Roep getuigen op
Ook in fiscale procedures is het mogelijk om getuigen op te roepen die een standpunt van de belastingplichtig aannemelijk kunnen maken. De belanghebbende kan zelf een getuigen oproepen maar ook kan hij de rechter verzoeken om ambtshalve getuigen op te roepen. Zo’n verzoek wordt doorgaans wel afgewezen als de belanghebbende zelf geen moeite heeft gedaan om de getuigen zelf op te roepen.
De Belastingdienst legde een bv naheffingsaanslagen loonheffingen op omdat de bv elf werknemers zwart loon zou hebben uitbetaald. De bv ging in beroep en wilde dat het hof drie controle-ambtenaren als getuigen zou horen. Verder wilde de bv een voormalig administratief medewerkster als getuige laten optreden als de inspecteur nader bewijsmateriaal inbracht. Maar deze situatie deed zich niet voor.
De bv gaf alleen algemene redenen op waarom zij de controle-ambtenaren wilde horen. Twee van de drie controle-ambtenaren waren al op de zitting van de rechtbank aanwezig geweest en hadden daar verklaringen afgelegd. Het hof zag geen reden om deze personen op te roepen als getuigen. Daarbij speelde nog een rol dat de bv zelf geen enkele actie had ondernomen om de controle-ambtenaren tijdig voor de zitting op te roepen. Het hof ziet evenmin een reden waarom het horen van de getuigen aan de zaak zou bijdragen. De bv gaat in cassatie, maar de Hoge Raad oordeelt dat het hof terecht tot zijn beslissing is gekomen.
Bron: HR 15-11-2019, 18/04315 (ECLI:NL:HR:2019:1786)
Verhoging uitkering leidt tot buitensporige last
Het in de belastingheffing betrekken van een verhoging van een uitkering is niet in strijd met de wet- en regelgeving. Wel kunnen volgens Hof Arnhem-Leeuwarden de negatieve gevolgen van een van een hoger verzamelinkomen op inkomensafhankelijke toeslagen leiden tot een individuele en buitensporige last.
Een vrouw ontving vanwege haar arbeidsongeschiktheid uitkeringen (WIA en Wajong). Daar zij hulpbehoevendheid is, had ze bovendien recht op extra verhogingen van die uitkeringen. Ook ontving ze in 2014 nog een nabetaling die betrekking had op voorgaande jaren. Hierdoor was haar verzamelinkomen in 2014 hoger geworden wat nadelige gevolgen had voor haar rechten op inkomensafhankelijke toeslagen.
In hoger beroep bij Hof Arnhem-Leeuwarden neemt de vrouw de stelling in dat het belasten van de WIA-uitkering en de Wajong-uitkering en de verhogingen in haar specifieke geval haar grondrechten aantast, in strijd is met de grondwet. Het hof is het met de rechtbank eens dat het belasten van de uitkeringen volledig in overeenstemming met de wet is. De vrouw heeft echter meerdere malen gesteld dat de verhogingen van de uitkeringen, die bedoeld zijn als vergoeding voor concrete uitgaven vanwege ziekte of handicap, het tegenovergestelde effect bereiken. Ze zou beter af zijn zonder die verhogingen. Volgens de vrouw is dit negatieve inkomenseffect in strijd met haar grondrechten. Zij beroept zich onder meer op de grondwet. Het hof toetst daarom of de effecten van wet- en regelgeving strijdig zijn met verdragsrechtelijke bepalingen. Dat is niet het geval. De wetgever heeft in overeenstemming met Europees verdragsrechtelijke bepalingen gehandeld door de verhoging van de uitkeringen voor de heffing van loon- en inkomstenbelasting niet vrij te stellen. Dat wordt niet anders door de omstandigheid dat ‘de verhoging alleen [wordt] gegeven aan cliënten die deze voorziening ook echt nodig hebben. Dat laat echter onverlet dat deze keuze van de wetgever voor een bepaalde belastingplichtige kan leiden tot een individuele en buitensporige last. Daarvan is in dit geval sprake. Door het systeem van de wet kan de vrouw beter niet als wel voor een verhoging kiezen. Daarom is voor de vrouw sprake van een individuele en buitensporige last. Het hof biedt rechtsherstel door het vaststellen van het belastbaar inkomen uit werk en woning en het verzamelinkomen op een lager bedrag.
