Uitbreiden en later kwijtschelden lening is geen schenking
Een ouder kan via zijn eigen bv geld lenen aan een vennootschap van zijn kind. Is deze lening onzakelijk, dan kan sprake zijn van een verkapte schenking. Maar een uitbreiding van deze lening en latere kwijtschelding hoeft volgens Rechtbank Gelderland geen schenking te vormen.
Een vader van drie kinderen is tevens enig aandeelhouder van een bv. Zijn kinderen hebben allemaal een eigen holding. Op 13 december 2007 leent de bv van vader aan iedere holding van de kinderen een bedrag van € 166.670 uit. De looptijd van deze leningen is twee jaar en de rente bedraagt 6%. De holdings lenen deze bedragen vervolgens uit aan hun gezamenlijke dochtervennootschap. Op 2 januari 2008 breiden de partijen de bestaande leningen uit tot een bedrag van maximaal € 700.000. Eind 2009 verlengt de bv de looptijd van de lening. Diezelfde dag cederen de holdings hun vorderingen op hun dochtervennootschap aan de bv van de vader. Eind 2014 scheldt de bv de dochtervennootschap haar schuld kwijt.
Vervolgens ontstaat tussen een zoon van de dga en de Belastingdienst een geschil over de fiscale gevolgen van het verstrekken, uitbreiden en kwijtschelden van de lening. De inspecteur meent dat het verstrekken van de leningen in 2007 kwalificeert als een schenking door de vader aan zijn kinderen. De Belastingdienst stelt het bedrag van de schenking op het aanvaarde onzakelijke debiteurenrisico. Met het uitbreiden van de leningsovereenkomst heeft volgens de fiscus eveneens een schenking plaatsgevonden. De inspecteur meent dat het een schenking onder opschortende voorwaarde betreft. De zoon bestrijdt dit alles en begint een bezwaar- en beroepsprocedure.
De rechtbank merkt op dat de zoon het bezwaarschrift tegen de aanslag schenkbelasting over 2007 te laat heeft ingediend. Zijn beroep tegen deze aanslag is dus niet-ontvankelijk. De fiscale kwalificatie van de uitbreiding van de leenovereenkomst en de kwijtschelding komt wel aan bod. De rechter oordeelt dat deze handelingen geen verkapte schenkingen vormen. De fiscus maakt namelijk niet aannemelijk dat de partijen bij het aangaan van de lening een opschortende voorwaarde zijn overeengekomen. De bv liep wel een debiteurenrisico, maar dat is kenmerkend voor het uitlenen van geld. De kwijtschelding vloeit daarom niet voort uit een opschortende voorwaarde.
Bron: Rb. Gelderland 06-11-2020 (gepubl. 04-01-2021)