Geen OZB vanwege corona
Rechtbank Limburg heeft een OZB-aanslag vernietigd omdat een bioscoop op 1 januari 2021 weliswaar ter beschikking stond, maar niet toegankelijk was voor het publiek en daardoor ook niet geëxploiteerd kon worden als bioscoop.
Aan een bioscoop in Maastricht is een aanslag OZB opgelegd voor 2021 van € 35.467. De eigenaar van de bioscoop heeft bezwaar gemaakt en vervolgens beroep aangetekend bij Rechtbank Limburg tegen deze aanslag. Vraag is of de gebruiksbelasting terecht is opgelegd omdat het voor de eigenaar op 1 januari 2021 niet mogelijk zou zijn geweest om de onroerende zaak te gebruiken wegens landelijke corona-maatregelen.
Volgens de rechtbank is de OZB een tijdstipbelasting. Op grond van art. 220 van de Gemeentewet houdt dit in dat degene die op 1 januari van een jaar het gebruik van de onroerende zaak heeft, voor het gehele jaar OZB verschuldigd is. Volgens vaste jurisprudentie moet onder ‘gebruik’ van een onroerende zaak in de zin van art. 220 aanhef en onder a Gemeentewet worden verstaan, het metterdaad bezigen van de onroerende zaak ter bevrediging van de eigen behoeften. De enkele omstandigheid dat de onroerende zaak in de tussentijd aan de eigenaar ter beschikking stond, is op zichzelf onvoldoende om de eigenaar als gebruiker aan te merken.
De eigenaar heeft zich volgens de rechtbank op goede gronden op het standpunt gesteld dat zij op 1 januari 2021 niet als gebruiker van de bioscoop kan worden aangemerkt. De onroerende zaak stond weliswaar ter beschikking van de eigenaar, maar was niet toegankelijk voor het publiek en kon daardoor ook niet geëxploiteerd worden als bioscoop. Van een mogelijkheid tot alternatief gebruik, zoals aangenomen in een (niet-gepubliceerde) uitspraak van Rechtbank Den Haag, is naar het oordeel van de rechtbank in deze zaak geen sprake. De rechtbank is dan ook van oordeel dat er op de waardepeildatum 1 januari 2021 geen sprake was van belastingplichtig gebruik door de eigenaar, waardoor de aanslag OZB onterecht is opgelegd door gemeente. Het beroep is daarom gegrond en het bestreden besluit kan niet in stand blijven. De aanslag wordt vernietigd.
Bron: Rb. Limburg 23-11-2022 (gepubl. 30-11-2022)
Verduidelijking regels beoordeling arbeidsrelaties
Het kabinet wil de regels rondom de beoordeling van arbeidsrelaties verduidelijken en het grijze gebied tussen werknemers en zelfstandigen verkleinen. Ook wordt de komende twee jaar gewerkt aan maatregelen en plannen om uiterlijk op 1 januari 2025 het handhavingsmoratorium op te heffen. Dat staat in de Voortgangsbrief over werken met en als zelfstandige(n).
Het aantal zelfstandigen groeit nog steeds (inmiddels 1,2 miljoen) bleek uit de nieuwste cijfers van het CBS. Om de balans te herstellen op het gebied van werken met zelfstandigen en als zelfstandige, heeft het kabinet een aantal maatregelen aangekondigd.
Het kabinet kiest er voor om tegelijk langs drie lijnen maatregelen te nemen:
Het creëren van een gelijker speelveld voor contractvormen van werknemers en zelfstandigen.
Het verduidelijken van de regels over wanneer als werknemer gewerkt wordt en wanneer als zelfstandige gewerkt kan worden.
Het versterken en verbeteren van de handhaving en in voorbereiding op afschaffen van het handhavingsmoratorium per 1 januari 2025.