Bron: Hof Arnhem-Leeuwarden 12-11-2019
Aanspraken lijfrente en pensioen waren vrijgegeven
Vermeld een bv in een vermogensopstelling bij de aangifte vennootschapsbelasting van een bepaald jaar aanspraken voor lijfrente en pensioen voor haar dga en een aantal jaren later niet meer, dan wordt de dga geacht zijn aanspraken op pensioen en lijfrente te hebben prijsgegeven.
Een dga en zijn echtgenote bezaten alle aandelen in een bv. Deze bv had over 2009 voor het laatst aangifte vennootschapsbelasting gedaan. Daarna pas weer voor het eerst over 2014. Dat jaar liquideerde en ontbond de dga de vennootschap. In 2009 stonden er op de balans nog een vordering van de bv op haar dga van € 418.937 en winstreserves van € 426.684. Ook stonden er een lijfrenteaanspraak en pensioenaanspraak voor de dga op de balans van € 43.493, respectievelijk € 95.771. De aangifte vennootschapsbelasting 2014 vermeldde alleen nog maar een vordering van de bv op haar dga en het aandelenkapitaal van € 18.151. De bank van de bv sprak in 2017 de dga als borg ook nog aan voor een schuld van € 137.205. De inspecteur was bij het opleggen van de aanslag 2014 van de dga afgeweken van de aangifte.
In geschil bij Rechtbank Zeeland-West-Brabant is of dat terecht is. De inspecteur had een afkoop van de aanspraken op lijfrente en pensioen in aanmerking genomen, omdat de dga zijn aanspraken had prijsgegeven. De dga betoogde dat deze aanspraken niet voor verwezenlijking vatbaar waren, vanwege gebrek aan baten ten tijde van de liquidatie. De rechtbank honoreert dit beroep niet en verwijst voor haar motivering naar de vermogensopstelling in de aangifte vennootschapsbelasting 2009. Hieruit blijkt dat de vennootschap voor de dga bedragen voor lijfrente en pensioen had gereserveerd. In 2014 worden deze aanspraken niet meer vermeld. De rechtbank is het met de inspecteur eens dat de dga zijn aanspraken hierdoor in 2014 heeft prijsgegeven. De dga kan dit ook niet gemotiveerd weerleggen.
Bron: Rb. Zeeland-West-Brabant 16-07-2019 (publ. 22-11-2019)
Belasting is geen gift
Als in de wet staat dat onder giften worden verstaan bevoordelingen uit vrijgevigheid en verplichte bijdragen, dan zou je betaalde belasting toch als gift in aftrek moeten brengen? Volgens Hof Den Bosch gaat die vlieger echter niet op voor uit de wet voortvloeiende belastingschulden.
Een ‘weldoener’ heeft in zijn IB-aangifte over 2015 wel een erg fors bedrag aan giften in aftrek gebracht: een bedrag van bijna € 20.000 bij een inkomen uit werk en inkomen en sparen en beleggen van in totaal iets meer dan € 40.000. En zeker als dan naast € 60 voor het KWF het ministerie van Financiën voor de rest van het bedrag de begiftigde is, dan doet dat bij de inspecteur de alarmbellen rinkelen. De giftenaftrek werd dan ook niet geaccepteerd en ook het bezwaar van de weldoener hiertegen werd afgewezen.
In de beroepsprocedure splitst deze zijn totale gift als volgt uit: € 60 voor het KWF, € 3.404 voor omzetbelasting en € 17.775 aan belastingen en heffingen lagere overheden. Volgens de weldoener is die aftrek mogelijk omdat volgens de Wet op de inkomstenbelasting onder giften wordt verstaan bevoordelingen uit vrijgevigheid en verplichte bijdragen waar geen directe tegenprestatie tegenover staat (art. 6.33 Wet IB 2001).
Volgens Hof Den Bosch is van het eerste – bevoordeling uit vrijgevigheid – in het geval van belastingen geen sprake. En ook met de verplichte bijdragen wordt volgens het hof niet belastingheffing bedoeld. Het hof citeert uitgebreid uit de wetsgeschiedenis, waaruit blijkt dat het bij de woorden ‘verplichte bijdragen’ niet gedoeld werd op uit de wet voortvloeiende belastingschulden, maar op bijdragen waarbij het voldoen aan een morele verplichting vooropstaat. In de wetsgeschiedenis worden de voorbeelden genoemd van kerkbelastingen, contributies en andere bijdragen aan levensbeschouwelijke organisaties, die doorgaans ook niet in rechte afdwingbaar zijn. Daarvan is bij het voldoen van belastingschulden volgens het hof geen sprake.
