Verhuurde onderneming kan ook geruisloos worden ingebracht
De verhuurder van een materiële onderneming, kan de verhuurde onderneming geruisloos in een bv inbrengen. Hof Amsterdam heeft de geruisloze inbreng toegestaan, mits de verhuurder bij de waardeontwikkeling van zijn onderneming belang blijft houden.
Een ondernemer heeft sinds 1997 een onderneming in de vorm van een eenmanszaak. De onderneming houdt zich bezig met de verkoop van motorbrandstoffen en shopartikelen aan particulieren en bedrijven. Daarnaast wordt carwash geëxploiteerd en verhuurt de ondernemer één caravan. De ondernemer sluit op 12 juli 2010 een overeenkomst voor de verhuur van zijn onderneming aan een derde. Daarbij wordt onder meer overeengekomen dat de verhuur van de onderneming in 2025 na 15 jaar eindigt. De ondernemer wil zijn verhuurde onderneming in 2018 geruisloos inbrengen in een bv. De inspecteur weigert hiervoor de goedkeuring te geven. Bij Hof Amsterdam is in geschil of de inspecteur terecht de geruisloze inbreng van de verhuurde onderneming in een bv heeft geweigerd.
Het hof is van oordeel dat vanaf het moment van verhuur van de onderneming de ondernemer winst uit onderneming blijft genieten. Niet als ondernemer, maar als medegerechtigde. Van belang is daarvoor dat de verhuur van de onderneming maximaal 15 jaar is. Na die 15 jaar vallen de in de onderneming aanwezige stille reserves en goodwill weer aan de ondernemer toe. Hij blijft daardoor belang houden bij de waardeontwikkeling van de onderneming. Omdat de ondernemer tot de verhuur van de onderneming, de onderneming zelf heeft gedreven, is deze medegerechtigdheid de rechtstreekse voortzetting van de gerechtigdheid als ondernemer. De wetgever heeft er volgens het hof uitdrukkelijk voor gekozen dat ook medegerechtigden, zoals de onderhavige ondernemer, gebruik kunnen maken van geruisloze inbreng. Wel moet dan de medegerechtigdheid de rechtstreekse voortzetting zijn van de gerechtigdheid als ondernemer.
Bron: Hof Amsterdam 23-08-2022 (gepubl. 16-11-2022)
Hoge Raad verkort periode berekening belastingrente
De Hoge Raad vindt het niet aanvaardbaar dat de Belastingdienst de belastingrente berekent over een periode waarin de Belastingdienst al heeft beschikt over dat belastingbedrag. De belastingrenteregeling in de AWR wijkt daardoor af van de renteverzuimregeling en dat heeft de wetgever juist niet gewild.
Een bv ontvangt met dagtekening 30 januari 2016 een (eerste) voorlopige aanslag vennootschapsbelasting 2016 naar een belastbaar bedrag van € 12,8 miljoen. De bv heeft deze voorlopige aanslag in 2016 betaald. Op 24 maart 2018 is een tweede voorlopige aanslag opgelegd vanwege de ingediende aangifte vennootschapsbelasting. Uit die aangifte volgt een teruggave van € 344.593. Nadat de bv de aangifte heeft ingediend, stelt de Belastingdienst een boekenonderzoek in. Vervolgens doet de bv opnieuw aangifte vennootschapsbelasting. Door de herziene aangifte vennootschapsbelasting heeft de bv een aanslag ontvangen met een te betalen bedrag van € 14.478. Daarover heeft de Belastingdienst € 1.553 aan belastingrente berekend.
Bij letterlijke toepassing van de belastingrenteregeling wordt ook belastingrente berekend over een periode waarin de Belastingdienst al heeft beschikt het belastingbedrag vanwege een voorlopige aanslag die eerder is opgelegd. Dit gevolg is volgens de Hoge Raad onaanvaardbaar, omdat hierdoor wordt afgeweken van de verzuimrenteregeling in de Awb. De fiscale wetgever heeft met de belastingrenteregeling juist willen aansluiten bij de verzuimrenteregeling in de Awb. Deze regeling veronderstelt namelijk een nog niet betaalde hoofdsom en te compenseren renteschade. Hoofdsom en renteschade ontbreken echter voor zover het betreft de periode dat de Belastingdienst heeft beschikt over het verschuldigde belastingbedrag. De berekening van de belastingrente dient daarom beperkt te worden tot de periode 25 maart 2018 tot en met 3 november 2018. De Hoge Raad merkt voorts op dat de Belastingdienst belastingrente wel mag berekenen over de periode tussen de dagtekening van een aanslagbiljet en de uiterste datum waarop de bv de desbetreffende belastingaanslag moet hebben betaald, ook als de bv die aanslag al vóór het einde van de betaaltermijn heeft betaald.