Voor de eerste lijn is in het Belastingplan 2023 onder andere de versnelde afbouw van de zelfstandigenaftrek en uitfasering van de fiscale oudedagsreserve opgenomen. Daarnaast wordt in de brief de voortgang gemeld op de invoering van de verplichte arbeidsongeschiktheidsverzekering voor zzp’ers, de mogelijkheden voor collectief onderhandelen voor zelfstandigen en de versterking van de positie van zelfstandigen in de SER.
Gezagscriterium Met de tweede lijn wil het kabinet de regelgeving verduidelijken. Dit is niet alleen gericht op het bieden van bescherming van diegenen die daarop recht hebben, maar ook om echte zelfstandigen meer duidelijkheid te geven over de ruimte om te ondernemen. De wettelijke norm om werknemers van zelfstandigen te onderscheiden is een open norm ‘werken in dienst van’ (gezag), die door rechterlijke uitspraken (jurisprudentie) is ingekleurd. Om de praktijk voortaan meer duidelijkheid en houvast te bieden, wil het kabinet de regels vanuit de jurisprudentie overzichtelijk bijeen brengen en structureren door de drie hoofdelementen uit de jurisprudentie in regelgeving vast te leggen:
Worden er instructies gegeven en wordt toezicht gehouden op het werk? (ook wel aangeduid als materieel gezag)
Is het werk organisatorisch ingebed in de organisatie van de werkgevende?
Is er sprake van zelfstandig ondernemerschap binnen een arbeidsrelatie? Dit biedt een contra-indicatie voor het bestaan van een arbeidsovereenkomst.
De drie hoofdelementen worden de komende tijd nog verder ingevuld en uitgewerkt met de betrokkenen. Voor de zomer zal het concept-wetsvoorstel ter internetconsultatie worden aangeboden. Begin 2024 gaat er een wetsvoorstel naar de Tweede Kamer met de uitgewerkte wijzigingen.
Rechtsvermoeden van een arbeidsovereenkomst Er wordt gewerkt aan een rechtsvermoeden van een arbeidsovereenkomst, gekoppeld aan een uurtarief, zoals ook voorgesteld in het MLT-advies van de SER. Dit rechtsvermoeden is vooral gericht op het versterken van de positie van werkenden met minder onderhandelingsmacht en voor wie het daardoor extra lastig kan zijn hun rechten op te eisen. Het rechtsvermoeden zorgt ervoor dat als iemand zich beroept op een werkgever-werknemer relatie en de werkgevende het bestaan daarvan ontkent, de werkgevende moet bewijzen dat hij geen werkgever maar opdrachtgever is.
Handhaving Het kabinet wil het handhavingsmoratorium per 1 januari 2025 volledig opheffen. Hiervoor worden diverse acties opgezet om burgers en bedrijven hierop voor te bereiden. Zo gaat de Belastingdienst actief samenwerken en hulp bieden aan partijen die willen en kunnen voldoen aan de fiscale en sociale verplichtingen. Ook komt er meer aandacht voor dossiers waar onzekerheid over de juiste kwalificatie van de arbeidsrelatie bestaat. Uiteindelijk doel is dat burgers en bedrijven zoveel mogelijk uit zichzelf regels gaan naleven. Daarbij besteedt de Belastingdienst actief aandacht aan dossiers waar onzekerheid is over de juiste kwalificatie van de arbeidsrelatie.
Op vrijdag 23 december publiceert de Hoge Raad naar verwachting het arrest over de maaltijdbezorgers van Deliveroo.
Bron: Min. SZW 16-12-2022
Matiging belastingrente eerder uitgebreid naar LB en btw
Door de overwegingen van de Hoge Raad in het arrest over belastingrente wil staatssecretaris Van Rij het wetsartikel waarmee de inspecteur in rekening gebrachte belastingrente kan minderen eerder voor de loonbelasting en omzetbelasting in werking laten treden.