Bron: Hof Den Bosch 3-10-2019 (publ. 22-11-2019)
Zonder uitnodiging en aangifteplicht geen straf
Een strafrechtelijke vervolging op grond van het opzettelijk onjuist of onvolledig doen van een aangifte is niet mogelijk als er geen uitnodiging is geweest tot het doen van aangifte.
Een administrateur doet de administratie van een bv. Zijn broer is een van de bestuurders van de bv. De administrateur zelf is echter noch werknemer, noch aandeelhouder van de bv. De administrateur stelt de voor de bv aangiften omzetbelasting op en dient deze in. Deze aangiften blijken onjuist te zijn waardoor ruim € 760.000 te weinig aan btw wordt betaald.
Het Openbaar Ministerie (OM) beschuldigt de administrateur ervan dat hij feitelijk leiding heeft gegeven aan het indienen van onjuiste en onvolledige belastingaangiften door de bv. Volgens Hof Den Bosch levert het OM voor dit strafbare feit echter geen bewijs. Subsidiair legt het OM de administrateur ten laste dat hij namens de bv opzettelijk onjuiste of onvolledige aangiften omzetbelasting heeft ingediend. Het hof overweegt dat de man alleen als pleger van dit strafbare feit valt aan te merken als hij degene is die de aangifte moet indienen. Daartoe moet hij volgens het hof zelf zijn uitgenodigd tot het doen van aangifte. Dit is hier niet het geval, omdat alleen de bv aangifteplichtig is. De administrateur zou nog wel verplicht kunnen zijn om zo’n uitnodiging tot het doen van aangifte aan te vragen. Het niet aanvragen van zo’n uitnodiging levert echter hooguit een bestuurlijke boete op, maar geen strafrechtelijke veroordeling.
De administrateur komt er overigens niet geheel zonder kleerscheuren vanaf. Het hof oordeelt wel dat hij valsheid in geschrifte heeft gepleegd door namens de bv onjuiste aangiften omzetbelasting op te stellen en in te dienen. Dit levert hem een gevangenisstraf op van veertien maanden, waarvan acht maanden voorwaardelijk.
Bron: Hof Den Bosch 19 november 2019
Landbouwgrond is geen openbare weg
Een autohandelaar kan een voertuig uit zijn handelsvoorraad alleen op de openbare weg stallen als het is voorzien van een handelaarskenteken. Is dat niet het geval, dan volgt bij constatering een naheffing motorrijtuigenbelasting. Maar wat is een openbare weg? Volgens Hof Den Bosch valt een stuk landbouwgrond daar niet onder.
Een auto was in de periode 3 september 2015 tot en met 13 februari 2017 opgenomen in de bedrijfsvoorraad van een handelaar. Op 9 februari 2017 is geconstateerd dat de auto zonder handelaarskenteken geparkeerd stond op een stuk grond dat is gelegen naast de openbare weg tegenover het bedrijfsterrein van de handelaar. De inspecteur legt daarom een naheffingsaanslag op van € 424 en een verzuimboete van 100%.
De handelaar betoogt bij het hof dat het stuk grond waar de auto op stond geparkeerd niet is aan te merken als een openbare weg dan wel als berm en dat de verzuimboete moet worden vernietigd omdat hem geen schuld treft.
Het hof overweegt dat op grond van de Wet MRB onder weg moet worden verstaan: elke voor het openbaar rijverkeer of ander verkeer openstaande weg en elk zodanig pad, de in de weg of op het pad liggende bruggen en duikers alsmede de tot de weg behorende paden en bermen of zijkanten. Aan de hand van overgelegde foto’s en google maps komt het hof tot het oordeel dat de auto stond geparkeerd op een stuk landbouwgrond en dat er geen sprake is van een pad. Ook kan het worden aangemerkt als een berm. Uit een arrest Hoge Raad 22 november 1978 volgt namelijk dat wanneer een voor het openbaar rijverkeer openstaande weg wordt begrensd door een sloot, dat dan als berm of zijkant van de weg moet worden aangemerkt de grond gelegen tussen die weg en de rand van de sloot. Daar is in dit geval geen sprake: er was een greppel en een doorgang naar een stuk landbouwgrond. Uit de foto’s blijkt dat de auto op de doorgang stond aan de overkant van de denkbeeldig doorgetrokken greppel. Ook is er geen sprake van een stuk grond dat voor openbaar verkeer openstaat, zoals bijvoorbeeld een stuk braakliggend terrein dat door autohandelaren wordt gebruikt voor het plaatsen van voertuigen of door bezoekers van bijvoorbeeld een stadion als parkeerterrein. De naheffingsaanslag en de boetebeschikking worden dan ook door het hof vernietigd.