Bron: Hoge Raad 18-11-2022
Steeds meer personeel reist eersteklas
Steeds meer werkgevers kiezen ervoor om hun personeel eersteklas per trein te laten reizen. Redenen zijn de steeds vollere treinen en de krappe arbeidsmarkt. Dat dit wat extra kost, maakt werkgevers niet uit.
BNR heeft gegevens hierover opgevraagd bij mobiliteitsprovider Shuttel. Bedrijven kiezen bewust voor reizen in de eerste klas. Het werkt kostenverhogend, maar het verhoogt ook de werknemerstevredenheid in tijden van een zeer krappe arbeidsmarkt. Niemand wil chagrijnig personeel dat een hele treinreis heeft moeten staan. Bovendien biedt het medewerkers de mogelijkheid om te werken vanuit de trein.
Ook als werknemers dertig minuten of langer moeten reizen, is hun werkgever sneller geneigd om een eersteklas treinkaartje te betalen, ziet Shuttel. Voorwaarde is dan wel dat de laptop alvast wordt opengeklapt. Eerste klas reizen met de trein wordt echt gestimuleerd. Sommige bedrijven hebben ook liever dat men het werk niet in een drukke coupé doet. Een groot consultancybureau vindt het privacytechnisch beter om eersteklas te reizen, want de kans dat mensen meekijken is daar kleiner.
Bron: BNR 17-11-2022
Bewijslast voor toepassing 2%-tarief OVB bij verkrijger
In 2020 is het tarief voor de overdrachtsbelasting 2% als de onroerende zaak bestemd is om als woning te dienen. Bij verkrijging van een onroerende zaak rust op de verkrijger de bewijslast dat de verkregen onroerende zaak ten tijde van de verkrijging naar zijn aard tot woning is bestemd.
Op 1 februari 2018 koopt een projectontwikkelaar een perceel grond met een voormalige woning en aanhorigheden. De projectontwikkelaar wil de voormalige woning slopen en acht twee-onder-een-kapwoningen bouwen. De projectontwikkelaar heeft het perceel kadastraal laten splitsen in (bouw)kavels. Deze bouwkavels zijn aan particulieren verkocht in combinatie met een onlosmakelijk aan de koop verbonden aannemingsovereenkomst. Na de levering van de bouwkavels aan de particulieren, is de voormalige woning gesloopt. Op 7 september 2020 heeft een echtpaar een bouwkavel in eigendom verkregen. Het echtpaar heeft bij de verkrijging 6% overdrachtsbelasting betaald. Bij Rechtbank Gelderland is in geschil of het 2%-tarief in de overdrachtsbelasting van toepassing is. Volgens het echtpaar kwalificeert de bouwkavel namelijk als woning zodat het tarief 2% in plaats van 6% is.
Degene die zich op de toepassing van het 2%-tarief beroept, moet volgens de rechtbank kunnen aantonen dat bij de aankoop de onroerende zaak naar zijn aard tot woning is bestemd. De rechtbank is van oordeel dat het echtpaar niet is geslaagd in het leveren van het gevraagde bewijs. Het echtpaar heeft een perceel grond verkregen. De op de kavel gelegen buitenmuur van de voormalige woning beslaat minder dan 1% van de voormalige woning en het terras beslaat ongeveer 25% van de bouwkavel. De verkaveling van het perceel waarop de voormalige woning is gelegen in meerdere kavels leidt ertoe dat die nieuwe kavels naar hun aard geen woning meer zijn. Ook is niet aangetoond dat de over de bouwkavels verspreide delen van de voormalige woning naar hun aard zelfstandig voor bewoning zijn bestemd. De rechtbank oordeelt dat terecht 6% overdrachtsbelasting is afgedragen.
Bron: Rb. Gelderland 04-11-2022 (gepubl. 14-11-2022)
Nieuwsbrief Loonheffingen 2023 gepubliceerd
De eerste uitgave van de ‘Nieuwsbrief Loonheffingen 2023’ is gepubliceerd. In de nieuwsbrief staat informatie over de nieuwe regels vanaf 1 januari 2023 voor het inhouden en betalen van de loonheffingen. Opvallend is de mogelijkheid om vanaf 2023 het toegepaste anoniementarief te herstellen.