Door de overwegingen van de Hoge Raad in het arrest over belastingrente wil staatssecretaris Van Rij het wetsartikel waarmee de inspecteur in rekening gebrachte belastingrente kan minderen eerder voor de loonbelasting en omzetbelasting in werking laten treden.
De Hoge Raad oordeelde in een arrest van 18 november 2022 dat geen belastingrente in rekening kan worden gebracht voor de periode dat een belastingplichtige de verschuldigde belasting heeft betaald. Het arrest geldt voor belastingrentebeschikkingen die op 18 november 2022 nog niet onherroepelijk vaststonden en voor rentebeschikkingen die vanaf die datum zijn afgegeven en nog worden afgegeven. Als hierbij belastingrente in rekening is gebracht terwijl het verschuldigde bedrag aan belasting al was betaald, komen deze rentebeschikkingen in aanmerking voor een rentematiging.
Fiscale verzamelwet In het wetsvoorstel Fiscale verzamelwet 2023, dat door de Eerste Kamer is aangenomen, wordt een wetsartikel geïntroduceerd dat dezelfde uitwerking heeft als het arrest van 18 november 2022. Op grond van dit artikel kan de inspecteur in bepaalde situaties de in rekening gebrachte belastingrente verminderen. Zo kan er meer maatwerk geboden worden bij het berekenen van belastingrente. Geregeld wordt dat de inspecteur de in rekening gebrachte belastingrente kan verminderen voor zover gedurende het tijdvak waarover belastingrente in rekening wordt gebracht het te betalen bedrag aan belasting al was geheven, dan wel op aangifte was voldaan of afgedragen. De maatregel treedt in werking op 1 januari 2023 en sluit aan bij de benadering van de Hoge Raad in zijn arrest van 18 november 2022.
Nadere regels Het was de bedoeling om het wetsartikel op 1 januari 2023 niet voor alle belastingmiddelen in werking te laten treden. Voor de loonbelasting en de omzetbelasting zou het artikel pas in 2026 in werking treden, omdat eerdere inwerkingtreding via automatisering niet uitvoerbaar was. Door de principiële overwegingen van de Hoge Raad vindt Van Rij dit echter niet langer wenselijk. De staatssecretaris wil daarom het wetsartikel zo snel mogelijk ook voor de loonbelasting en omzetbelasting in werking laten treden. Om eerdere uitvoering mogelijk te maken, worden zo snel mogelijk nadere regels gesteld waaraan een verzoek om vermindering van belastingrente met betrekking tot de loonbelasting en de omzetbelasting op grond van het wetsartikel moet voldoen. Daarnaast worden de mogelijkheden van een doelmatigheidsgrens bekeken. Zodra de nadere regels gereed zijn en het wetsartikel ook voor de loonbelasting en omzetbelasting gaat gelden, worden belastingplichtigen hierover geïnformeerd via de website van de Belastingdienst.
Totdat het artikel ook voor de loonbelasting en de omzetbelasting in werking is getreden, geldt dat voor rentebeschikkingen die op 18 november 2022 nog niet onherroepelijk vaststonden, belastingplichtigen om rentematiging kunnen verzoeken met een beroep op het arrest.
Toepassing van een vermindering Vanaf 18 november 2022 geldt dus dat belastingplichtigen aanspraak kunnen maken op een vermindering van belastingrente als belastingrente in rekening wordt gebracht terwijl het verschuldigde bedrag aan belasting al was betaald.
Via de communicatiekanalen van de Belastingdienst zal kenbaar worden gemaakt in welke gevallen vermindering van belastingrente mogelijk is en wat de bijbehorende gang van zaken is. Waar dit mogelijk is, zal bij de vaststelling van de belastingaanslag met de rentematiging door de Belastingdienst rekening worden gehouden. Ten aanzien van belastingrentebeschikkingen voor de inkomstenbelasting en de vennootschapsbelasting is dit in ieder geval van toepassing. Belastingrentebeschikkingen ten aanzien van deze belastingmiddelen die op grond van het arrest voor vermindering van belastingrente in aanmerking komen, zullen op initiatief van de Belastingdienst in 2023 (dus achteraf) worden gecorrigeerd. Belastingrentebeschikkingen voor de inkomstenbelasting en de vennootschapsbelasting die zien op het belastingjaar 2022 en later zullen met inachtneming van het arrest worden afgegeven.