Bron: Hof Den Bosch 19-09-2019 (publ. 19-11-2019)
Ten onrechte (terug)gegeven blijft gegeven
Verleent de inspecteur een ambtshalve teruggave omzetbelasting en blijkt deze achteraf onterecht, dan kan deze niet worden nageheven. De Hoge Raad oordeelt dat de inspecteur niet kan naheffen bij een achteraf ten onrechte verleende ambtshalve teruggave omzetbelasting.
Een dirigent van diverse zangkoren kwalificeerde als ondernemer voor de omzetbelasting. Vanwege een uitspraak van Rechtbank Haarlem van 5 oktober 2011 diende zijn gemachtigde een bezwaarschrift in tegen de afgedragen btw over een aantal jaren. De Belastingdienst verklaarde de bezwaarschriften niet-ontvankelijk en verleende ook niet ambtshalve de gevraagde teruggaven. De dirigent ging in zee met een nieuwe adviseur en deze diende namens hem suppleties omzetbelasting in over 2008 tot en met 2012. Deze suppleties leidden wel tot teruggaven btw.
Naar aanleiding van deze teruggaven stelde de Belastingdienst vervolgens een boekenonderzoek in. Dit resulteerde in een reeks naheffingsaanslagen. De dirigent gaat tegen die naheffingsaanslagen in bezwaar en beroep. In hoger beroep oordeelde Hof Den Bosch dat na de verleende teruggaven geen sprake was van een situatie waarin te weinig belasting was geheven. Er was dus geen grond voor de inspecteur om naheffingsaanslagen op te leggen. Dat wordt niet anders als de Belastingdienst in strijd met haar beleid ambtshalve teruggaven verleent. Ook dan kan niet worden gezegd dat sprake was van materieel verschuldigde belasting.
In cassatie oordeelt de Hoge Raad echter dat de inspecteur alleen kan naheffen bij afdracht of voldoening van te weinig betaalde belasting die de belastingplichtige op aangifte moet afdragen of voldoen. De wet kent geen mogelijkheid voor de inspecteur om ambtshalve teruggegeven bedragen omzetbelasting na te heffen. Het maakt daarbij niet uit of sprake is van een onterecht verleende ambtshalve teruggave. Het beroep in cassatie van de staatssecretaris is ongegrond.
Bron: HR 15-11-2019
Omkering bewijslast door onterecht opgevoerde aftrekpost
Wie de vereiste aangifte niet heeft gedaan kan te maken krijgen met omkering van de bewijslast. Volgens Hof Amsterdam kan dit ook het geval zijn als een aftrekpost wordt opgevoerd waarop geen of slechts gedeeltelijk recht bestaat.
Door diverse meldingen komt de Dienst Werk en Inkomen van een gemeente een man op het spoor die zij uiteindelijk verdenken van bijstandsfraude. De bevindingen zijn ook voor de Belastingdienst aanleiding om navorderingsaanslagen op te leggen. Gebleken is dat de man een woning heeft verhuurd, terwijl hij feitelijk in een woning van zijn inmiddels ex-partner heeft gewoond. Die eerste woning heeft hij niet aangegeven in box 3, maar als eigen woning in box 1. Hij heeft daar ook renteaftrek voor gevraagd. Voorts heeft hij nog een woning en een spaarrekening in het buitenland. Dat vermogen heeft hij ook niet in zijn aangiften aangegeven. De inspecteur heeft voor een aantal jaar navorderingsaanslagen met vergrijpboeten van 25% opgelegd.
