Verhuur één bedrijfspand aan vaste huurder: geen BOR
Als een bv vastgoed heeft, kan zij besluiten de property managementwerkzaamheden in eigen beheer te houden. Dat is echter niet voldoende om deze vastgoedexploitatie te doen kwalificeren als een materiële onderneming voor de bedrijfsopvolgingsregeling.
Een man heeft de eigendom van alle aandelen in een holding en bezit daarnaast 20% van de aandelen in een andere vennootschap. De holding houdt weer alle aandelen in een bv. Volgens de inschrijving bij de Kamer van Koophandel bestaan de activiteiten van deze bv uit het beheren en exploiteren van vastgoed. In de praktijk komt het erop neer dat de bv een bedrijfspand verhuurt aan een (voormalige) werkmaatschappij. De holding en de bv hebben beiden geen werknemers in dienst en geven ook geen gebruikelijk loon op. Begin juli 2015 komt de dga te overlijden. Zijn testament wijst 1% van de nalatenschap toe aan zijn weduwe, die ook recht heeft op een legaat. Hun vier kinderen krijgen de resterende 99% van de erfenis.
Door het overlijden van de man vindt een fictieve vervreemding van zijn aanmerkelijk belang (ab) plaats. Zijn erfgenamen willen de verkrijgingsprijs van het ab doorschuiven en de bedrijfsopvolgingsregeling (BOR) toepassen. Daarom geven zij geen belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang op. De inspecteur volgt aanvankelijk de aangiftes van de erfgenamen, maar legt later navorderingsaanslagen op. Hij meent namelijk dat de bv geen materiële onderneming drijft, zodat de BOR niet van toepassing is. De erfgenamen gaan vervolgens in beroep. Rechtbank Noord-Nederland merkt op dat de bv maar één bedrijfspand exploiteert. Het grootste deel daarvan wordt jarenlang aan dezelfde vaste huurder verhuurd. De erfgenamen maken verder niet aannemelijk dat voor deze werkzaamheden meer dan normaal vermogensbeheer nodig is. De zogeheten property managementwerkzaamheden vinden wel in eigen beheer plaats, maar daarmee is nog geen sprake is van een materiële onderneming. De rechtbank oordeelt daarom dat de fiscus de toepassing van de BOR terecht heeft geweigerd.
Bovendien oordeelt de rechtbank dat navordering is toegestaan dankzij de aanwezigheid van een nieuw feit. Pas nadat de inspecteur IB de aanslag IB/PVV had opgelegd, heeft hij van de inspecteur Erfbelasting gehoord dat de BOR ter discussie staat. Verder hebben de erfgenamen zelf geen aandelen fictief vervreemd. Het is zelfs mogelijk geweest dat het vervreemdingsvoordeel in de aangifte van de erflater zou worden opgegeven. Ten slotte heeft de inspecteur IB van tevoren niet zeker kunnen weten dat de BOR buiten beschouwing zou blijven.
Bron: Rb. Noord-Nederland 22-07-2021 (gepubl. 30-07-2021)