volgens de inspecteur is de vennootschap daarmee te laat. De Belastingdienst vindt dat de vennootschap de btw in haar aangifte over het vierde kwartaal van 2018 had moeten voldoen. De inspecteur legt de vennootschap vervolgens een naheffingsaanslag en verzuimboete op. Zij begint daarop een beroepsprocedure. Voor Rechtbank Zeeland-West-Brabant draagt de vennootschap de volgende redenering aan. Zolang de verkoopsom op de derdenrekening staat om welke legitieme reden dan ook, heeft zij het geld niet ontvangen. De rechtbank volgt dit standpunt echter niet. De vennootschap heeft het geld op de derdenrekening juist kunnen gebruiken voor de garantstelling omdat zij daarover de beschikkingsmacht heeft gehad. De naheffingsaanslag en verzuimboete zijn terecht opgelegd. Wel heeft de vennootschap recht op een immateriële schadevergoeding vanwege de overschrijding van de redelijke termijn.

Bron: Rb. Zeeland-West-Brabant 09-05-2022 (gepubl. 13-05-2022)

Afpersing door inwoner vindt plaats in winstsfeer

Iemand kan bij een ondernemer inwonen maar feitelijk toch een derde zijn. Als zo’n inwoner met afpersing de ondernemer dwingt om hem geld te laten onttrekken uit de onderneming, vormt dat geen privékwestie.

Een zaak voor Hof Den Bosch ziet op een onderneemster die aangifte doet bij de politie tegen een man die bij haar inwoont. De onderneemster beschuldigt de man onder meer ervan haar administratie te hebben gemanipuleerd. Daardoor hebben haar IB-aangiftes over de jaren 2014 en 2015 omzetten vermeld die lager waren dan de werkelijke omzetten. Het verschil heeft de man in eigen zak gestoken. Daarbij heeft de vrouw op eigen naam rekeningen geopend, waarover de man de feitelijke zeggenschap heeft. Zij heeft dit alles onder dwang gedaan. De man heeft gedreigd tegen de opdrachtgevers van de onderneemster te zeggen dat zij niet integer is als zij niet zou meewerken. Ook heeft de man gedreigd geweld tegen de vrouw te gebruiken. Uiteindelijk wordt de man schuldig bevonden aan mishandeling, bedreiging, afpersing en smaadschrift.
Daarnaast meldt de onderneemster bij de Belastingdienst dat haar aanslagen IB/PVV over de jaren 2014 en 2015 mogelijk op te lage bedragen zijn berekend. Vanwege deze melding vindt bij haar een boekenonderzoek plaats. Naar aanleiding van dit onderzoek corrigeert de inspecteur de omzetten in de jaren 2014 en 2015. De inspecteur meent dat de niet-opgegeven omzet fiscaal valt toe te rekenen aan de vrouw. Volgens hem is het geld in de privésfeer aan de man afgestaan. De onderneemster is het daar niet mee eens en begint een beroepsprocedure.
Zij vindt daarbij steun van het hof. Het hof vindt het aannemelijk dat de man geen affectieve relatie met de vrouw heeft gehad. Hij heeft slechts bij haar ingewoond omdat hij geen onderdak meer had. Het hof gelooft ook dat de man de onderneemster onder dreiging van mishandeling heeft gedwongen bankrekeningen te openen. Zij heeft geen enkele beschikkingsmacht over de gelden die daarop staan. De verzwegen omzet heeft volgens het hof op geen enkele wijze de persoonlijke behoeften van de onderneemster bevredigd. Als slachtoffer van afpersing was het in het belang van haar onderneming om de man gelden te laten onttrekken aan haar onderneming. Dat deze situatie onwenselijk was, maakt dat niet anders.
Nu heeft de onderneemster een zakelijke vordering op de man vanwege zijn onrechtmatige onttrekkingen. Het hof oordeelt dat de onderneemster deze vordering mag afwaarderen. Maar een afwaardering tot nihil gaat te ver. De man heeft namelijk van het onttrokken geld een Ford Mustang en Harley Davidson gekocht. De onderneemster heeft deze geconfisqueerd en vervolgens verkocht voor in totaal € 42.000. Het hof staat daarom geen verdere afwaardering toe dan tot dat bedrag.

