Theoretische omzet hoort niet in pro rata-berekening
Bij de berekening van de aftrek voorbelasting moet een btw-ondernemer in beginsel de theoretische omzet over leegstaande panden buiten beschouwing laten. Zo luidt het oordeel van Hof Den Haag.
Een fiscale eenheid (FE) voor de omzetbelasting verricht zowel btw-belaste als vrijgestelde prestaties. Zij is bijvoorbeeld in 2009 begonnen met een ontwikkelingsproject, waarbij zij twee gebouwen heeft gerealiseerd. Deze gebouwen bestaan uit winkelruimten op de begane grond met daarboven woningen. Een aantal woningen zijn bestemd voor belaste verhuur, maar staan in 2013 nog leeg. Uiteindelijk verhuurt de FE in 2014 alle woningen vrijgesteld van btw. De inspecteur heft daarom een deel van de afgetrokken voorbelasting na. Maar de FE meent dat de Belastingdienst de na te heffen btw op een onjuiste manier vaststelt. Zij begint daarom een beroepsprocedure.
Voor het hof stelt de FE dat ook zij wil werken met de pro rata-methode. Maar zij wil daarbij niet-verhuurde woningen en winkelruimten laten meetellen voor het aftrekrecht. Dat doet de FE door een theoretische omzet van onroerende zaken in de berekening op te nemen. Deze methode houdt geen stand voor het hof. Zo weet de FE geen verband tussen de algemene kosten en de samenstelling van de vastgoedportefeuille van de FE aannemelijk te maken. Daarnaast meent het hof dat de theoretische omzet geen voldoende objectief en vaststaand gegeven is om mede de basis te zijn van een nauwkeurigere berekening. De FE houdt onder andere geen rekening met gebruikelijke kortingen en dergelijke. Verder blijkt de moedervennootschap van de FE de algemene kosten door te belasten op basis van de omzet die haar deelnemingen behalen.
Bron: Hof Den Haag 15-04-2021 (gepubl. 11-05-2021)