Bron: MvF 15-12-2022, Hoge Raad 18-11-2022
Geen periodieke uitkering bij vijf afzonderlijke schenkingen
Ook de Hoge Raad oordeelt dat schenkingen, gedaan bij vijf afzonderlijke notariële akten, samen niet één periodieke uitkering vormen voor de schenkbelasting.
Bij vijf afzonderlijke notariële akten van schenking hebben een man en zijn ouders een overeenkomst van schenking gesloten. De ouders erkennen in elke overeenkomst € 10.000 schuldig aan de man, die de schuldigerkenning aanvaardt. Deze schenking is onmiddellijk en zonder ingebrekestelling opeisbaar bij (onder meer) het overlijden van de langstlevende schenker. Er is geen rente verschuldigd. In elk van de aktes is een herroepingsrecht opgenomen en een recht tot vervroegde aflossing. De inspecteur heeft aan de zoon een aanslag schenkbelasting opgelegd. Anders dan de inspecteur, heeft Hof Den Bosch geoordeeld dat de schenkingen geen periodieke uitkering voor de schenkbelasting vormen. Er zijn volgens het hof vijf afzonderlijke schenkingen gedaan. Daarvan hebben vier plaatsgevonden onder een opschortende voorwaarde van in leven zijn van de langstlevende ouder.
De staatssecretaris van Financiën gaat in cassatie. Advocaat-generaal IJzerman concludeert tot ongegrondverklaring van het cassatieberoep. En dat is wat de Hoge Raad ook doet. De Hoge Raad stelt dat het hof heeft geoordeeld dat betekenis valt toe te kennen aan de civielrechtelijke vorm van de schenkingen. In deze zaak doet zich niet het geval voor waarin zelfstandige kwalificatie geboden is ter vermijding van onaanvaardbare gevolgen voor de belastingheffing. Dit hofoordeel getuigt niet van een onjuiste rechtsopvatting en is toereikend gemotiveerd, aldus de Hoge Raad.
Uitwerking regeling tegemoetkoming energiekosten MKB
Minister Adriaansens informeert de Tweede Kamer over de uitwerking van de regeling Tegemoetkoming Energiekosten (TEK) voor energie-intensieve MKB-bedrijven. Het kabinet kijkt nog of er voorwaarden gesteld kunnen worden aan de TEK op basis van bijvoorbeeld omzetgroei of winstgevendheid.
De minister streeft ernaar de TEK-regeling zo snel mogelijk van kracht te laten gaan. Hiertoe wordt er gebruikgemaakt van een modelmatige aanpak, waarbij het verbruik van de ondernemer niet op basis van daadwerkelijke gebruik en actuele prijs berekend wordt, maar geschat wordt op basis van historische gegevens en een gemodelleerde prijs. Om in aanmerking te komen voor de TEK-regeling moet een ondernemer aan de volgende eisen voldoen:
De MKB-ondernemer voldoet aan de Europese mkb-definitie;
De MKB-ondernemer is in Nederland gevestigd en staat ingeschreven bij het Handelsregister;
Het betreft een MKB-ondernemer met een minimale energie-intensiteit van 7%.
Er is geen sprake meer van een minimale energieverbruiksdrempel. De ondernemer voldoet aan de energie-intensiteitseis als de energiekosten overeenkomen met minimaal 7% van de omzet. Om te bepalen of bedrijven aan de energie-intensiteitseis voldoen, wordt hier op voorhand op getoetst.