Bron: Hof Den Bosch 20-04-2022 (gepubl. 17-05-2022)

HR: geen rechtsherstel als geen massaal bezwaar

Volgens de Hoge Raad hoeft voor aanslagen IB die op 24 december 2021 al definitief vaststonden geen ambtshalve vermindering te worden verleend omdat de onjuistheid van de belastingaanslag voortvloeit uit jurisprudentie die is gewezen nadat de aanslag onherroepelijk is komen vast te staan. In een ander arrest geeft de Hoge Raad aan hoe gehandeld kan worden als men het niet eens is met de verminderingsbeschikking naar aanleiding van het massaal bezwaar.

Een man heeft te laat bezwaar gemaakt tegen de aanslagen IB voor de jaren 2015 tot en met 2018. De inspecteur heeft deze aanslagen vervolgens als verzoeken om ambtshalve vermindering aangemerkt en die verzoeken afgewezen. Hof Den Haag heeft vervolgens geoordeeld dat de box 3-heffing voor alle jaren op stelselniveau in strijd is met het EVRM, maar heeft daar geen gevolgen aan verbonden. Ook vond het hof niet dat de man door de box 3-heffing over deze jaren geconfronteerd is met een individuele en buitensporige last. De man tekent cassatie aan bij de Hoge Raad.
De Hoge Raad heeft in het Kerstarrest geoordeeld dat het systeem van box 3 zoals dat geldt vanaf het jaar 2017 voor degene die door dit stelsel wordt geconfronteerd met een box 3-heffing die hoger is dan het werkelijk behaalde rendement, leidt tot een schending van zijn door art. 1 EP en art. 14 EVRM gewaarborgde rechten, en dat voor die schending rechtsherstel moet worden geboden aan degene die tijdig bezwaar heeft gemaakt tegen de aanslag waarbij die box 3-heffing is vastgesteld.
Volgens de Hoge Raad moet in deze zaak de vraag worden beantwoord of het in het Kerstarrest bedoelde rechtsherstel ook moet worden geboden aan degene die niet tijdig bezwaar heeft gemaakt, maar waarvan het bezwaar is aangemerkt als een verzoek om ambtshalve vermindering.
Aangezien de onjuistheid van de belastingaanslag voortvloeit uit jurisprudentie die is gewezen nadat de aanslag onherroepelijk is komen vast te staan, kunnen belastingplichtigen zonder tijdig gemaakt bezwaar of verzoek om ambtshalve vermindering geen rechtsherstel voor box 3 krijgen. Het cassatie beroep wordt afgewezen.
In een ander arrest heeft de Hoge Raad aangegeven hoe gehandeld moet worden als belastingplichtigen het niet eens zijn met de verminderingen naar aanleiding van de massaal-bezwaarprocedure. Zij kunnen tegen de verminderingsbeslissing geen bezwaar maken en beroep instellen. Wel kunnen zij de inspecteur ambtshalve verzoeken om de aanslagen nog verder te verminderen. Tegen gehele of gedeeltelijke afwijzing van een zo’n verzoek staat wel bezwaar en beroep open. Om te voorkomen dat belastingplichtigen twee procedures moeten doorlopen (de al lopende procedure tegen de individuele en buitensporige last en de nieuwe procedure de (ambtshalve) verminderde aanslag vanwege de collectieve uitspraak op bezwaar), nuanceert de Hoge Raad rechtsregel 5.4 uit het arrest van 2 juli 2021. De feitenrechter kan bij de beoordeling van het (hoger) beroep dat betrekking heeft op de individuele en buitensporige last, de gevolgen van de collectieve uitspraak op bezwaar van 4 februari 2022 in zijn oordeel betrekken. Een belastingplichtige hoeft dan geen twee procedures meer te voeren voor één aanslag.