In de nieuwsbrief wordt aangekondigd dat het vanaf 2023 mogelijk is het toegepaste anoniementarief te herstellen na ontvangst van de volledige/juiste gegevens. In dat geval kan de eerdere inhouding van loonbelasting/ premie volksverzekeringen tegen het anoniementarief worden hersteld voor zover die in hetzelfde jaar is gedaan. Voor de eerdere aangiften van dat jaar moeten dan correcties worden verzonden.
Daarnaast is onder andere informatie over de volgende onderwerpen opgenomen:
verhoging van de onbelaste reiskostenvergoeding
verhoging van de onbelaste thuiswerkvergoeding
wijzigingen in de gebruikelijkloonregeling
wijzigingen voor de regeling voor extraterritoriale kosten
tijdelijke verruiming van het lage-inkomensvoordeel (LIV)
wijzigingen voor de aangifte loonheffingen
Eventuele aanvullingen op de onderwerpen uit deze eerste uitgave en wijzigingen uit het Belastingplan 2023 of andere wetten staan in de volgende uitgaven van de nieuwsbrief. De tarieven, bedragen en percentages voor 2023 staan binnenkort in een aparte cijferbijlage bij de nieuwsbrief.
Bron: Belastingdienst 15-11-2022
Pas kostenaftrek na stopzetten opting-in verklaring
Een arbeidskracht die heeft gekozen voor opting-in en die kosten in mindering wil brengen op resultaat uit overige werkzaamheden, moet daarvoor eerst de opting-in beëindigen.
Hof Arnhem-Leeuwarden moet beoordelen of een gemeenteraadslid over de jaren 2014–2016 een kostenaftrek op zijn raadsvergoeding mag toepassen. De man beweert dat de raadsvergoeding resultaat uit overige werkzaamheden vormt. Maar volgens de inspecteur mag het raadslid vanaf 27 maart 2014 de kostenaftrek niet toepassen. Het raadslid en de gemeente hebben namelijk op die dag een opting-in verklaring ondertekend. Bij opting-in behandelt de Belastingdienst grofweg gezegd een arbeidskracht als een werknemer. De man heeft niet gesteld of doen blijken dat deze opting-in verklaring ongeldig is of is stopgezet. Het hof is het daarom eens met de Belastingdienst dat de man vanaf 27 maart 2014 loon uit dienstbetrekking geniet. Vanaf die datum heeft hij daarom in principe geen recht meer op de kostenaftrek.
Bron: Hof Arnhem-Leeuwarden 25-10-2022 (gepubl. 04-11-2022)
Harde eis voor btw-aftrek op basis van werkelijk gebruik
Een btw-ondernemer mag de aftrekbare voorbelasting alleen berekenen op basis van werkelijk gebruik als dat gebruik nauwkeurig is vast te stellen. Dat deze methode nauwkeuriger is dan de pro rata-methode op basis van omzetverhouding, is op zich onvoldoende.
Binnen één van de twee groepen van vennootschappen, die samen een fiscale eenheid (FE) voor de omzetbelasting vormen, vindt de uitoefening van een bankbedrijf plaats. Op grond van de bankenresolutie keurt de staatssecretaris van Financiën goed dat deze groep zelf aangifte doet. Daarnaast vindt de toepassing van de aftrek van voorbelasting per groep plaats. De FE gebruikt alle door deze groep aangeschafte goederen voor belaste en voor vrijgestelde prestaties. Volgens de hoofdregel berekent men de aftrek volgens de pro rata-methode naar omzetverhouding. Maar de FE wil de aftrek van voorbelasting pro rata berekenen naar werkelijk gebruik. Hof Den Bosch gaat daarmee akkoord omdat deze berekeningswijze leidt tot een nauwkeuriger bepaling van het aftrekbare bedrag dan volgens de hoofdregel.
Wanneer de Belastingdienst in cassatie gaat, vernietigt de Hoge Raad de hofuitspraak. Om af te wijken van de hoofdregel moet men het werkelijk gebruik nauwkeurig kunnen vaststellen. Het is dus niet voldoende dat de berekening op basis van het werkelijk gebruik nauwkeuriger is dan de hoofdregel. Daarnaast is het hof niet ingegaan op de stelling van de fiscus dat bij de berekening van de pro rata naar werkelijk gebruik van de groep niet alle kosten van alle vennootschappen van de groep in aanmerking zijn genomen. Omdat de FE die stelling niet heeft weersproken, gaat de Hoge Raad uit van de juistheid ervan. Ook daarom bestaat geen aanleiding om af te wijken van de hoofdregel dat men de aftrek van voorbelasting berekent volgens de pro rata-methode naar omzetverhouding.