Standaard jaarverbruik/afname Het gas- en elektraverbruik wordt mede bepaald aan de hand van het standaard jaarverbruik gas in m3 en de standaard jaarafname elektriciteit in kWh. Dit zijn nauwkeurige prognoses van de netbeheerder voor het verbruik van de komende 12 maanden, gebaseerd op basis van historisch verbruik en verschillende projectiefactoren. De peildatum voor deze gegevens is 1 januari 2023. Deze gegevens worden opgevraagd bij de netbeheerders.
Er wordt gerekend met een modelprijs voor 2022 voor gas en elektriciteit. Dit is het gemiddelde van het vierde kwartaal van 2022 van de door het CBS gepubliceerde gas- en elektraprijzen voor consumenten.
Jaaromzet De omzet wordt bepaald aan de hand van omzetgegevens over het jaar 2022. Voor de meeste bedrijven geldt dat deze gegevens uiterlijk 31 januari 2023 beschikbaar zijn.
Subsidieperiode De subsidieperiode loopt van 1 november 2022 tot en met 31 december 2023. De tegemoetkoming kan met terugwerkende kracht worden aangevraagd. Als er aan de toegangscriteria is voldaan, kan de subsidieverstrekking worden aangevraagd.
RVO voert de subsidieregeling uit. De subsidieaanvraag wordt door ondernemers gedaan in een digitaal loket van RVO. Vanaf het eerste kwartaal 2023 kan een aanvraag worden ingediend. De precieze datum van openstelling wordt zo snel mogelijk bekend gemaakt. De ondernemer dient één aanvraag in voor de periode van november 2022 tot en met december 2023. De aanvraag bevat ten minste gegevens over de aanvrager, de gas-/elektriciteitsaansluitingen (EAN-nummers) van de aanvrager en de omzet over 2022. Op een aanvraag voor subsidieverlening streeft RVO binnen acht weken na ontvangst een besluit te nemen. In de aanvraagfase wordt een besluit genomen over de toekenning van de subsidie en de uitbetaling van een voorschot op basis van het op dat moment verwachte verbruik van de ondernemer en de maximale vastgestelde compensatie. Een ondernemer kan tot zes weken na het besluit bezwaar aantekenen bij de RVO.
Voorwaardelijk subsidiebedrag Bij de verlening is sprake van een voorwaardelijk subsidiebedrag aangezien pas na afloop van de regeling duidelijk is wat de prijs gedurende de subsidieperiode was. Voor de berekening wordt in de rekenformule het standaard jaarverbruik/jaarafname gebruikt in combinatie met een verwijzing naar de modelprijzen van 2023. Over de energiekosten boven de drempelprijs wordt 50% subsidie verleend. De ondernemer ontvangt direct na de beslissing tot verlening een voorschot van 60% van de maximale subsidie. Nadat een besluit is genomen, staat de subsidie na ongeveer vijf werkdagen op de rekening van de ondernemer.
Vaststelling Tijdens de vaststelling wordt de definitieve hoogte van de subsidie bepaald. Hiervoor wordt het standaard jaarverbruik/afname gebruikt met peildatum 1 januari 2023 en wordt er een nieuwe modelprijs (modelprijs 2023) berekend aan de hand van de gemiddelde gas- en elektraprijs in 2023 van de gegevens van het CBS. Als er sprake is van een te laag uitgekeerd subsidiebedrag bij het voorschot dan wordt dat bijbetaald en te veel betaalde gelden worden teruggevorderd. Hiermee wordt voorkomen dat ondernemers voor een deel van het verbruik tweemaal worden gecompenseerd. Omdat ook subsidie wordt verleend over de maanden november en december 2022 worden de subsidiabele kosten vermenigvuldigd met 14/12.
Winstcriterium Het kabinet kijkt of er voorwaarden gesteld kunnen worden aan de TEK op basis van bijvoorbeeld omzetgroei of winstgevendheid. Dit om ervoor te zorgen dat de steun zo gericht mogelijk gegeven kan worden aan bedrijven die het nodig hebben.