Bron: HR 20-05-2022

Ondanks beschikking over renseignement mag fiscus navorderen

Ook al stuurt een hypotheekverstrekker een renseignement naar de Belastingdienst, dat vormt nog geen garantie dat de inspecteur weet of te veel hypotheekrente is afgetrokken. En dus blijft navordering mogelijk.

Twee echtgenoten zijn ieder voor de helft eigenaar van een eigen woning. Zij stellen hun vorige eigen woning ter beschikking aan een derde. Zowel de oude als huidige eigen woning is gefinancierd met een hypotheek. Bij het opleggen van de definitieve aanslagen IB/PVV over de jaren 2012 tot en met 2014 volgt de fiscus de aangiftes van de echtgenoten. Naderhand vindt een onderzoek plaats naar het aangiftegedrag van de gemachtigde van het echtpaar. De Belastingdienst stelt nadere vragen naar aanleiding van dit onderzoek. Uiteindelijk trekt de inspecteur de conclusie dat de echtgenoten te veel hypotheekrente hebben afgetrokken. Zij krijgen daarom naheffingsaanslagen opgelegd.
De echtgenoten tekenen vervolgens beroep aan tegen de navorderingsaanslagen. Zij stellen dat de Belastingdienst niet beschikt over een nieuw feit. Zij redeneren dat de fiscus moet hebben beschikt over een renseignement van de hypotheekverstrekker. Bij kennisneming met normale zorgvuldigheid van de aangiften had de inspecteur moeten zien dat de in de aangifte afgetrokken rente afwijkt van dit renseignement.
Hof Amsterdam ziet in de beschikking over een renseignement over de betaalde rente echter nog geen reden om te twijfelen aan de juistheid van de aangifte. Zo is het een mogelijkheid dat de echtgenoten ook rente hebben betaald over een onderhandse lening. Daarom is wel degelijk sprake van een nieuw feit. Vervolgens verwerpt het hof de stelling van de echtgenoten dat met betrekking tot de oude woning de kraakwachtregeling van toepassing is. Zij kunnen deze stelling niet onderbouwen. De omstandigheid dat de ‘huisbewaarder’ al zo’n tweeëneenhalf jaar is ‘verdwenen’, komt voor rekening van de echtgenoten. Het hof verklaart het hoger beroep van het echtpaar daarom ongegrond.

Bron: Hof Amsterdam 01-02-2022 (gepubl. 11-05-2022)

Ondernemersrisico door moeten wachten op betaling afnemer

Stel dat een opdrachtnemer een grote afnemer heeft die pas betaalt als hij zelf ook zijn geld heeft ontvangen. Dit wijst erop dat de opdrachtnemer ondernemingsrisico loopt.

Een man stopt op 30 juni 2014 met zijn handel in tweedehandsgoederen en oefent vanaf maart 2015 een klusbedrijf uit. Concreet gezien gaat het hierbij om bouwwerkzaamheden die feitelijk plaatsvinden op een bouwplaats. De man en de Belastingdienst worden het niet eens over de fiscale kwalificatie van het klusbedrijf. De man stelt dat hij al in 2015 winst uit onderneming genoot met het klusbedrijf. Daarom claimt hij de ondernemersaftrek. De inspecteur meent echter dat de man toen nog resultaat uit overige werkzaamheden (ROW) heeft genoten. Rechtbank Noord-Nederland stelt de man in het gelijk, maar de Belastingdienst gaat in hoger beroep.
De fiscus betoogt voor Hof Arnhem-Leeuwarden dat de man in 2015 maar één afnemer heeft. Maar het hof merkt op dat de man in latere jaren meer opdrachtgevers had. Men moet hier het werken voor één opdrachtgever niet los zien van het werken voor meer opdrachtgevers in latere jaren. Het is vrij gebruikelijk dat een startende ondernemer slechts weinig afnemers heeft. Bovendien heeft de man geprobeerd om via mond-tot-mondreclame en het leggen van contacten meer opdrachtgevers te krijgen, wat hem ook is gelukt. Verder betwist de inspecteur dat de man ondernemersrisico heeft gelopen. Maar de man maakt aannemelijk dat hij alleen betaald kreeg voor zijn werkzaamheden als de ene afnemer betaald kreeg. De man heeft dus wel degelijk ondernemersrisico gelopen. Het hof verklaart het hoger beroep van de inspecteur dan ook ongegrond.