Bron: Hoge Raad 11-11-2022
(Verbruiks)drempel voor compensatie energiekosten MKB omlaag
De drempel voor MKB-bedrijven om in aanmerking te komen voor een financiële compensatie voor hun hoge energierekening gaat omlaag. Bedrijven komen in aanmerking voor de tegemoetkoming als ze ten minste 7% van hun omzet kwijt zijn aan energiekosten. Ook heeft de minister laten weten dat de verbruiksdrempel komt te vervallen.
Minister Micky Adriaansens heeft dit aan de Tweede Kamer laten weten. Wel geeft de minister aan dat het kabinet heeft tijd nodig om een uitvoerbare regeling te kunnen maken. Daarom, en vanwege EU-staatssteunregels en de benodigde goedkeuring door de Europese Commissie, kan de openstelling van de TEK duren tot het tweede kwartaal van 2023. De TEK gaat vervolgens met terugwerkende kracht gelden voor ondernemers voor de periode november 2022 tot en met december 2023.
Op basis van de al aangekondigde gedetailleerdere uitwerking stelt het kabinet nu vast dat het niet terecht is om de energiebelasting – een vast deel van de energiekosten dat niet in dezelfde mate sterk stijgt als de verbruikskosten – een variabel in plaats van een vast onderdeel te laten zijn van de berekening waarmee de energie-intensiviteit in de TEK wordt bepaald. Dat verandert niets aan de doelgroep van de TEK: enkele tienduizenden kleinere MKB-ondernemingen. Maar het leidt er wel toe dat het percentage energie-intensiviteit waaraan een ondernemer moet voldoen omlaag gaat van 12,5% naar 7%.
Minimum drempelprijs De TEK-vergoeding is voor bedrijven met maximaal 250 medewerkers die staan ingeschreven in het Nederlandse Handelsregister. De eerder aangekondigde eis van een jaarlijks verbruik van hoger dan 5.000 kuub gas óf 50.000 kilowattuur elektriciteit is inmiddels komen te vervallen. De drempelprijs is vastgesteld op € 1,19 per kuub gas en € 0,35 per kilowattuur elektriciteit.
Acute problemen Een deel van de energie-intensieve MKB’ers zit nu al in acute problemen en heeft nog de winter van 2022/2023 te gaan. Daarom is eerder besloten om tot de openstelling van de TEK coulant om te gaan met individuele ondernemers die een verzoek voor uitstel van belasting indienen. Ook zijn financiële dienstverleners, zoals banken, bereid gevonden om sneller en soepeler om te gaan met aanvragen voor liquiditeit zoals voorschotten. Het kabinet heeft bovendien voor het MKB € 500 miljoen extra aan verduurzamingsfinanciering beschikbaar en de BMKB Groen-regeling geopend.
Informatie voor ondernemers via RVO en KvK RVO gaat de TEK-regeling uitvoeren in opdracht van het ministerie van EZK. Op RVO.nl is voor ondernemers een ‘houd me op de hoogte-pagina’ opengesteld, waarbij MKB’ers na aanmelding informatie krijgen over de inrichting en openstelling van de TEK.
Bron: MKB-Nederland en VNO-NCW 11-11-2022 en Min. EZK 09-11-2022
Gebruik gereconstrueerde rittenregistratie toch toegestaan
Uit een zaak voor Rechtbank Noord-Nederland blijkt dat het gebruik van een achteraf opgestelde rittenregistratie soms toch is toegestaan.
De Belastingdienst past op het fiscale loon van een dga een correctie toe van € 17.125 vanwege het privégebruik van de auto van de zaak. De fiscus wijst namelijk de rittenregistratie af die de dga heeft gereconstrueerd. Dat heeft de dga gedaan omdat de koffer waarin hij zijn oorspronkelijke rittenregistratie heeft bewaard, is gestolen. Het geschil komt voor Rechtbank Noord-Nederland. De rechtbank stelt dat men niet wettelijk verplicht is om het privégebruik van hooguit 500 privékilometers te bewijzen met een oorspronkelijk bijgehouden rittenregistratie. Andere middelen mogen ook. Daarnaast benadrukt de rechtbank dat de dga niet het exacte aantal privékilometers hoeft te bewijzen. Het overtuigend aantonen dat het gaat om hoogstens 500 privékilometers op jaarbasis volstaat.