Bron: Min. EZK 19-12-2022
Niet-bestaande rechtspersoon leeft niet in spanning
In een periode waarin een rechtspersoon niet bestaat, is bij haar geen sprake van spanning en frustratie als sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn. Dus bestaat voor die periode geen recht op een immateriële vergoeding.
Een bv is opgericht op 16 maart 2000 en houdt zich bezig met het in dienst nemen en uitlenen van automatiseringspersoneel. Zij krijgt op 24 november 2004 een naheffingsaanslag loonheffingen opgelegd van € 59.160. Verder beslist de inspecteur per beschikkingen dat de bv € 6.955 aan heffingsrente en een boete van € 59.160 moet betalen. De bv gaat in bezwaar tegen de naheffingsaanslag en de beschikkingen heffingsrente en boete. Vervolgens belandt zij op 1 juni 2005 in staat van faillissement. Op 21 december 2005 start de bv een beroepsprocedure. Maar op 29 maart 2006 eindigt het faillissement van de bv wegens gebrek aan baten en houdt zij op te bestaan. De rechtbank oordeelt dat de inspecteur de hoorplicht heeft geschonden en opnieuw uitspraak op het bezwaar moet doen. De fiscus laat dat na.
Op verzoek van de echtgenote van de voormalig directeur van de bv vindt op 24 juli 2019 een heropening van de vereffening plaats. De bv verzoekt de inspecteur haar bezwaarschrift alsnog te behandelen. Vanwege het uitblijven van een beslissing op haar bewaarschrift stelt de bv de fiscus op 18 oktober 2019 in gebreke. Wanneer de zaak voor Hof Arnhem-Leeuwarden komt, blijkt dat er geen mogelijkheden meer zijn om de belastingschuld te innen. Op formele gronden verklaart het hof het beroep van de bv gegrond. Maar de bv krijgt geen immateriële schadevergoeding toegekend vanwege een overschrijding van de redelijke termijn.
In cassatie oordeelt de Hoge Raad dat de bv wel recht heeft op een immateriële schadevergoeding. Deze vergoeding bedraagt echter slechts € 500. Hierbij is van belang dat de Hoge Raad oordeelt dat de bv in de periode tussen 29 maart 2006 en 24 juli 2019 niet heeft bestaan. Volgens de Hoge Raad heeft de bv gedurende die periode geen spanning en frustratie kunnen ondervinden. Voor die periode ontbreekt dus de grondslag voor een immateriële schadevergoeding.
Motiveer zakelijkheid kosten van drank, diner en theater
De Belastingdienst wil nog wel eens kritisch kijken naar het opvoeren van kosten van alcoholische drank, diners, theaterbezoek en dergelijke als bedrijfskosten. De ondernemer zal de zakelijkheid van deze uitgaven aannemelijk moeten maken.
Op 15 augustus 2020 krijgt een fiscale eenheid (FE) voor de vennootschapsbelasting een navorderingsaanslag vennootschapsbelasting 2015 opgelegd. Naar aanleiding van een boekenonderzoek is de inspecteur namelijk tot bepaalde conclusies gekomen. Zo meent hij dat de FE te hoge kosten van alcoholische drank, diners en theaterbezoek heeft opgegeven. De Belastingdienst staat wel de aftrek van een deel van deze uitgaven toe. Maar de fiscus weigert de aftrek van de volgende bedragen:
€ 5.304 voor uitgaven voor champagne en andere flessen alcoholische drank. De FE stelt dat zij een voorraad heeft om klanten te trakteren en dat klanten bij een speciale gelegenheid een extra presentje krijgen.
€ 9.145 aan uitgaven voor diners. Volgens de FE gaat het om zakelijke kosten omdat de etentjes hebben plaatsvonden om het twintigjarig bestaan van het bedrijf te vieren. Zo zou de FE haar klanten hebben bedankt voor het getoonde vertrouwen.