Bron: Hof Arnhem-Leeuwarden 03-05-2022 (gepubl. 13-05-2022)

Winnend bod op veiling aanvaard? Btw verschuldigd!

Veilt een btw-ondernemer goederen en diensten via een website? Dan is hij btw verschuldigd op het moment waarop hij de winnende consument een te verzilveren bon overhandigt. Dit geldt ook als in de praktijk niet alle consumenten hun bonnen verzilveren.

Een vennootschap exploiteert een website, waarop consumenten op een internetveiling kunnen bieden op goederen en diensten van derde-ondernemers (aanbieders). Tot de aangeboden prestaties behoren onder meer reizen en arrangementen. Wie op het moment van sluiten van de veiling het hoogste bod plaatst, is de winnaar. Vervolgens moet de winnende consument binnen een bepaalde periode zijn bod plus € 5 administratiekosten betalen aan het bedrijf. Daarna ontvangt deze consument een digitale bon met een code. De consument moet deze bon binnen een vooraf vastgestelde periode verzilveren bij de aanbieder.
Als de consument zijn bon verzilvert, koopt de vennootschap de prestatie bij de aanbieder in. Dat vindt plaats op basis van de vergoeding die het bedrijf en de aanbieder overeenkomen. Als de bestelling, boeking of reservering achterwege blijft, vervalt het recht op de prestatie. De consument heeft dan geen recht op terugbetaling van het bedrag dat hij heeft betaald aan het bedrijf. Van alle bonnen wordt zo’n 4 tot 16% niet verzilverd.
De vennootschap meent dat zij de omzetbelasting pas is verschuldigd op het moment van de verzilvering van de bon. Zowel de fiscus als Hof Amsterdam houdt er een nadere mening op na. De vennootschap is de omzetbelasting verschuldigd om het moment dat zij de bon overdraagt aan de winnende consument, want op dat moment vindt een overdracht van beschikkingsmacht plaats.

Bron: Hof Amsterdam 12-04-2022 (gepubl. 04-05-2022)

Geen aftrek van door dga te beïnvloeden boeterente

Heeft een dga een hypotheek afgesloten bij zijn eigen bv? En kan hij zelf bepalen hoeveel boeterente hij moet betalen bij een voortijdige aflossing? Dan mag hij deze boeterente niet aftrekken, zo oordeelt Rechtbank Den Haag.