Bij Hof Amsterdam zijn de navorderingsaanslagen en de boete in geschil. Het hof vindt dat de inspecteur de bewijslast terecht heeft omgedraaid en verzwaard. Op basis van het proces-verbaal van de Dienst Werk en Inkomen en de diverse getuigenverklaringen heeft de inspecteur aannemelijk gemaakt dat de man zijn hoofdverblijf niet heeft gehad op het door hem genoemde adres, maar in de woning van zijn toenmalige partner. De man heeft daardoor onterecht de betaalde rente op de eigenwoningschuld in aftrek gebracht. Hierdoor zijn de volgens de aangifte verschuldigde bedragen verhoudingsgewijs aanzienlijk lager dan de werkelijk verschuldigde bedragen aan inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen. De man moet zich bewust zijn geweest dat de woning geen hoofdverblijf kon zijn en hij dus niet de rente in aftrek kon brengen. Het hof concludeert dat de man niet de vereiste aangifte heeft gedaan. Hij moet dus overtuigend aantonen dat de navorderingsaanslagen onjuist zijn. Daarin acht het hof hem niet geslaagd.
Bron: Hof Amsterdam 25-6-2019 (publ. 6-11-2019)
Pensioen in eigen beheer afkopen of omzetten? Regel het snel
De Belastingdienst attendeert op de mogelijkheid voor dga’s om een in eigen beheer opgebouwd pensioen (PEB) om te zetten in een oudedagsverplichting of om het pensioen af te kopen. Tot 1 januari 2020 is afkoop nog mogelijk met een korting op de loonheffing.
Een directeur-grootaandeelhouder mag sinds 1 juli 2017 geen pensioen in eigen beheer (PEB) meer opbouwen. Een dga met een PEB heeft nog tot 1 januari 2020 de gelegenheid zijn pensioen af te kopen of om te zetten in een oudedagsverplichting. Bij afkoop is loonheffing verschuldigd. In 2019 geldt hier nog een korting voor van 19,5% van de grondslag. Revisierente is niet verschuldigd.
Een dga die kiest voor afkoop of omzetting in 2019 moet de Belastingdienst hierover binnen een maand informeren door het informatieformulier (te downloaden via de site van de Belastingdienst) in te sturen. Let op: de (ex)partner van de dga zal moeten instemmen met omzetting of afkoop van het PEB.
Bron: Belastingdienst 13-11-2019
Hoge Raad: tipgeversbewijs kan geldig zijn
In de spraakmakende tipgeverszaak heeft de Hoge Raad geoordeeld dat Hof Den Bosch te snel geoordeeld dat bewijs afkomstig van een tipgever niet mocht worden gebruikt.
De tipgeverszaak begon toen een tipgever tegen vergoeding aan de Belastingdienst informatie verstrekte over Luxemburgse bankrekeningen, die de rekeninghouders hadden verzwegen. Naar aanleiding van de verkregen informatie legde de inspecteur de rekeninghouders navorderingsaanslagen op.
In de procedure die volgde weigerde de fiscus pertinent de identiteit van de tipgever bekend te maken. Hof Den Bosch oordeelde dat het handelen van de fiscus zodanig indruist tegen wat men mag verwachten van een behoorlijk handelende overheid, dat het hof besluit het bewijsmateriaal buiten beschouwing te laten en de aanslagen te vernietigen.
De staatssecretaris van Financiën is echter met succes in cassatie gegaan. Volgens de Hoge Raad is onvoldoende twijfel over de betrouwbaarheid van de tips om het bewijs van de fiscus op die grond buiten beschouwing te laten. Zo is in geen enkel geval gebleken dat de informatie van de anonieme tipgever onjuist is. Bovendien wilde de inspecteur wel meewerken aan een verhoor waarin de anonimiteit van de tipgever in stand zou blijven. Ook had de tipgever in een verklaring de vragen van het hof beantwoord.
Aan de hand van de omstandigheden van deze zaak komt de Hoge Raad tot de conclusie dat het gebruik van het via de tipgever verkregen bewijsmateriaal was toegestaan. Ook het feit dat de tipgever een vergoeding had gekregen, brengt de Hoge Raad niet tot een ander oordeel. Volgens de Hoge Raad is er een rechtvaardiging te vinden voor het toekennen van een vergoeding. Met de daarmee verkregen gegevens kan de Belastingdienst een overheidstaak vervullen. Dit geldt zelfs als de vergoeding bovenmatig is. De Hoge Raad verklaart het cassatieberoep van de staatsecretaris gegrond en verwijst de zaak door naar Hof Amsterdam.
Bron: HR 8-11-2019