€ 4.487 aan uitgaven voor theatertickets. Vanwege de viering van het vijfentwintigjarige lustrum en de verhuizing naar een nieuw pand van de dga van de FE is een aantal klanten meegenomen naar het theater.
Rechtbank Noord-Holland is het eens met de fiscus dat uitgaven voor alcoholische drank in beginsel een privékarakter heeft. De FE moet daarom aannemelijk maken dat deze kosten toch zakelijk zijn. Ook van de kosten van de diners en het theaterbezoek moet de FE de zakelijkheid onderbouwen. Dat lukt haar niet. Zij overlegt wel bonnen en tickets met namen en bonnen. Maar zij onderbouwt niet per bon de zakelijkheid en evenmin de zakelijkheid van het theaterbezoek. Daarom oordeelt de rechtbank dat de inspecteur terecht de aftrek heeft geweigerd. Wel vermindert de rechtbank de opgelegde vergrijpboete omdat de dga van de FE inmiddels is overleden.
Bron: Rb. Noord-Holland 20-10-2022 (gepubl. 13-12-2022)
Te veel berekende btw terugvragen als fiscus niets misloopt
Heeft een btw-ondernemer te veel btw gefactureerd aan zijn afnemers? Maar bestaat er geen gevaar dat de fiscus belastinginkomsten misloopt? Dan hoeft de ondernemer het te veel berekende bedrag niet af te dragen.
Een Oostenrijkse GmbH exploiteert een binnenspeeltuin. In het belastingjaar 2019 past zij over haar diensten het btw-tarief van 20% toe. Daarbij reikt zij aan haar klanten kassabonnen uit met vermelding van dat tarief. De klanten van de binnenspeeltuin zijn uitsluitend eindverbruikers zonder recht op aftrek van voorbelasting. Naderhand realiseert de GmbH zich dat haar diensten zijn onderworpen aan het btw-tarief van 13%. Daarop corrigeert zij haar btw-aangifte om de te veel voldane btw terug te krijgen van de Oostenrijkse fiscus. Maar de fiscus denkt daar anders over en de zaak mondt uit in een beroepsprocedure. De verwijzende rechter vraagt zich het volgende af met betrekking tot een belastingplichtige die een factuur met een te hoog bedrag aan btw heeft uitgereikt. Doordat de afnemers uitsluitend eindafnemers zijn zonder recht op aftrek van voorbelasting, bestaat geen gevaar voor verlies van belastinginkomsten. Is onder deze omstandigheden de belastingplichtige toch verplicht om het te hoge bedrag aan btw te voldoen?
Het EU Hof van Justitie overweegt dat bij het ten onrechte factureren van btw, men deze moet voldoen als het gevaar bestaat dat de fiscus belastinginkomsten derft. Dat is het geval als de ontvanger van de factuur mogelijkerwijs zijn recht op aftrek van voorbelasting zal uitoefenen. In deze casus is echter het gevaar van verlies van belastinginkomsten onbestaand. De klanten van de GmbH zijn immers uitsluitend eindafnemers zonder recht op aftrek van voorbelasting. In dat geval hoeft de belastingplichtige te veel gefactureerde btw niet te voldoen.
Bron: EU HvJ 08-12-2022
Geen aanvraag STAP-budget mogelijk in januari 2023
Het kabinet slaat het aanvraagtijdvak voor het STAP-budget van januari 2023 over. Er is tijd nodig om maatregelen te nemen om misbruik en oneigenlijk gebruik te voorkomen. Dit schrijven de ministers Van Gennip en Wiersma in een brief aan de Tweede Kamer.