Een stamrechtvennootschap leent op 1 januari 2012 een bedrag van € 100.000 aan haar directeur en enig aandeelhouder. Hij gebruikt deze lening ten behoeve van zijn eigen woning. In principe is hij over deze lening 7,9% interest verschuldigd gedurende de eerste dertig jaren. Voor het eerste jaar is de interest 6,5%. De dga kan echter gedurende een rentevaste periode de bv verzoeken om het rentepercentage en/of de duur van de rentevaste periode aanpassen. De bv mag wel voorwaarden stellen aan zo’n aanpassing. Bovendien is de dga boeterente verschuldigd als hij een aflossing doet buiten de daarvoor bestemde tijdstippen. Zo lost hij op 7 december 2016 € 25.000 op de lening af. De bv brengt hem over deze aflossingen € 34.078 aan boeterente in rekening.
De dga leent op 1 januari 2017 nog eens € 50.000 van zijn bv ten behoeve van zijn eigen woning. Over dit bedrag moet hij in beginsel de eerste dertig jaren 4,2% per jaar betalen. Maar ook voor deze lening geldt dat de dga kan verzoeken om het rentepercentage en/of de rentevaste periode aan te passen. En ook in de leningsovereenkomst bij deze lening staat opgenomen dat de dga een boeterente moet betalen als hij te vroeg aflost.
De inspecteur staat niet toe dat de dga het bedrag aftrekt dat hij in zijn aangifte inkomstenbelasting 2016 heeft opgegeven als boeterente. De dga gaat daarop in beroep. De rechtbank overweegt dat fiscaal gezien sprake is van een aftrekbare boeterente als de geldverstrekker een reële vergoeding berekent vanwege het renteverlies dat hij lijdt door een voortijdige aflossing. De rechtbank meent dat in de situatie van de dga geen sprake is van een reële aflossing of boeterente. De dga kan namelijk het rentepercentage en de rentevaste periode bepalen. De voorwaarden die de bv daaraan kan stellen, missen een reële waarde doordat de dga het beleid van de bv bepaalt. Het verschil in rentevergoedingen tussen de twee leningen ontbeert daardoor eveneens een reëel karakter. De Belastingdienst heeft daarom terecht de aftrek van de boeterente geweigerd.

Bron: Rb. Den Haag 24-01-2022 (gepubl. 10-05-2022)

Aangemeld bij MijnOverheid? Dan digitale WOZ-beschikking!

Heeft de eigenaar van een woning eenmaal zich aangemeld voor digitale toezending van WOZ-beschikkingen door de gemeente? Dan kan hij niet meer van de gemeente eisen dat zij hem de WOZ-beschikkingen op papier doet toekomen.

De eigenaar van een geschakelde bungalow gaat in beroep tegen de WOZ-beschikkingen voor de jaren 2019 en 2020. De gemeente heeft de WOZ-beschikking 2019 van € 455.000 op 28 februari 2019 digitaal verstuurd via de site MijnOverheid. Op 4 mei 2020, ruimschoots na de bezwaartermijn van zes weken, dient de eigenaar van de bungalow zijn bezwaarschrift tegen deze beschikking in. Maar volgens hem is deze termijnoverschrijding verschoonbaar. Zijn motivering is dat hij heeft verzocht een toezending van een hard copy van de WOZ-beschikking. De gemeente werpt vervolgens tegen dat de man zich uit eigen beweging heeft aangemeld voor digitale toezending door de gemeente. Rechtbank Midden-Nederland concludeert daarom dat de gemeente in zo’n situatie ervoor mag kiezen om de beschikking digitaal bekend te maken. Het bezwaarschrift van de man is daarom niet-ontvankelijk. De rechtbank verklaart het beroepschrift tegen de WOZ-beschikking 2019 ongegrond.
Bovendien heeft de man beroep aangetekend tegen de WOZ-beschikking voor 2020, die een WOZ-waarde vermeldt van € 478.000. De man vindt een WOZ-waarde van € 415.000 meer gepast. Ook stelt hij dat de gemeente zijn garage ten onrechte als afzonderlijk object heeft gewaardeerd. De rechtbank merkt op dat de garage vanuit de woning niet zichtbaar is. Verder heeft deze garage een eigen kadastraal nummer. En dus is geen sprake van een samenstel van eigendommen. De garage is terecht als een afzonderlijk object gewaardeerd. De onroerende zaak is correct afgebakend. Bovendien maakt de gemeente met een taxatiematrix aannemelijk dat zij de waarde van de woning niet te hoog heeft vastgesteld. Bij de waardebepaling heeft zij voldoende rekening gehouden met de verschillen tussen de referentiewoningen en de woning. Daarbij valt te denken aan de gebruiks- en perceeloppervlakte, ligging en onderhoudstoestand. De rechtbank verklaart het beroep tegen de WOZ-beschikking 2020 daarom ook ongegrond.

Bron: Rb. Midden-Nederland 14-07-2021 (gepubl. 04-05-2022)