De rechtbank oordeelt dat de dga slaagt in zijn bewijslast. De inspecteur stelt dat diverse kilometeropgaves niet kloppen. Maar de rechtbank constateert dat deze afwijkingen niet bestaan of verwaarloosbaar zijn. De rechtbank merkt daarnaast op dat de dga eerder te veel in zijn nadeel dan in zijn voordeel heeft afgerond. Daarmee zijn de fundamenten van de conclusies van de Belastingdienst weggeslagen. Vervolgens beoordeelt de rechtbank of de gereconstrueerde rittenregistratie deugt. Daarbij stelt de rechtbank vast dat de gereconstrueerde rittenregistratie wat opzet en inrichting betreft (vrijwel) helemaal voldoet aan de voorwaarden voor een ‘echte’ rittenregistratie. De routes die de dga heeft gereden, zijn gebruikelijke routes. Bovendien heeft de dga in privé nog enkele andere motovoertuigen waarmee hij privéritten kan maken. Vanwege deze omstandigheden keurt de belastingrechter de gereconstrueerde rittenregistratie goed. De rechtbank draait vervolgens de correcties van de inspecteur terug.
Bron: Rb. Noord-Nederland 12-10-2022 (gepubl. 04-11-2022)
Aanlevering gegevens uitbetaalde bedragen aan derden wijzigt
Vanaf 1 januari 2023 verandert de manier waarop men de gegevens over uitbetaalde bedragen aan derden (IB 47) kan aanleveren. Vanaf die datum moet ook het BSN weer worden aangeleverd.
Vanaf 1 januari 2023 verandert de manier waarop men de gegevens over uitbetaalde bedragen aan derden (IB 47) kan aanleveren. Vanaf die datum moet ook het BSN weer worden aangeleverd.
Voor het aanleveren van de gegevens voor uitbetaalde bedragen aan derden (nieuwe renseigneringsverplichting voor administratieplichtigen) maakt de Belastingdienst sinds 1 januari 2022 onderscheid tussen inhoudingsplichtige en niet-inhoudingsplichtige uitbetalers. Inhoudingsplichtige uitbetalers hebben een loonheffingennummer en doen aangifte loonheffingen. Collectieve beheersorganisaties zijn ook inhoudingsplichtige uitbetalers. Niet-inhoudingsplichtige uitbetalers hebben géén loonheffingennummer.
Voor inhoudingsplichtigen én collectieve beheersorganisaties geldt dat zij vanaf 1 januari 2022 de volgende gegevens over uitbetaalde bedragen aan derden moeten registreren en aanleveren bij de Belastingdienst:
de naam, het adres, het bsn en de geboortedatum van de ontvanger van de betaling;
de in het kalenderjaar betaalde bedragen inclusief eventuele kostenvergoedingen.
de datum waarop de uitbetaling is gedaan.
De belangrijkste verschillen tussen inhoudingsplichtige en niet-inhoudingsplichtige uitbetalers zijn:
Inhoudingsplichtige uitbetalers moeten het burgerservicenummer (bsn) van personen aan wie zij hebben uitbetaald registreren en aanleveren.
Niet-inhoudingsplichtige uitbetalers mogen het burgerservicenummer (bsn) juist níet registreren en dus ook niet aanleveren.
Vanaf 1 januari 2023 moeten inhoudingsplichtige uitbetalers altijd gegevens over uitbetaalde bedragen aan derden aanleveren. Vanaf die datum krijgen zij hiervoor geen uitnodiging meer van de Belastingdienst.
Niet-inhoudingsplichtige uitbetalers hoeven gegevens over uitbetaalde bedragen aan derden alleen aan te leveren wanneer zij daarvoor een uitnodiging krijgen van de Belastingdienst.
Vanaf 1 januari 2023 verandert de manier waarop men de gegevens over uitbetaalde bedragen aan derden kan aanleveren. De belangrijkste wijzigingen zijn:
Volgend jaar kan men de gegevens aanleveren via het gegevensportaal van de Belastingdienst (met een webformulier, met het slabloon UBD of met eigen software) óf via Digipoort.
In 2023 is de huidige invoerapplicaties niet meer te gebruiken. Deze worden vervangen door het sjabloon UBD (Uitbetaalde Bedragen aan Derden).
Inhoudingsplichtigen die eerder gegevens voor uitbetaalde bedragen aan derden hebben aangeleverd, ontvangen een brief over de wijzigingen. Meer informatie is te vinden op belastingdienst.nl/uitbetaalde_bedragen_aan_derden
Bron: Belastingdienst, Forum Salaris 27-10-2022