Er loopt momenteel een onderzoek naar ruim 3.500 opleidingen bij ongeveer 200 opleiders. Er is tijd nodig om dit onderzoek zorgvuldig te doen, met hoor en wederhoor. Recentelijk heeft de rechtbank in een zaak rondom STAP besloten dat betalingen aan een opleider, met opleidingen die door de Toetsingskamer worden onderzocht, niet aangehouden mogen worden. Enkel het feit dat een opleiding in onderzoek is, is volgens de rechter onvoldoende reden om een opleider (nog) niet te betalen. Door deze uitspraak door te trekken naar alle opleidingen die in onderzoek zijn, ontstaat het risico dat scholing wordt gevolgd, en gesubsidieerd, die niet aan de voorwaarden van het STAP-budget voldoet. Om dit te voorkomen, wordt het januaritijdvak overgeslagen. Ook betekent de uitspraak van de rechter dat aangehouden aanvragen voor scholing in onderzoek gewoon gevolgd kunnen worden. En dat de aangehouden subsidies uitbetaald zullen worden aan de opleider.
Afgelopen november gaf het kabinet aan de STAP-regeling strenger en strakker te willen maken. Om te voorkomen dat STAP als ongepast verdienmodel wordt gebruikt, wordt het aantal toekenningen per opleiding vanaf 2023 gelimiteerd. Ook gaan keurmerken die opleiders toelaten (zoals NRTO en CEDEO) strenger controleren of hun opleidingen wel voldoen aan de eisen van STAP. Deze maatregelen worden de komende periode verder uitgewerkt en geïmplementeerd.
Het voor 2023 beschikbare STAP-budget blijft gelijk en zal over vijf aanvraagtijdvakken verdeeld worden. Het eerstvolgende aanvraagtijdvak start op 28 februari 2023.
Bron: Min. SZW 12-12-2022
100% hypotheekrente betaald, slechts 50% aftrek
De uitspraak van Rechtbank Noord-Holland benadrukt eens te meer hoe belangrijk het is om afspraken te maken over de betaling van hypotheekrente in de echtscheidingsovereenkomst.
Van 2005 tot in 2017 is een vrouw in algehele gemeenschap van goederen gehuwd geweest met een man met wie zij drie kinderen heeft. De echtgenoten hebben samen in 2007 een woning gekocht waarvan ieder voor de helft eigenaar is. De man blijft tot februari 2018, de vrouw tot eind 2018 ingeschreven staan op het adres van de woning. Zij wil over 2018 100% van de hypotheekrente aftrekken. De Belastingdienst staat bij het opleggen van de aanslag de aftrek van slechts de helft toe. Daarom vraagt de vrouw in een verzoek om ambtshalve vermindering de inspecteur om haar heel 2018 te bestempelen als fiscale partner van haar ex-echtgenoot. De inspecteur wijst het verzoek om ambtshalve vermindering af. Daarop stapt de vrouw naar Rechtbank Noord-Holland. De rechtbank oordeelt dat de vrouw voor 2018 alleen fiscaal partner kan zijn als zij in haar aangifte daarom heeft verzocht. Maar dat is niet zo.
Vervolgens constateert de rechtbank dat de woning de vrouw voor 50% ter beschikking staat als hoofdverblijf op grond van eigendom. De woning kwalificeert daarom voor 50% als eigen woning van de vrouw. Daarom kan zij slechts 50% van de betaalde hypotheekrente aftrekken. Nu heeft zij het hele bedrag en dus ook het deel van de rente van haar ex-partner betaald. Daarnaast is zij hoofdelijk aansprakelijk voor de (hypotheek)schuld. Maar dit alles brengt de rechtbank niet tot een ander oordeel. De vrouw en haar ex-echtgenoot zijn namelijk geen alimentatie-/onderhoudsverplichting overeengekomen. De rente is dus evenmin aftrekbaar als partneralimentatie. De rechtbank verklaart het beroep van de vrouw daarom ongegrond.
Bron: Rb. Noord-Holland 08-11-2022 (gepubl. 09-12-2022)